ECLI:NL:TGZRZWO:2024:120 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7140

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:120
Datum uitspraak: 05-11-2024
Datum publicatie: 08-11-2024
Zaaknummer(s): Z2024/7140
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts kennelijk ongegrond. Klaagster is door de huisarts gezien met pijnklachten. Een nader telefonisch consult volgde op dezelfde dag. Later diezelfde dag is klaagster opgenomen in het ziekenhuis met een longontsteking. Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar niet serieus heeft genomen en haar ten onrechte niet heeft doorverwezen naar het ziekenhuis.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 5 november 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

gemachtigde:C,

tegen

D,

huisarts,

(destijds) werkzaam in E,

verweerder, hierna ook: de huisarts,

gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels.

1. De zaak in het kort

1.1 Klaagster is door de huisarts gezien met pijnklachten. Een nader telefonisch consult volgde op dezelfde dag. Later die dag is klaagster opgenomen in het ziekenhuis met een longontsteking. Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar niet serieus heeft genomen en haar ten onrechte niet heeft doorverwezen naar het ziekenhuis.

2.1 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 23 april 2024;
  • de brief van de secretaris van 30 mei 2024;
  • het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 4 juni 2024;
  • het verweerschrift met de bijlage;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 1 oktober 2024.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten

3.1 Op 5 april 2024 in de avond belde klaagster de doktersdienst. Zij lag op dat moment drie dagen op bed en had eerder een migraineaanval gehad. Daarna kreeg zij steken in haar rechterzij, wat pijnlijk was bij inademen en een beetje bij bewegen. Overdag had klaagster diclofenac genomen vanwege de migraine, dat had geholpen. Zelf dacht zij dat haar klachten door stress kwamen. Klaagster werd een consult aangeboden maar zij wilde eerst afwachten.

3.2 In de ochtend van 6 april 2024 kwam klaagster met haar moeder naar de doktersdienst en kreeg zij een consult bij de huisarts. Haar pijnklachten waren toegenomen, zij had moeite met ademhalen, hoesten was pijnlijk en klaagster had veel stress. De huisarts verrichtte lichamelijk onderzoek en klaagster had een normale temperatuur en saturatie. Verder had ze geen snelle ademhaling. Wel was haar hartfrequentie wat hoog (114 per minuut). Klaagster had drukpijn op haar borstkas rechts en bij onderzoek van de schouder. De voorlopige conclusie van de huisarts was dat sprake was van borstkaspijn rechts zonder aanwijzingen voor een ernstige ziekte. De snelle hartslag duidde hij als een uiting van stress. Met klaagster werden de alarmsymptomen besproken en afgesproken dat ze zo nodig naar haar eigen huisarts zou gaan. Verder kreeg zij pijnstilling, viermaal daags twee tabletten (500 mg) paracetamol om zo een spiegel op te bouwen aangezien er nog geen adequate pijnstilling was ingezet. Omdat klaagster bekend was met astma heeft de huisarts het gebruik van diclofenac ontraden.

3.3 Later op de middag belde de moeder namens klaagster en sprak met de huisarts. Klaagster huilde door de pijn bij het middenrif en haar borstkas. De moeder van klaagster vroeg om betere pijnstilling. Afgesproken werd dat klaagster driemaal daags 50 miligram diclofenac erbij mocht nemen. Wanneer de diclofenac benauwdheidsklachten zou oproepen zouden die bestreden kunnen worden met salbutamol, waarover klaagster al beschikte. Daarnaast werd afgesproken dat klaagster weer kon bellen met de huisartsenpost als het afgesproken beleid onvoldoende zou helpen.

3.4 Om half acht ’s avonds had klaagster wederom een consult bij de doktersdienst, bij een collega van de huisarts, aangezien haar situatie verslechterde. Zij had pijn en was benauwd. Klaagster was bij onderzoek klam zweterig en haar ademfrequentie was 46 per minuut. De hartfrequentie was 110 per minuut en de saturatie normaal. In haar longen (rechtsonder) was verminderd ademgeruis. Klaagster werd naar de spoedeisende hulp gestuurd voor nader onderzoek. In het ziekenhuis bleek dat sprake was van een buiten het ziekenhuis opgelopen longontsteking met empyeem (pussig pleuravocht) rechts. Klaagster onderging hiervoor drainage en antibioticabehandeling en was tot 12 april 2024 opgenomen op de afdeling longziekten. Op 12 april 2024 werd klaagster overgeplaatst naar het F voor verdere behandeling (video-assisted thoracoscopic surgery, VATS).

4. De klacht en de reactie van de huisarts

4.1 Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar klachten niet serieus heeft genomen en haar ten onrechte niet heeft doorverwezen naar het ziekenhuis.

4.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Ten tijde van het consult en latere telefonisch contact had hij geen medische indicatie om klaagster door te sturen naar het ziekenhuis.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of de huisarts adequate zorg heeft verleend. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.


5.2 Het college stelt voorop dat de gebeurtenissen op klaagster en haar moeder een grote impact gehad hebben en zij de periode in het ziekenhuis en de aanloop daar naartoe als heel beangstigend hebben ervaren. Bij de toetsing van het handelen van de huisarts staat echter de vraag centraal of de huisarts heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De kennis van achteraf, namelijk dat klaagster na de twee contactmomenten met de huisarts en later onderzoek door een andere huisarts opgenomen werd in het ziekenhuis met ernstige klachten, kan dan ook niet bij de beoordeling worden betrokken.


5.3 Het college is van oordeel dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De huisarts heeft klaagster ten tijde van het eerste consult voldoende lichamelijk onderzocht en geluisterd naar haar klachten. Uit zijn advies aan klaagster volgt dat hij haar klachten serieus heeft genomen. De objectieve gegevens tijdens het consult gaven geen aanleiding te denken aan een ernstig ziektebeeld. De huisarts heeft daarnaast een vangnetadvies gegeven na uitleg over de alarmsymptomen. Ditzelfde geldt voor het telefonische consult op 6 april 2024 in de middag. Dat later op de dag in het ziekenhuis wel een ernstig ziektebeeld werd geconstateerd, was naar het oordeel van het college op grond van de presentatie en bevindingen bij lichamelijk onderzoek bij de huisarts niet te voorzien. De situatie van klaagster verslechterde in korte tijd waardoor zij zich in de avond met andere klachten presenteerde bij een andere huisarts. Dit maakt niet dat de aangeklaagde huisarts een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Slotsom
5.4 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 5 november 2024 door G. Tangenberg, voorzitter,

C.B.M. Dechesne en H.M. Kole, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.