ECLI:NL:TGZRZWO:2024:102 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7115

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:102
Datum uitspraak: 13-09-2024
Datum publicatie: 19-09-2024
Zaaknummer(s): Z2024/7115
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater kennelijk ongegrond. De psychiater heeft onderzoek gedaan naar de rijgeschiktheid van klager. De psychiater rapporteerde vervolgens dat sprake is van een vermoeden van borderline persoonlijkheidstrekken. Klager stelt dat de psychiater deze conclusie ten onrechte heeft getrokken.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 13 september 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

gemachtigde: C

tegen

D,

psychiater,

werkzaam in E,

verweerder, hierna ook: de psychiater,

gemachtigde: mr. F. Jansen, werkzaam in Amsterdam,

1. De zaak in het kort

1.1 De psychiater heeft onderzoek gedaan naar de rijgeschiktheid van klager. De psychiater rapporteerde vervolgens dat sprake is van een vermoeden van borderline persoonlijkheidstrekken. Klager stelt dat de psychiater deze conclusie ten onrechte heeft getrokken.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 16 april 2024;
  • het verweerschrift met bijlage;
  • de brief van de gemachtigde van de psychiater met aanvullende bewijsstukken, per post ontvangen op 22 juli 2024;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 26 juli 2024;
  • de e-mail van (de gemachtigde van) klager van 21 augustus 2024, met een reactie op het proces-verbaal.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten

3.1 Op grond van de stukken in het dossier gaat het college uit van de volgende feiten en omstandigheden.

3.2 De psychiater deed op 9 januari 2024 onderzoek naar de rijgeschiktheid van klager. Klager had op de gezondheidsverklaring ingevuld dat hij gediagnostiseerd was met AD(H)D. De psychiater bracht eveneens op 9 januari 2024 een rapport uit. In dit rapport vermeldde de psychiater onder ‘conclusie’ de volgende psychiatrische diagnoses (citaten letterlijk weergegeven):
- aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, overwegend onoplettend beeld (ADD).
- op grond van de anamnese vermoed ik dat er sprake is van borderline persoonlijkheidstrekken.”

De psychiater achtte klager rijgeschikt en adviseerde de medisch adviseur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) een termijnbeperking van drie jaar voor groep I en II. Klager werd in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op het rapport. Klager maakte geen gebruik van zijn blokkeringsrecht of recht op correctie en stemde op 22 januari 2024 in met de inhoud van het rapport.

Op 24 januari 2024 mailde de gemachtigde van klager een aantal vragen aan de psychiater, waar de psychiater op 29 januari 2024 op reageerde. Op 14 maart 2024 stuurde de gemachtigde van klager wederom een e-mail waarin zij verzocht de zin “op grond van de anamnese vermoed ik dat er sprake is van borderline persoonlijkheidstrekken” uit het rapport te verwijderen. De psychiater stelde in zijn reactie dezelfde dag dat wijziging niet meer mogelijk was, omdat het rapport al was ingediend. Bovendien was het voorzichtig gesteld, de zin was niet als een feit opgeschreven maar als een vermoeden, en niet met betrekking tot een borderline persoonlijkheidsstoornis maar slechts trekken daarvan. Wat de psychiater betreft was het niet nodig de zin te verwijderen uit het rapport.

4. De klacht en de reactie van de psychiater

4.1 Klager verwijt de psychiater, samengevat, dat hij ten onrechte in de conclusie van het deskundigenrapport heeft opgenomen dat sprake is van een vermoeden van borderline persoonlijkheidstrekken.

4.2 De psychiater heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Het gaat in de conclusie om een klinische indruk, die slechts een vermoeden bevat en verder niet van doorslaggevende aard is.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling

5.1 Ter beoordeling van de vraag of de rapportage van de psychiater voldoet aan de daaraan te stellen eisen gelden volgens vaste tuchtrechtspraak de volgende criteria:

1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de psychiater uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de psychiater in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.


5.2 Het college oordeelt dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd en het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Met betrekking tot de conclusie oordeelt het college dat de psychiater zijn vermoeden met de nodige zorgvuldigheid heeft geformuleerd en voldoende heeft onderbouwd in het rapport. Bovendien is de psychiater op grond van de NVMSR-richtlijn Medisch-specialistische rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband[1], verplicht om bevindingen die hij doet waar niet naar wordt gevraagd maar die hij ter zake relevant vindt, te vermelden in het rapport zodat hij gehouden was zijn vermoeden van borderline persoonlijkheidstrekken in het rapport te vermelden. Tot slot stelt het college dat bij een volgend (psychiatrisch) onderzoek naar de rijgeschiktheid van klager, deze onderzoeker wederom een zelfstandig onderzoek zal uitvoeren en niet enkel uit zal gaan van de conclusie van deze rapportage.

Slotsom

5.3 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 13 september 2024 door Th. A. Wiersma, voorzitter,

T.P. Waning en H.J. de Boer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.

[1] https://www.nvmsr.nl/wp-content/uploads/2015/02/Richtlijn-NVMSR-april-2016-pdf.pdf.