ECLI:NL:TGZRSHE:2024:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023-6253
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:89 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-08-2024 |
Datum publicatie: | 21-08-2024 |
Zaaknummer(s): | H2023-6253 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Verweerder (huisarts) wordt verweten dat hij niet adequaat heeft gereageerd op de duizeligheidsklachten van klager, die klager heeft gemaild aan verweerder. Verweerder heeft het college verzocht om klager niet-ontvankelijk te verklaren vanwege misbruik van het tuchtrechtelijk klachtrecht (misbruik van procesrecht). Als het college de klacht wel inhoudelijk zal beoordelen, heeft verweerder het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren. Het college oordeelt dat het beroep op misbruik van het klachtrecht niet slaagt en acht klager ontvankelijk. De klacht is kennelijk ongegrond (artikel 448 Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)). |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 21 augustus 2024 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klager,
gemachtigde: mr. M.A. Smits, werkzaam in Nijmegen,
tegen
[C],
huisarts,
werkzaam in [D],
verweerder,
gemachtigde: mr. I.P.C. Sindram, werkzaam in Nijmegen.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager verwijt verweerder dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de
door klager schriftelijk aangegeven duizeligheidsklachten. Klager wilde dat verweerder
eerst een schriftelijke reactie zou geven op deze duizeligheidsklachten voordat hij
hiervoor op consult bij verweerder zou komen. Klager kampt met niet aangeboren hersenletsel
(hierna: NAH/N.A.H.) en met de daarmee gepaard gaande informatieverwerkingsproblematiek.
Verweerder heeft niet eerst schriftelijk inhoudelijk gereageerd op de genoemde duizeligheidsklachten.
Verweerder heeft in zijn reactie op de klacht het college gevraagd om klager niet-ontvankelijk
te verklaren en de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat klager ontvankelijk is en dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het dossier bevat de volgende relevante stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 september 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 januari 2024;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 6 maart 2024.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak heeft beoordeeld op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3 De feiten
3.1 Op 3 juni 2021 heeft klager aan verweerder gemaild (alle citaten voor zover relevant
met overname van eventuele stijl- en schrijffouten):
“(…) De reden dat ik u deze brief schrijf is omdat ik zeer ontevreden ben. Op 19 mei
2021 heb ik de vaccinatie (…) gehad (…). maar het aller ergste is (…) dat ik nog steeds
duizelig ben sinds de prik. Wat moet ik doen om er vanaf te komen? (…)
Graag verneem ik van u SCHRIFTELIJK, niet mondeling en zijn u argumenten niet naar
mijn tevredenheid, zal ik verdere stappen ondernemen, de maat is vol. (…)”
3.2 Op 11 juni 2021 heeft verweerder naar klager geschreven:
“(…) Naar aanleiding van uw brief d.d. 3 juni 2021 meld ik u het volgende. Om te beginnen
vind ik het vervelend dat u hinderlijke klachten heeft na vaccinatie. En ik vind het
natuurlijk vervelend dat u problemen ervaart in het contact met de praktijk. Op uw
medisch inhoudelijke vraag heb ik geen pasklaar antwoord. Deze brief vind ik ook geen
passende plek om een antwoord te geven. (…) Oplossingen komen mijns inziens (…) niet
tot stand via schriftelijke communicatie. Ik nodig u dan ook graag uit voor een gesprek.
Indien u aanvullende stappen wilt nemen dan kunt u een klacht indienen bij (…) [klachtinstituut]
(…).”
3.3 Op 26 april 2022 heeft de gemachtigde van klager aan verweerder geschreven:
“(…) Op 3 juni 2021 heeft mijn cliënt een mail (…) geschreven aan u met een aantal
klachten, waarop u een briefje heeft terug geschreven d.d. 11 juni 2021, waarin u
uw patiënt uitnodigt voor een gesprek. Cliënt wil echter niet ingaan - in dit stadium
- om een persoonlijk gesprek met u te voeren, omdat hij dat naar zijn zeggen niet
goed kan hanteren. Hij deelde mij (…) mee, dat hij erg boos is op u, en dit gegeven
- opgekropte woede dus - in combinatie met zijn NAH-aandoening hebben tot gevolg dat
hij (…) een extreem kort lontje heeft, zodat hij graag schriftelijke communicatie
wil over zijn klachten, mede ook omdat spreken hem erg veel energie kost. (…) Inmiddels
heb ik een gesprek gevoerd bij cliënt thuis (…). Daarbij is mij meegedeeld, dat hij
zich niet serieus genomen voelt door u, o.a. omdat u niet adequaat zou antwoorden
op zijn brieven/mails (…).”
3.4 Op 20 mei 2022 heeft verweerder naar de gemachtigde van klager gestuurd:
“(…) Voor zover ik weet hebben (…) [klager] en ik tot vorig voorjaar een goed contact
gehad. Ik vind het dan ook spijtig te vernemen dat verstandhouding getroebleerd is.
Eerder heb ik aangeboden om in gesprek te gaan. In consulten heb ik in het verleden
geen beperkingen ervaren in ons contact. Bovendien moeten we elkaar toch onder ogen
komen om ons contact te herstellen. (…). Ik hoop (…) dat we in gesprek kunnen. Opnieuw
bied ik aan om bij (…) [klager] langs te gaan en klachten te bespreken. (…)”
3.5 Op 20 juni 2022 heeft de gemachtigde van klager aan verweerder gemaild:
“(…) Ik ben het met u eens dat voor het bereiken van dit (…) doel gesprekken het eerst
aangewezen lijken, maar in dit geval werkt dat niet, waar het gaat om (…) [klager].
(…)”
3.6 Op 22 september 2022 heeft de gemachtigde van klager aan verweerder geschreven:
“(…) Op 20 juni 2022 heb ik (…) u uitgenodigd om schriftelijk (…) naar mij te reageren
(…). Ook daar is niets op vernomen. (…)”
3.7 Op 30 september 2022 heeft verweerder aan de gemachtigde van klager gemaild:
“(…) Op de rest van uw mail krijgt u op korte termijn reactie van een confrère. (…)”
3.8 Op 5 december 2022 heeft de gemachtigde van klager aan verweerder bericht:
“(…) In uw mail d.d. 30 september 2022 meldt u dat een confrère op korte termijn namens
u een reactie zou geven op de mailwisseling die ik met u voerde namens (…) [klager].
Helaas heb ik niets vernomen. (…)”
3.9 Op 13 december 2022 heeft verweerder aan de gemachtigde van klager gemaild:
“(…) Er is een discrepantie tussen het feit dat uw cliënt nog steeds patiënt is in
mijn praktijk en de kritiek op mij en op mijn medewerkers. Om met elkaar verder te
kunnen moeten we met elkaar in gesprek. Ik heb reeds aangeboden om in gesprek te gaan
en ik herhaal hierbij dat aanbod. Wat schriftelijke communicatie doet kunt u zien
aan de reactie van (…) [klager] op de verslaglegging van mijn assistente m.b.t. het
telefonisch contact dat ze met (…) [klager] had op 10 mei 2022 (…).”
3.10 Op 24 april 2023 heeft de gemachtigde van klager naar verweerder gemaild:
“(…) In uw mail van 13 december 2022 weigert u om desgevraagd eerst een schriftelijke
reactie te geven. (…) Alvorens dat gesprek plaats vindt wil (…) [klager] zich daarop
kunnen voorbereiden: doordat eerst een ’schriftelijke ronde’ plaats vindt.
(…) Dus in dit geval is vanwege de door N.A.H. veroorzaakte vertraagde informatieverwerking
het noodzakelijk, dat eerst een schriftelijke reactie plaats vindt van uw zijde. Cliënt
hecht eraan mee te delen dat, bij een huisbezoek bij hem op 16 december 2022, medewerkers
van uw praktijk hebben waargenomen, dat onvoorbereide/plotselinge gesprekken cliënt
niet aankan. (…).”
3.11 Op 2 mei 2023 heeft de gemachtigde van klager een rappel gemaild aan verweerder
waarin de gemachtigde van klager aangeeft dat bij uitblijven van een reactie op de
mail van 24 april 2023 een tuchtklacht tegen verweerder zal worden ingediend.
4 De klacht en de reactie van de verweerder
4.1 Klager verwijt verweerder dat verweerder niet adequaat zou hebben gereageerd op
de duizeligheidsklachten van klager die klager heeft gemaild op 3 juni 2021.
4.2 Verweerder heeft het college verzocht om klager niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht niet inhoudelijk te beoordelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft verweerder het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder voor zover nodig verder in op de standpunten van de partijen.
5 De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Verweerder heeft naar voren gebracht dat klager niet-ontvankelijk is omdat klager de klacht slechts heeft ingediend om de eisen van klager kracht bij te zetten. Verweerder is van mening dat het indienen van een tuchtklacht met deze reden disproportioneel is en moet worden aangemerkt als misbruik van het tuchtrechtelijk klachtrecht.
5.2 Het college overweegt dat er sprake is van misbruik van het tuchtrechtelijk klachtrecht als er omstandigheden zijn die het naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken dat klager vraagt om een oordeel over zijn klacht. Ook aangenomen dat klager de klacht zou hebben ingediend met de intentie om de eisen van klager kracht bij te zetten maakt niet dat de klacht objectief gezien niet als klacht kan worden beoordeeld. Verweerder heeft ook geen andere feiten of omstandigheden aangedragen waaruit zou blijken dat er sprake is van misbruik van het recht. Het had op de weg van verweerder gelegen om dit misbruik te onderbouwen. Het college is ook zelf niet gebleken van omstandigheden of feiten die tot de conclusie kunnen leiden dat klager zijn recht om te klagen, misbruikt.
5.3 Het college concludeert daarom dat het beroep van verweerder op misbruik van het
klachtrecht niet slaagt. Klager is ontvankelijk in zijn klacht.
De criteria voor de inhoudelijke beoordeling.
5.4 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd
genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.5 Het college oordeelt dat de verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld en licht dat hieronder toe.
Het niet adequaat reageren op duizeligheidsklachten van klager
5.6 Het college overweegt het volgende. In de brief van 11 juni 2021 heeft verweerder helder aangegeven dat hij geen pasklaar antwoord heeft op de schriftelijk aangegeven duizeligheidsklachten van klager. Verweerder heeft daarbij ook aangegeven dat schriftelijk communiceren niet tot een oplossing leidt. Verweerder heeft klager daarom uitgenodigd voor een consult en hij heeft deze uitnodiging meermaals herhaald.
5.7 In het mondelinge vooronderzoek heeft verweerder het volgende geantwoord op de
vraag waarom hij niet schriftelijk inhoudelijk heeft gereageerd op de duizeligheidsklachten:
“(…) Er stond veel in de mail van klager. Ik vond het lastig om antwoord te geven
op alle aspecten. Duizeligheid is geen eenvoudige klacht om via de mail te beoordelen
en te beantwoorden. Duizeligheid kent veel mogelijke oorzaken. Ik stelde het gesprek
voor omdat er onderzoek moest worden gedaan naar de duizeligheidsklachten. Ik wilde
bijvoorbeeld weten of de klachten te maken hadden met de bloedsomloop, met het evenwichtsorgaan
of met spierklachten. De klachten kunnen te maken hebben met de voorgeschiedenis van
klager. Daarnaast kan er aanvullend onderzoek nodig zijn naar bijvoorbeeld bloedarmoede
of de schildklier. Er kunnen ontstekingen spelen. Ik dacht dat ik goed contact had
met klager en dat het voor hem mogelijk was om langs te komen. Ik snap dat klager
extra tijd nodig heeft. Klager krijgt al extra tijd bij de consulten.(…)”
5.8 In het mondelinge vooronderzoek heeft verweerder het volgende geantwoord op de
vraag wat de reden is geweest om klager naar de praktijk te laten komen:
“Bij een consult op de praktijk zou ik aan klager gevraagd hebben of de duizeligheid
bij het omdraaien in bed zou spelen. Daarbij verandert de bloedsomloop niet en dan
kan de duizeligheid met het evenwichtsorgaan te maken hebben. Ik zou de bloeddruk
bekijken, de hartslag meten en neurologisch onderzoek gericht op het evenwichtsorgaan
verrichten. Mensen gaan bij dit onderzoek wankelen als het evenwichtsorgaan niet goed
werkt. Ik zou ook de nek voelen om na te gaan of deze gespannen is.”
Hoewel artikel 448 Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) de mogelijkheid
geeft om de patiënt ook desgevraagd schriftelijk in te lichten, laat dat onverlet
dat inlichtingen alleen kunnen worden gegeven als er een – mogelijke – diagnose is.
Voor het kunnen stellen van een diagnose is in de meeste gevallen een voorafgaand
fysiek onderzoek nodig. In dit geval had klager last van duizeligheidsklachten. Voor
dergelijke klachten bestaan verschillende oorzaken. Het is dan ook niet mogelijk om
zonder klager te zien een diagnose te stellen waarvoor een behandeling had kunnen
worden gestart. Als de huisarts niet kan onderzoeken waardoor de klachten van klager
mogelijk worden veroorzaakt, kan er simpelweg geen schriftelijke toelichting worden
gegeven. Dat verweerder dus geen schriftelijk antwoord heeft gegeven op de vraag naar
de oorzaak van de duizeligheidsklachten kan verweerder dan ook niet worden verweten.
Voor zover de klacht nog ziet op de verdere begeleiding naar aanleiding van de vraag
om een schriftelijke reactie stelt het college vast dat verweerder verschillende -
meer dan de gebruikelijke - oplossingen heeft aangedragen om klager tegemoet te komen
en ook onderzoek te kunnen doen naar de gestelde duizeligheidsklachten. Dat klager
hier niet op in is gegaan kan verweerder evenmin worden verweten.
5.9 Het college acht het zorgvuldig dat verweerder klager eerst heeft willen zien en onderzoeken voordat verweerder de mogelijke oorzaken van de duizeligheidsklachten (eventueel) schriftelijk zou benoemen. Het college stelt vast dat verweerder bij de eerste reactie aan klager al ondubbelzinnig heeft laten weten dat er geen pasklaar antwoord bestaat op de duizeligheidsklachten van klager. Vervolgens heeft verweerder meerdere oplossingen voorgesteld en rekening gehouden met de NAH-klachten van klager. Dat klager geen genoegen neemt met dit antwoord van verweerder en dat klager zijn vraag om een schriftelijke reactie blijft herhalen, kan verweerder niet worden verweten. Op grond van al het vorenstaande is het college van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.
Publicatie in vaktijdschriften
5.11 In het algemeen belang zal deze beslissing ter publicatie worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere (huis)artsen mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens (artikel 71 Wet BIG).
6 De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden
bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch
Contact.
Deze beslissing is gegeven op 21 augustus 2024 door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van
Meerwijk, voorzitter, N.B. van der Maas en B.C.A.M. van Casteren-van Gils,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door F.A.C. Bergervoet, secretaris.