ECLI:NL:TGZRZWO:2024:111 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7094
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2024:111 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-10-2024 |
Datum publicatie: | 15-10-2024 |
Zaaknummer(s): | Z2024/7094 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een GZ-psycholoog dat zij onbevoegd het medisch dossier van de patiënt heeft ingezien. De GZ-psycholoog erkent dat zij dit heeft gedaan. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en verweerster wordt een geheel voorwaardelijke schorsing voor de duur van 3 maanden opgelegd. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing van 11 oktober 2024 op de klacht van:
A,
gevestigd te B,
klaagster,
vertegenwoordigd door C, advocaat in dienstbetrekking bij A,
tegen
D,
Gezondheidszorgpsycholoog ,
werkzaam in E,
verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog,
gemachtigde: mr. L. Wijnbergen werkzaam te Groningen.
1. De zaak in het kort
1.1 De klacht houdt in dat de GZ-psycholoog onbevoegd het medisch dossier van
een patiënt van klaagster heeft ingezien. De GZ-psycholoog erkent dat zij dit heeft
gedaan.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en legt verweerster
de maatregel van een geheel voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden
op. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- aanvullende bewijsstukken van klaagster, per e-mail ontvangen op 21 augustus 2024;
- aanvullende bewijsstukken van verweerster, ontvangen op 26 augustus 2024;
- aanvullende bewijsstukken van klaagster, per e-mail ontvangen op 2 september 2024.
2.2 Partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2024. Klaagster is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klaagster heeft een pleitnota voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. De feiten
3.1 Verweerster was vanaf 1 maart 2015 tot 1 december 2023 bij klaagster in dienst als GZ-psycholoog. De patiënt is op 1 september 2022 naar klaagster verwezen en het eerste intakegesprek was op 26 september 2022. De behandeling van de patiënt duurde tot na
1 december 2023 en werd uitgevoerd door collega’s van verweerster. Naar eigen zeggen had verweerster van december 2021 tot en met december 2023 een affectieve relatie met de patiënt. Het beloop van dit contact was wisselend in frequentie en intensiteit en beiden hadden op dat moment een relatie met een ander.
3.2 Tot 1 maart 2023 was het beleid bij klaagster dat alleen behandelaren met een behandelrelatie zich toegang mochten verschaffen tot het medisch dossier van patiënten bij wier behandeling zij betrokken waren. Op 1 maart 2023 voegde klaagster aan het elektronisch patiëntendossier een autorisatiematrix toe met ‘behandelrelaties’, waarmee alleen behandelaren die geregistreerd stonden als rechtstreeks bij de behandeling betrokken direct toegang hadden tot het medisch dossier en anderen alleen met een bijzondere procedure (de noodknop).
3.3 Uit de uitdraai van het logboek in Excel volgt dat verweerster vanaf 2 september 2022 tot en met februari 2023 geregeld in het medisch dossier van de patiënt heeft gekeken en ook diverse rapportages heeft ingezien. In de periode vanaf maart 2023 tot augustus 2023 bekeek zij het medisch dossier van de patiënt niet. Vanaf augustus 2023 raadpleegde verweerster het logboek van het administratieve gedeelte van het elektronisch patiëntendossier. Daarmee kon zij het verloop van de behandeling van de patiënt blijven volgen en kon zij onder andere doorklikken naar brieven.
In de periode van 1 september 2022 tot december 2023 zag verweerster op 162 kalenderdagen het patiëntendossier van de patiënt in voor een totaal van 678 toegangsregels.
3.4 De patiënt benaderde verweerster in februari 2024 telefonisch en sprak haar aan op de inzage in zijn dossier. Vervolgens nam (de gemachtigde van) klaagster contact op met verweerster om een reactie. Verweerster erkende het dossier van de patiënt te hebben ingezien. Klaagster diende uiteindelijk onderhavige tuchtklacht in, naar eigen zeggen voor een ‘stok achter de deur’. Bij het verweerschrift bevindt zich een anonieme slachtofferverklaring van de patiënt.
4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
4.1 Klaagster verwijt de GZ-psycholoog dat zij veelvuldig de privacy van de patiënt heeft geschonden door onbevoegd in zijn dossier te kijken.
4.2 De GZ-psycholoog erkent dat zij zonder dat sprake was van een behandelrelatie in het medisch dossier van de patiënt heeft gekeken. Zij voert aan dat zij beseft dat het nooit had gemogen en heeft veel spijt van wat er gebeurd is. De GZ-psycholoog ziet de gebeurtenissen in het licht van een ingewikkelde relatie waarin zij een deel van haar ethische kompas gedurende een periode is kwijtgeraakt. Bij het beoordelen van de klacht en het bepalen van een op te leggen maatregel verzoekt de GZ-psycholoog het college rekening te houden met de omstandigheden waaronder de fout is begaan, de zelfreflectie en spijt en haar lerend vermogen.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de GZ-psycholoog heeft gehandeld in lijn met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
Inhoudelijke beoordeling van de klacht
5.2 Het college is van oordeel dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Dat alleen betrokken zorgverleners, zonder toestemming van de patiënt, inzage in het dossier mogen hebben, kan afgeleid worden uit artikel 7:457 van de WGBO. Daarin staat dat inzage in beginsel plaatsvindt met toestemming van de patiënt en voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van de patiënt niet wordt geschaad. Inzage in een medisch dossier zonder toestemming van de patiënt is toegestaan voor zover uitvoering van de behandelingsovereenkomst dit vereist en moet achterwege blijven als de hulpverlener daarmee niet de zorg van een goed hulpverlener in acht neemt. In zowel het privacy-reglement van klaagster als in de arbeidsovereenkomst van klaagster met verweerster staan vergelijkbare bepalingen. Verweerster had geen toestemming van de patiënt om inzage te hebben in zijn dossier. De raadpleging vond niet plaats om uitvoering te geven aan een behandelingsovereenkomst zoals bepaald in artikel 7:457 van de WGBO, want verweerster heeft de patiënt nooit behandeld. Zij erkent dat ze niet in het dossier had mogen kijken en het college onderschrijft dit standpunt. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat het inzien van de medische gegevens van de patiënt niet geoorloofd was.
Maatregel
5.3 Nu de klacht gegrond is, staat het college voor de vraag welke maatregel aangewezen is. Het college stelt voorop dat het onbevoegd inzien van een medisch dossier door een niet betrokken zorgverlener de privacy schaadt van de patiënt, die in een kwetsbare positie is. Verweerster heeft daarmee inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze patiënt. Verweerster voert aan dat zij vanaf het begin wist dat zij het dossier van de patiënt niet mocht inzien en dat ze op dit moment therapie volgt om meer zicht te krijgen op haar gedrag. Haar privéleven en professionele leven waren vermengd geraakt en de drempel om het dossier in te zien was laag. Het inzien van het dossier was voor verweerster een manier om grip te krijgen op een complexe en zorgelijke situatie. Volgens verweerster is de persoonlijke impact op wat er gebeurd is groot, en heeft zij ook haar huidige werkgever ingelicht over deze klacht. Het staat vast dat verweerster wist dat ze het medisch dossier van de patiënt niet had mogen inzien. De door verweerster aangevoerde omstandigheden vormen geen enkele rechtvaardiging voor haar handelen. Er zijn in het verleden meerdere malen tuchtrechtelijke uitspraken gedaan over in de kern vergelijkbare situaties en bovendien zijn er zowel in het privacy-reglement van klaagster als in de arbeidsovereenkomst van klaagster met verweerster bepalingen opgenomen over de onrechtmatige inzage in medisch dossiers. Het is weliswaar de eerste keer dat verweerster met het tuchtrecht in aanmerking komt, maar de veelheid van momenten waarop zij elke keer weer de keuze heeft gemaakt het dossier van de patiënt in te zien van het begin af aan wetende dat dit niet geoorloofd was, maakt dat haar handelen een verdergaande maatregel dan een berisping rechtvaardigt. Het door verweerster aangeboden excuus aan de patiënt en klaagster vermindert de mate van verwijtbaarheid van het handelen niet. Gelet op de aard en ernst van het handelen van verweerster is – ter bescherming van eventuele toekomstige patiënten – een voorwaardelijke schorsing van haar bevoegdheid om als GZ-psycholoog te werken passend. Het college ziet in de door verweerster aangevoerde omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten om een lichtere maatregel op te leggen. Het college heeft verder onvoldoende concrete informatie ontvangen om inzicht te kunnen hebben in de therapie van verweerster. Omdat verweerster niet eerder een tuchtklacht heeft gekregen, zal het college een voorwaardelijke schorsing opleggen voor de duur van drie maanden. Door de hierna te noemen voorwaarden te stellen aan de schorsing krijgt verweerster de kans om bij haar huidige werkgever werkzaam te blijven terwijl zij in therapie gaat werken aan haar problematiek.
Publicatie
5.4 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat ondanks eerdere uitspraken de regelgeving omtrent inzage
in medische dossiers onvoldoende bekend lijkt bij zorgverleners. Met de publicatie
van deze uitspraak kunnen andere zorgverleners leren en zich bewust worden van de
regelgeving over dit onderwerp. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van
namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van schorsing van de bevoegdheid om de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden, met de bepaling dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de GZ-psycholoog binnen een periode van twee jaren na deze beslissing:
I. opnieuw tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld; en/of;
II. zich niet heeft gehouden aan een of meer van de volgende bijzondere voorwaarden:
a) de GZ-psycholoog start op korte termijn, maar uiterlijk binnen drie maanden na
onherroepelijk worden van deze beslissing, met individuele psychotherapie bij een
door een specialistische vereniging erkende psychotherapeut/leertherapeut met therapie
gericht op de onderliggende persoonlijkheidsfactoren die geleid hebben tot de gebeurtenissen
in de tuchtklacht;
b) zodra de GZ-psycholoog een plek heeft gevonden voor deze behandeling stelt zij
de IGJ hiervan in kennis en rapporteert hierover op dezelfde wijze als hieronder benoemd;
c) de GZ-psycholoog informeert de IGJ iedere zes maanden, te starten drie maanden
na de start van de behandeling en uiterlijk door de IGJ te ontvangen op de eerste
van de volgende maand, schriftelijk over de voortgang. Deze informatie dient in ieder
geval te bevatten de aard, de inhoud en de frequentie van de gesprekken evenals het
behandelplan en de voortgang daarvan;
d) de GZ-psycholoog geeft aan de behandelaar de schriftelijke toestemming om de
IGJ direct te informeren, zodra de behandeling voortijdig wordt afgebroken;
e) de GZ-psycholoog informeert de IGJ door middel van een door de behandelaar ondertekende
en onderbouwde verklaring als deze behandelaar voor het verstrijken van de proeftijd
van mening is dat de met de behandeling te behalen doelen zijn bereikt;
- draagt de IGJ op toezicht te houden op de voorwaarden onder II;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift De Psycholoog (NIP).
Deze beslissing is gegeven door F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist, G.G.A. Schuitemaker, R. van der Ree en S.L.M. Jorna, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.