ECLI:NL:TGZRZWO:2024:106 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/6822

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:106
Datum uitspraak: 27-09-2024
Datum publicatie: 03-10-2024
Zaaknummer(s): Z2024/6822
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: klacht tegen orthopedisch chirurg kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de enkel van klaagster geopereerd. Klaagster bleef klachten houden en de enkel begon schever te staan. Klaagster verwijt verweerder dat hij een onjuiste behandeling heeft ingezet en een onprofessionele sfeer tijdens een consult heeft gecreëerd. Het college oordeelt dat de orthopedisch chirurg niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 27 september 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

tegen

C,orthopedisch chirurg,

werkzaam in D,

verweerder, hierna ook: de chirurg,

gemachtigde: mr. J.I. Eijpe, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1 Klaagster is in 2020 onder behandeling gekomen bij verweerder in verband met enkelklachten. Aanvankelijk is klaagster door verweerder verwezen naar een fysiotherapeut, maar wegens verergering van de klachten is besloten om te opereren. Verweerder heeft de enkel van klaagster geopereerd. Klaagster bleef klachten houden en de enkel begon schever te staan. In oktober 2022 is er opnieuw een MRI gemaakt, waaruit een afwijking aan de voorzijde van de enkel bleek. Klaagster zou op de wachtlijst voor een operatie komen, maar zij was niet tevreden met het de behandeling bij verweerder. Omdat klaagster geen vertrouwen meer had heeft zij een second opinion gevraagd in een ander ziekenhuis. Daar heeft klaagster een pijninjectie gekregen en is zij op 17 augustus 2023 opnieuw geopereerd. Zij is nu nog bezig met het herstel hiervan.

1.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij een onjuiste behandeling heeft ingezet en een onprofessionele sfeer tijdens een consult heeft gecreëerd.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 januari 2024;
  • het verweerschrift met de bijlagen (waaronder cd-rom met beeldmateriaal), ontvangen op 15 maart 2024;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 23 mei 2024;
  • het e-mailbericht van klaagster van 7 juni 2024;
  • de brief van (de gemachtigde van) verweerder van 19 juni 2024, ontvangen op 28 juni 2024;
  • het herstel proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek van 20 juni 2024.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten

3.1 Klaagster is op 5 augustus 2020 voor het eerst bij de chirurg geweest wegens

enkelklachten na een val. Verweerder heeft gevoeld, een foto laten maken en vervolgens aangegeven dat er geen afwijkingen waren. Klaagster werd verwezen naar een fysiotherapeut. Over dat consult heeft verweerder de volgende genoteerd (alle citaten letterlijk overgenomen):

’’Anamnese:
status na hnp waardoor klapvoet. Is nu 5 weken geleden door de li enkel gegaan. Heeft eerst doorgelopen. Na 4 weken naar huisarts. Foto liet niks zien. Nu nog steeds klachten. Draagt een brace.

Lichamelijk onderzoek:
Enige zwelling rond de enkel. Enkel wel goed stabiel. Sl: neg. Inversie li=re.

Uitslagen onderzoek:
X- li enkel: gb


Conclusie:
6 weken oude enkeldistorsie zonder instabiliteit. Bij patiënte met bekende klapvoet.

Beleid:
Verwijzing fysio: balansoef/propriocepsis/kuitspiertraining
(..)’’

3.2 Op 23 september 2021 is zij weer op consult geweest bij verweerder in verband met de verergering van haar klachten. Uit een MRI bleek dat er kraakbeenschade aan de bovenzijde van de linkerenkel was. Besloten werd om te opereren. Op 21 oktober 2021 is de operatie (arthroscopisch behandelen van de beschadiging) door verweerder uitgevoerd. Daarna kreeg klaagster weer fysiotherapie.

3.3 Klaagster bleef klachten houden, waarna er een controle op 8 februari 2022 heeft plaatsgevonden. Hierover is het volgende genoteerd:

’’Anamnese:
nu toch met name last van de laterale zijde van de enkel.

Lichamelijk onderzoek:
staat fors in varus met de achtervoet. drukpijn over de peroneii.

Beleid:
schoenenspreekuur: orth schoeisel een optie? ( of toch calcaneusosteotomie?)’’

3.4 Vervolgens heeft verweerder op 17 februari 2022:
’’Beleid:
schoenenspreekuur: kiest in eerste instantie voor orthopedisch schoeisel

Verwijzing E’’

3.5 Op 3 oktober 2022 is opnieuw een MRI gemaakt en zijn de de mogelijke behandelopties aan bod gekomen, vanwege het steeds meer naar binnen staan van de linkerenkel. Ook was er sprake van een forse zwelling.

3.6 Bij het vervolgconsult op 25 november 2022 is de uitslag van de MRI besproken. Klaagster zou opnieuw op de wachtlijst voor een operatie (hielbeen) komen. Verweerder heeft het volgende genoteerd:

’’Anamnese:
houdt last van het scheef staan

Uitslagen onderzoek:
MRI: bekende chondrale defect voorzijde tibiaplafond. verder geen afwijkingen

Beleid:
op lijst osteotomie calcaneus li
(..)’’

3.7 Omdat klaagster niet tevreden was met de behandeling en geen vertrouwen meer in verweerder had, heeft zij een second opinion gevraagd in F in D. Daar heeft zij een pijninjectie gekregen en is zij op 17 augustus 2023 opnieuw aan haar linkerenkel geopereerd. Zij is momenteel nog bezig om hiervan te herstellen.

4. De klacht en de reactie van verweerder

4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij:

  1. niet goed heeft geluisterd naar haar hulpvraag en een verkeerd beleid heeft ingezet, waardoor hij haar te lang door heeft laten lopen met klachten;
  2. tijdens het consult op 25 november 2022 op één moment zo bezig was met privézaken dat er een onprofessionele sfeer is ontstaan;
  3. haar onnodig kosten voor orthopedisch schoeisel heeft laten maken, terwijl de klachten ergens anders lagen.

4.2 Verweerder heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Hij vindt dat hij goede zorg heeft verleend en geen onjuiste behandeling heeft ingezet. Klaagster kwam telkens met andere klachten aan de enkel, waarop hij zijn beleid heeft bepaald. Het had klaagsters eerste voorkeur om de aangepaste schoenen te proberen alvorens eventueel te opereren. Ook weerspreekt verweerder dat hij tijdens een consult dusdanig met privézaken bezig is geweest dat er een onprofessionele sfeer is ontstaan.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college kan zich voorstellen dat het voor klaagster heel zwaar moet zijn dat zij veel pijn aan haar enkel (gehad) heeft en nog steeds een moeilijke tijd doormaakt. Hoezeer het college daar ook oog voor heeft, zal het op een zakelijke manier moeten beoordelen of verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.2 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende chirurg. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de chirurg geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen. Dat betekent dat achteraf verkregen kennis en wetenschap, evenals het verdere beloop, buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de chirurg die wetenschap op het moment van zijn handelen ook niet had. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Wat is het oordeel van het college?

5.3 Het college oordeelt dat de chirurg niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdelen a) en c) verkeerd beleid ingezet en onnodig kosten laten maken

5.4 Het college ziet vanwege de onderlinge samenhang aanleiding om klachtonderdelen a en c gezamenlijk te bespreken.Het college stelt voorop dat het te betreuren is, dat klaagster na meerdere behandelingen lange tijd ernstige klachten heeft behouden. Voor een gegrond verwijt aan verweerder is echter noodzakelijk dat hem dit valt aan te rekenen. Op grond van de stukken en wat er bij het mondeling vooronderzoek is besproken kan het college niet tot deze conclusie komen.

5.5 Klaagster is via de huisarts naar verweerder verwezen en is tussentijds onder behandeling geweest bij een fysiotherapeut. Verweerder heeft klaagster na de ingreep (kijkoperatie) op 21 oktober 2021 aan de linkerenkel, die zonder complicaties was verlopen, meerdere keren teruggezien voor behandeling van deze enkel. De klachten die zij in februari 2022 presenteerde waren niet dezelfde klachten als waarmee zij in 2020 bij verweerder op consult kwam. Het betrof namelijk klachten aan de buitenzijde en forse scheefstand van de achtervoet en niet zoals eerder aan de voorzijde. Verweerder heeft vervolgens in het licht van zijn bevindingen begrijpelijkerwijze, en volgens het dossier met instemming van patiënte, gekozen om eerst orthopedisch schoeisel uit te proberen teneide de scheefstand te corrigeren en de mogelijkheid van een operatie (vanwege de risico’s) achter de hand te houden, wat past binnen de in het algemeen geldende beroepsnormen binnen de orthopedie met zich brengen dat klachten zoveel mogelijk in eerste instantie met conservatieve maatregelen worden behandeld. Omdat de pijnklachten en scheefstand aan de enkel aanhielden heeft verweerder op 3 oktober 2022 (nogmaals) een MRI van klaagsters linkerenkel laten maken. Nadat ook hieruit geen nieuwe klinische afwijkingen naar voren kwamen heeft hij haar op de wachtlijst voor een operatie aan (uitsluitend) het hielbeen gezet. Bezien tegen klaagsters medische voorgeschiedenis van een klapvoet, is dit een verklaarbaar en ook acceptabel beleid geweest. Naar het oordeel van het college is van een verkeerd beleid geen sprake geweest. In het bijzonder is verweerder niet aan te rekenen dat hij niet is ingegaan op klaagsters verzoek haar opnieuw aan de voorkant van de bovenzijde van de enkel te opereren, nu daar geen indicatie voor was. Ook de indicatie voor orthopedisch schoeisel was op dat moment rationeel.

5.6 Uit het dossier is naar het oordeel van het college gebleken dat verweerder klaagster voldoende adequaat heeft behandeld. Dit wordt niet anders door de in een ander ziekenhuis uitgevoerde operatie na de second opinion. Dat deze (ook door verweerder geadviseerde) operatie heeft plaatsgevonden, is op zichzelf nog geen indicatie dat verweerder verkeerd heeft gehandeld. Wat betreft de injectie met corticosteroiden heeft verweerder redelijk gemotiveerd waarom hij daartoe geen aanleiding zag. Dat een andere chirurg die injectie later wel heeft gegeven, betekent niet dat verweerder een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Van onzorgvuldig handelen aan de zijde van verweerder is op zichzelf genomen geen sprake geweest.

Klachtonderdeel b) onprofessionele sfeer tijdens consult
5.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij tijdens het consult op 25 november 2022
een onprofessionele sfeer heeft gecreëerd, door te vertellen dat zijn zoon op dat moment aan zijn amandelen werd geopereerd en dat hij daarmee de indruk heeft gewekt dat hij zijn hoofd er niet bij had. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij uitspraken heeft gedaan, buiten de gebruikelijke ‘smalltalk’ met een patiënt, waardoor een onprofessionele sfeer was ontstaan. Nu dat gesprek enkel tussen verweerder en klaagster heeft plaatsgevonden kan - gelet op deze uitdrukkelijke betwisting – niet worden vastgesteld of sprake is geweest van uitspraken die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Ook op dit punt is de klacht daarom ongegrond.

Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 27 september 2024 door mr P.A.H. Lemaire, voorzitter,

P.C. Rijk en H.W.B. Schreuder, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.