ECLI:NL:TGZRZWO:2024:112 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/6887

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:112
Datum uitspraak: 11-10-2024
Datum publicatie: 17-10-2024
Zaaknummer(s): Z2024/6887
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een GZ-psycholoog. De GZ-psycholoog is behandelaar van de stiefmoeder van klagers. Zij heeft informatie verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming in het kader van een gezagsbeëindigende maatregel. Het gaat hierbij om het stiefbroertje en -zusje van klagers. Klagers stellen dat de GZ-psycholoog met haar uitspraken - die in het rapport van de Raad zijn opgenomen - onzorgvuldig heeft gehandeld. Het college komt tot het oordeel de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt aan de GZ-psycholoog de maatregel van een berisping op.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 11 okotber 2024 op de klacht van:

A,
B,
C,

wonende te D,

klagers,

tegen

E,

Gezondheidszorgpsycholoog ,

(destijds) werkzaam in F,

verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog,

1. De zaak in het kort

1.1 De GZ-psycholoog is behandelaar van de stiefmoeder van klagers. Zij heeft informatie verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) in het kader van een gezagsbeëindigende maatregel. Het gaat hierbij om het stiefbroertje en -zusje van klagers. Klagers stellen dat de GZ-psycholoog met haar uitspraken - die in het rapport van de Raad zijn opgenomen - onzorgvuldig heeft gehandeld.

1.2 Het college komt tot het oordeel de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt aan de GZ-psycholoog de maatregel van een berisping op. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 6 februari 2024;
  • de brief namens de secretaris van 4 maart 2024;
  • een reactie op de brief, ontvangen op 26 maart 2024;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • het proces-verbaal van het op 3 juni 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
  • een wijziging van de klacht, ontvangen per e-mail op 11 juni 2024;
  • aanvullende stukken, te weten (een deel van) het adviesrapport van de Raad, ontvangen op 1 juli 2024.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2024. Klagers A en B zijn verschenen. Verweerster is verschenen via Teams. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

3. De feiten

3.1 De GZ-psycholoog is de behandelaar van G (hierna: cliënte). Cliënte heeft een relatie gehad met de vader van klagers. Zij hebben samen twee (nog minderjarige) kinderen gekregen. Na verbreking van de relatie is bij de rechtbank H een procedure aanhangig gemaakt met betrekking tot een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van cliënte. De Raad is een onderzoek gestart. In het kader daarvan heeft de GZ-psycholoog gesproken met de Raad. Daarvan is in het rapport van de Raad verslag gedaan.

3.2 In het onderzoeksrapport van de Raad staat (alle citaten letterlijk weergegeven):

Bron: [RTG: naam, functie en praktijk verweerster], telefonisch gesproken, 18 september 2023
[RTG: naam verweerster] vertelt dat zij betrokken is bij moeder als psycholoog vanaf eind april 2023. Moeder is in behandeling voor posttraumatische stresstoornis (PTSS) met betrekking tot mishandeling van haar ex-partner (vader van de kinderen). Eye Movement Desensitization And Reprocessing (EMDR) is opgezet. Moeder zit midden in haar behandeling. Moeder kwam binnen als een in zichzelf gekeerde vrouw die moeilijk haar emoties kwijt kon, maar gedurende de behandeling ziet [RTG: naam verweerster] progressie in de behandeling.

[RTG: naam verweerster] benoemd op grond van de gesprekken met moeder dat Jeugdzorg een beeld vormde dat gebaseerd is op de verhalen van de kinderen uit vaders’ eerste huwelijk. Die vertelden dat hun stiefmoeder gevaarlijk zou zijn geweest. Vader vertelde uiteraard hetzelfde. Later zouden de jongste kinderen jeugdzorg ook deze verhalen vertellen. (Een vermoeden van Stockholm Syndroom, aldus [RTG: naam verweerster]. (…)

Verder staat in het rapport:

“[RTG: naam verweerster] denkt dat er bij de kinderen een vermoeden is van het Stockholmsyndroom. Hierdoor hebben de kinderen steeds meer afstand genomen van moeder en zich bij de agressor (vader) positieve gevoelens ontwikkeld. De kinderen identificeren zich niet met moeder. De kinderen verzwegen de mishandeling door vader en gaven de moeder van alles te schuld.”

Bron: [RTG: naam verweerster en praktijk], contact via e-mail, aanvullende vragen, 6 oktober 2023
“In welke mate stress een factor in het leven van moeder speelt en hierdoor haar belastbaarheid wordt beïnvloed benoemt [RTG: naam verweerster] dat een traumatisch verleden altijd automatisch de belastbaarheid vermindert. Maar moeder was altijd in staat haar eigen kinderen te verzorgen. Dit bleek ook uit haar latere functioneren bij het I

Tot slot staat, voor zover relevant voor beoordeling van deze klachten, in het rapport:

“Bron: [RTG: naam verweerster en praktijk], contact via e-mail, aanvullende vragen, 27 oktober 2023
[RTG: naam verweerster] geeft aan dat zij de aanwezigheid van het Stockholmsyndroom bij de kinderen en de geweldpleging van vader naar zowel moeder als de kinderen baseert op de gesprekken tussen haar en moeder.”

4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog

4.1 Klagers verwijten de GZ-psycholoog dat zij:

  1. onzorgvuldig heeft gehandeld door in een rapport te suggereren dat bij klagers sprake zou zijn van het ‘stockholmsyndroom’ en dat klagers zouden suggereren dat cliënte gevaarlijk zou zijn, zonder klagers zelf hierover te spreken. Zij doet aannames zonder deze te verifiëren;
  2. persoonlijke en gevoelige informatie heeft gedeeld zonder dat duidelijk was met wie ze deze informatie deelde;
  3. onzorgvuldig heeft gehandeld door akkoord te gaan met een onjuiste weergave van haar uitspraken in het verslag.

4.2 De GZ-psycholoog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Zij vermoedde tijdens het telefoongesprek met de raadsonderzoeker dat ze met een collega-psycholoog van doen had, en antwoordde op de nadere vragen met collegiale openheid en collegiaal vertrouwen. In het rapport van de Raad is geen helder onderscheid gemaakt tussen de illustraties van cliënte en haarzelf. Zij betreurt het dat ze niet alle onjuistheden in het rapport gecorrigeerd heeft. Zij heeft slechts verteld wat haar cliënte met haar gedeeld had en voelt zich gebruikt in een juridisch steekspel waar ze geen rol in wil spelen.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of de GZ-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.


Klachtonderdelen a) en c) onzorgvuldig handelen en akkoord gaan met onjuiste weergave in het verslag

5.2 De klacht richt zich tegen de door de Raad opgestelde rapportage, waarin een weergave staat van gesprekken met de GZ-psycholoog en zij uitlatingen heeft gedaan over cliënte en haar (stief)kinderen. Samengevat komen deze klachtonderdelen erop neer dat de GZ-psycholoog zich niet heeft gehouden aan de in dit kader voor haar geldende regels. Het college stelt vast dat in de rapportage wordt gesproken over “de kinderen uit vaders’ eerste huwelijk’’ die vertelden dat hun stiefmoeder gevaarlijk zou zijn geweest en vervolgens de suggestie wordt gewekt dat onder andere sprake is van een vermoeden van stockholmsyndroom. Onduidelijk is of dit op klagers (de stiefkinderen) ziet, of op de jongste kinderen van cliënte, waarover het rapport van de Raad gaat. Volgens de GZ-psycholoog heeft zij zich in het rapport geen mening gevormd over klagers zelf. Het komt het college echter niet vreemd voor dat klagers de passage zo hebben opgevat (en hebben kunnen opvatten) alsof de GZ-psycholoog zelf van klagers had vernomen dat cliënte gevaarlijk was en dat de suggestie over het stockholmsyndroom op hen sloeg. Vaststaat dat de GZ-psycholoog akkoord is gegaan met een onjuiste weergave van haar bewoordingen in het rapport van de Raad. De GZ-psycholoog heeft de mogelijkheid gehad deze gespreksverslagen met daarin haar bewoordingen te corrigeren, maar heeft van deze mogelijkheid geen, althans onvoldoende, gebruik gemaakt. Zo acht de GZ-psycholoog bijvoorbeeld de weergave in het verslag dat cliënte in staat is voor haar eigen kinderen te zorgen gelet op haar werkzaamheden bij het I “te absurd voor woorden”. Zij heeft die passage - en andere passages - evenwel niet laten corrigeren. De GZ-psycholoog erkent dat het rapport inhoudelijk multi-interpretabel is. Het college acht het onzorgvuldig dat de GZ-psycholoog er toch voor heeft gekozen de passages zo te laten staan en daarmee akkoord te gaan. Dat de GZ-psycholoog het erg druk had rechtvaardigt haar handelwijze niet. De GZ-psycholoog neemt hierbij naar het oordeel van het college haar rol als GZ-psycholoog niet serieus en handelt hiermee in strijd met de Beroepscode voor psychologen.1 Het was bovendien de rol van de GZ-psycholoog om als psycholoog te verklaren, en niet als spreekbuis of stem van haar cliënte zoals zij tijdens de zitting verklaarde. Tijdens een Raadsonderzoek wordt niet gevraagd naar de inbreng van een GZ-psycholoog als stem of spreekbuis van een ouder (in dit geval van cliënte), maar specifiek naar haar deskundigheid
1 Artikel 96 en 97 van de Beroepscode NIP 2015. als GZ-psycholoog. In het rapport van de Raad is geen enkel onderscheid gemaakt wanneer de GZ-psycholoog verklaarde als spreekbuis of stem van haar cliënte en wanneer zij verklaarde als GZ-psycholoog en dat onderscheid heeft de GZ-psycholoog toen zij de gelegenheid had om op het conceptrapport te reageren, ten onrechte niet aangebracht. Het college acht dit alles uiterst onzorgvuldig en verklaart daarom klachtonderdelen a en c gegrond.


Klachtonderdeel b) delen van gevoelige informatie zonder dat duidelijk is met wie
5.3 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat het onzorgvuldig is dat de GZ-psycholoog persoonlijke en gevoelige informatie deelde, zonder dat duidelijk was met wie ze dit deelde, oordeelt het college dat de GZ-psycholoog wist dat zij sprak met een Raadsonderzoeker, hierover bestond geen onduidelijkheid. De GZ-psycholoog mocht op grond van haar functie (en de toestemming van haar cliënte) ook informatie delen met de Raad. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Slotsom
5.4 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdelen a en c gegrond zijn, en klachtonderdeel b ongegrond.

Maatregel
5.5 In artikel 48 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) staan de tuchtrechtelijke maatregelen beschreven. De lichtste maatregel is een waarschuwing. Het college overweegt daarbij dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van de gedraging naar voren brengt, maar zonder het afkeurende stempel van laakbaarheid. Daarvan is in dit geval geen sprake zodat niet kan worden volstaan met een waarschuwing.

De GZ-psycholoog bood weliswaar op de zitting excuses aan richting klagers dat haar uitlatingen in het rapport multi-interpretabel waren, maar verder toonde zij weinig zelfinzicht en -reflectie. De GZ-psycholoog vertelde spreekbuis van haar cliënte te zijn, maar was door de Raad juist als GZ-psycholoog benaderd en niet als spreekbuis van haar cliënte. Zij vervulde daarmee haar rol als GZ-psycholoog niet volgens geldende regelgeving en heeft geen enkel onderscheid gemaakt in wat ze vertelde in haar rol als GZ-psycholoog en als spreekbuis van haar cliënte. Het college vindt dit zorgwekkend en acht om deze reden een berisping passend en geboden. Het college geeft de GZ-psycholoog als dringende aanbeveling mee dat zij bij het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) terecht kan voor supervisie op het gebied van beroepsethiek en de positie van psycholoog met betrekking tot dossiervoering/verslaglegging en verantwoordelijkheden.

5.6 In het belang van de individuele gezondheidszorg bepaalt het college dat deze maatregel op grond van artikel 48 lid 11 van de Wet BIG zal worden aangetekend in het BIG-register en aldus openbaar zal worden gemaakt.

Publicatie
5.7 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere GZ-psychologen kunnen leren van wat hiervoor is overwogen. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart klachtonderdelen a) en c) gegrond;
  • legt de GZ-psycholoog de maatregel op van een berisping;
  • bepaalt dat de berisping, zodra deze beslissing onherroepelijk is geworden, op de voet van artikel 48 lid 11 van de Wet BIG wordt aangetekend in het BIG-register en dat de minister zorg draagt voor openbare kennisgeving van hetgeen in het BIG-register is aangetekend;
  • verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift De Psycholoog (NIP).

Deze beslissing is gegeven door F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist, G.G.A. Schuitemaker, R. van der Ree en S.L.M. Jorna, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.

secretaris voorzitter


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.

[1] Artikel 96 en 97 van de Beroepscode NIP 2015.