ECLI:NL:TGZRZWO:2024:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6020
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2024:10 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-02-2024 |
Datum publicatie: | 08-02-2024 |
Zaaknummer(s): | Z2023/6020 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klager werd verdacht van betrokkenheid bij de dood van zijn zwangere echtgenote en heeft daarom 17 dagen vastgezeten (deels in volledige beperkingen) in een cellencomplex. Klager verwijt verweerster met name dat zij, op het moment dat zij betrokken was als arts in het cellencomplex, geen tweedelijnshulpverlening heeft ingeschakeld. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 2 februari 2024 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
C,
arts,
(destijds) werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de arts,
gemachtigde: mr. G.P. Wempe te Drachten.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager werd verdacht van betrokkenheid bij de dood van zijn zwangere echtgenote
en heeft daarom 17 dagen vastgezeten (deels in volledige beperkingen) in een cellencomplex.
Klager verwijt verweerster met name dat zij, op het moment dat zij betrokken was als
arts in het cellencomplex, geen tweedelijnshulpverlening heeft ingeschakeld.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 31 augustus 2023;
- het verweerschrift;
- een aanvullend document, betreffende een brief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van 1 november 2018;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 1 december 2023.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat partijen daarbij aanwezig
waren.
2.3 Klager heeft gelijktijdig met deze klacht nog een klacht ingediend tegen een
andere BIG-geregistreerde zorgverlener. In deze zaak, bekend onder zaaknummer Z2023/6036,
wordt gelijktijdig uitspraak gedaan.
3. De feiten
Het college gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 22 juni 2014 voelde klagers echtgenote, die op dat moment 35 weken zwanger was, zich ziek. Klager belde de verloskundige en zij kwam langs. Op dat moment werd gedacht aan voedselvergiftiging en kreeg klagers echtgenote paracetamol voorgeschreven. Klager en zijn echtgenote gingen slapen. Klager sliep op een andere kamer dan zijn echtgenote en trof de volgende ochtend zijn echtgenote levenloos aan in bed. Zij en hun ongeboren dochter waren overleden.
Klager werd verdacht van betrokkenheid bij de dood van zijn echtgenote en dochter. Om die reden zat klager eerst acht dagen in volledige beperkingen vast in cellencomplex E en daarna nog een aantal dagen in het huis van bewaring. Tijdens de eerste acht dagen had klager geen toegang tot zijn naasten (waaronder zijn zoontje). Wel werd hij bezocht door GGD-artsen.
Verweerster was de eerste arts die klager bezocht en noteerde hierover in het medisch dossier (citaten opgenomen voor zover relevant en inclusief eventuele taalfouten):
“SB 23 Juni 2014 17:00 (..)
(S) cliënt verteld aangehouden te zijn als verdachte doodslag cq moord op zijn zwangere
vrouw. erg emotioneel. wil zijn medicijnen (pulmicort 200 en kestine zo nodig, klopt
met apotheek (…), maar vooral even praten. Vrouw was 35 wk zwanger, volgens cl avond
voor overlijden was ze ziek. Heeft veel vragen hierover. Uitgelegd dat ik niet betrokken
ben bij onderzoek en geen uitspraken kan doen. cl wil graag praten, heeft veel vragen
over zoontje van 3 en wat het allemaal met hem doet. Lijkt enigszins gerustgesteld
dat hij met een arts kan praten.
(O) huilend, emotioneel, dwingend, bewustzijn helder.
(E) reactie na overlijden vrouw
(P) recemt pulmicort 200 turbuhaler 1dd om 22 uur en kestine 10 mg 1dd1zn”
De volgende dag had een collega van verweerster (verweerder in zaaknummer Z2023/6036) dienst en maakte de volgende aantekening in het dossier:
“JK 24 Juni 2014 17:00 (..)
Vr AZ: Heeft medicatie van gisteren bij zich, mag hij dat hebben.
Heeft niet om een dokter gevraagd.
(S) .
(O) Heb betrokkene niet gesproken of gezien. Medicatie lijst van gisteren was nog
aanwezig. Akkoord.
(E) .
(P) Akkoord.”
Dezelfde avond om 22.50 uur bezocht een andere arts klager. Na zeventien dagen werd klager in vrijheid gesteld en in april 2015 werd de strafzaak geseponeerd (code 01: ten onrechte als verdachte aangemerkt). Klager diende diverse (tucht)klachten in tegen de betrokken zorgverleners en doorliep ook een klachtenprocedure bij de GGD B over de handelwijze van de forensisch artsen van de GGD tijdens de detentie in het cellencomplex. Deze klacht is door de GGD ongegrond verklaard, waarna klager zich wendde tot de IGJ. Klager startte meerdere juridische procedures tegen de GGD en de betrokken artsen en diende uiteindelijk deze tuchtklacht in.
4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Klager verwijt de arts dat zij:
- geen enkele specialistische hulpverlening heeft ingeschakeld en alleen medicatie heeft geregeld;
- er niet voor heeft gezorgd dat er de volgende dag een arts zou komen;
- nadien niets meer van zich heeft laten horen.
4.2 De arts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 Voorop wordt gesteld dat in deze zaak sprake is geweest van een trieste samenloop
van omstandigheden, die op klager een grote impact hebben. Zonder hier afbreuk aan
te willen doen, moet het college de vraag beantwoorden of verweerster de zorg heeft
verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame
en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor
de arts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener
eventueel ook anders had kunnen handelen of ook andere keuzes had kunnen maken, is
niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Klachtonderdeel a) inschakelen specialistische hulpverlening
5.2 Buiten kijf staat dat sprake is geweest van een zeer nare situatie voor klager
die potentieel tot psychisch trauma kon leiden. Dit wil echter nog niet zeggen dat
op het moment van betrokkenheid van verweerster traumabehandeling aangewezen was.
Om klager al op dat moment door te verwijzen naar de acute psychiatrie zou sprake
moeten zijn geweest van suïcidegevaar of een acuut psychiatrisch toestandsbeeld, zoals
bijvoorbeeld een psychose. Hiervan was geen sprake. Er was op het moment van betrokkenheid
van verweerster dus geen indicatie om klager door te verwijzen naar tweedelijnshulpverlening,
zodat van enig onzorgvuldig handelen niet gesproken kan worden. Wel heeft eerstelijnshulpverlening
plaatsgevonden: klager is elke dag gezien door een arts. Er is dus wel hulp ingezet
en klager is ook gemonitord. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) bezoek arts de volgende dag
5.3 Klager betoogt dat verweerster er niet voor heeft gezorgd dat de daaropvolgende
dag
opnieuw een arts bij hem zou komen. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag,
nu er uit de aantekeningen in het dossier volgt dat zowel op 23 als op 24 juni 2014
een arts bij klager is geweest die met hem heeft gesproken.
Klachtonderdeel c) nazorg
5.4 Klager stelt dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door nadien niets
meer van zich te laten horen. Het college oordeelt dat verweerster niet gehouden was
nazorg te verlenen. De behandelrelatie stopte, zoals gebruikelijk in de forensische
zorg, na het vertrek van klager uit het cellencomplex. Het behoort niet tot de taak
van verweerster als GGD arts om na afloop nog contact met klager op te nemen. Dit
klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 2 februari 2024 door P.A.H. Lemaire, voorzitter,
N.M. Dreteler-Rademaker en L.G. Jak, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
M.H. van Ham, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.