ECLI:NL:TGZRZWO:2024:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7110

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:105
Datum uitspraak: 27-09-2024
Datum publicatie: 03-10-2024
Zaaknummer(s): Z2024/7110
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige kennelijk ongegrond. Klager verwijt de verpleegkundige in de penitentiaire inrichting dat zij ten onrechte geweigerd heeft klager naar de psycholoog te verwijzen. Ook verwijt klager haar dat hij zijn afsprakenbriefje na het spreekuurcontact heeft moeten inleveren.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 27 september 2024 op de klacht van:

A,

thans wonende te B,

klager,

tegen

E,

Verpleegkundige,

(destijds) werkzaam in D,

verweerster, hierna ook: de verpleegkundige,

gemachtigde: mr. Y.R. Korevaar, werkzaam in Amsterdam.

1. De zaak in het kort

1.1 Klager verwijt de verpleegkundige in de penitentiaire inrichting dat zij ten onrechte geweigerd heeft klager naar de psycholoog te verwijzen. Ook verwijt klager haar dat hij zijn afsprakenbriefje na het spreekuurcontact heeft moeten inleveren.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 maart 2024;
  • de brief namens de Penitentiaire Inrichting D van 5 april 2024;
  • het verweerschrift met de bijlagen.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Het college beoordeelt de zaak in raadkamer op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten

3.1 Klager verbleef vanaf 26 februari 2024 in de Penitentiaire Inrichting (PI) te D. Verweerster is werkzaam als verpleegkundige binnen die PI.

3.2 Klager heeft op zijn verzoek een afspraak gekregen bij de Medische Dienst op
6 maart 2024. Verweerster heeft klager gesproken die dag, onder meer over een verzoek tot verwijzing naar de psycholoog. De verpleegkundige maakte de navolgende aantekening:

Wil graag naar psycholoog. Geeft aan dat hij er last van heeft dat zijn vader thuis op sterven ligt. Besproken dat het niet per se een vraag voor een psycholoog is. Lijkt een hele gezonde reactie op een verdrietige situatie. Hr is het hier absoluut niet mee eens. Wil per se naar de psycholoog, ivm het beroepsgeheim dat de psycholoog heeft. Uitgelegd dat ik ook beroepsgeheim heb. Hr was echter erg onvriendelijk in gesprek en wilde verder niets uitleggen.”

De verpleegkundige schreef verder op dat zij geen reden zag voor verwijzing naar de psycholoog.

4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige

4.1 Klager verwijt de verpleegkundige over een contact op 6 maart 2024:

  1. dat zij klager niet wilde doorsturen voor een gesprek met de psycholoog;
  2. dat klager het rode afspraakbriefje moest inleveren.

4.2 De verpleegkundige heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.2 Het college oordeelt dat de verpleegkundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a) geen doorverwijzing naar de psycholoog

5.3 De verpleegkundige heeft naar het oordeel van het college op 6 maart 2024 terecht geen reden gezien voor verwijzing van klager naar een psycholoog.

Klager is in een andere PI op 11 januari 2024 door een andere verpleegkundige gezien in verband met klagers wens tot verwijzing naar de psycholoog. Daarbij gaf klager als reden dat hij graag op een éénpersoonscel wilde. Op diezelfde dag is door die verpleegkundige genoteerd dat de casus eerder besproken is met een collega. Geconcludeerd werd dat er geen indicatie was voor een ‘stepped care’. Klager werd aangeboden om wekelijks met een humanist of verpleegkundige te spreken om zijn verhaal te kunnen doen en slaapadvies te krijgen.

Op 26 februari 2024 heeft klager een intake in de PI D gehad bij een collega van de verpleegkundige.

Op 4 maart 2024, toen klager in de PI D werd gezien door dezelfde collega die de intake heeft verzorgd, is klager verteld dat de (justitieel) verpleegkundigen ook zelf een beoordeling maken bij een eventuele doorverwijzing bij psychische problematiek.

Uit de door de verpleegkundige overgelegde procesbeschrijving ‘Toegeleiden tot PMO’ (psycho medisch overleg) volgt dat er bij een zorg- of hulpvraag reden is voor toegeleiding van een gedetineerde naar het PMO.
Wat betreft een verwijzing naar een psycholoog geldt dat een verpleegkundige daarvoor een ‘stepped care’ invult. Deze wordt vervolgens besproken in een PMO en daarin wordt besloten wat het vervolg is met de zorg of hulpvraag en met welke urgentie. Door het PMO wordt vervolgens al dan niet verwezen naar een psycholoog. Het PMO wordt gevoerd door de psycholoog, psychiater, huisarts, sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de verpleegkundige.

Klager had eerder verteld dat hij een contra-indicatie wenste voor een meerpersoonscel. In uitzonderlijke situaties, zoals bijvoorbeeld in het geval van een besmettelijke ziekte, kan de medische dienst een advies geven dat iemand niet geschikt is voor een meerpersoonscel. Na een dergelijk advies wordt in een multidisciplinair overleg (MDO) besloten of er een contra-indicatie is voor plaatsing op een meerpersoonscel. Een psycholoog maakt geen deel uit van het multidisciplinair overleg.

Klager heeft op 6 maart 2024 aangegeven dat hij er last van had dat zijn vader thuis op sterven lag.
Uit de stukken blijkt niet dat klager een hulpvraag of psychische zorgbehoefte heeft geuit in het gesprek op 6 maart 2024 en daarom is het college van oordeel dat de verpleegkundige terecht de conclusie heeft getrokken dat er geen reden was voor verwijzing naar de psycholoog en heeft de verpleegkundige terecht geen ‘stepped care’ ingevuld.

5.4 Klachtonderdeel b) inleveren rood afsprakenbriefje

Klager verwijt de verpleegkundige dat hij zijn rode afsprakenbriefje na het consult op
6 maart 2024 moest inleveren. De verpleegkundige heeft in haar verweer toegelicht dat gedetineerden het rode afsprakenbriefje altijd moeten inleveren gelet op afspraken binnen de PI. Met een rood afspraakbriefje mag een gedetineerde zich zonder begeleiding binnen de inrichting begeven naar de plaats van het medisch consult. Na het consult moet het worden ingenomen, omdat de gedetineerde zich daarna niet zonder begeleiding door de inrichting mag begeven, zo heeft de verpleegkundige gesteld. Daarmee heeft de verpleegkundige in overeenstemming met het beleid binnen de PI gehandeld. Van een onheuse bejegening van klager is geen sprake, en dit handelen betreft verder ook niet de verrichtingen van de verpleegkundige in die hoedanigheid.


Slotsom

5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 27 september 2024 door G. Tangenberg, voorzitter,

R. broeren-Woudstra en L.H. kruze , leden-beroepsgenoten, bijgestaan door J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.