ECLI:NL:TGZRSHE:2024:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023-5721

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2024:83
Datum uitspraak: 07-08-2024
Datum publicatie: 07-08-2024
Zaaknummer(s): H2023-5721
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt erover dat de bedrijfsarts ten onrechte de diagnose Alzheimer heeft gesteld zonder voldoende onderzoek te doen. Verder klaagt zij erover dat er door toedoen van de bedrijfsarts nooit een gesprek heeft plaatsgevonden om een en ander te verduidelijken. Het college is van oordeel dat de klacht gegrond is omdat de bedrijfsarts onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder deugdelijke basis een ernstige diagnose te stellen. Daarnaast heeft de bedrijfsarts nalatig gehandeld door geen opvolging te geven aan de afspraken, wat eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Aan de bedrijfsarts wordt de maatregel van berisping opgelegd, mede omdat hij geen zelfinzicht heeft getoond en de klacht niet serieus heeft aangepakt.

Beslissing van 7 augustus 2023 op de klacht van:


[A],
wonende in [B],
klaagster,
gemachtigden: mr. M.J. Snijder/mr. M. Cassa,


tegen


[C],
bedrijfsarts,
werkzaam in [D],
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts,


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij de diagnose Alzheimer bij haar heeft gesteld terwijl hij geen onderzoek heeft gedaan. Vervolgens heeft hij haar om die reden structureel ongeschikt verklaard voor haar werk als chauffeur personenvervoer. Toen klaagster met verweerder in gesprek wilde gaan heeft hij meermalen de afspraak afgezegd zodat het nooit tot een gesprek is gekomen.


1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en dat een berisping moet worden opgelegd. Hierna licht het college dat toe.


2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 14 juni 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 31 oktober 2023;
- het proces-verbaal van het op 4 januari 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek, waar alleen klaagster is verschenen;
- nadere stukken van klaagster, ontvangen op 23 mei 2024;
- de e-mail van verweerder met een bijlage, ontvangen op 28 mei 2024.


2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 12 juni 2024. Klaagster is verschenen. Zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder was afwezig met bericht van verhindering. Klaagster en haar gemachtigde hebben de standpunten mondeling toegelicht.


3. De feiten
3.1. Klaagster vervoerde met een taxibusje kinderen met een beperking en mensen met
dementie. Vanaf 30 november 2022 was klaagster door haar werkgever ziek gemeld in verband met een peesontsteking aan haar pols.


3.2. Op 17 januari 2023 kwam klaagster op het reguliere spreekuur van verweerder.
Tijdens het spreekuur vroeg verweerder aan klaagster of zij ook bij andere zorgverleners onder behandeling was. Klaagster merkte vervolgens op dat zij op dat moment onder behandeling was van een geriater in verband met het feit dat zij regelmatig viel.


3.3. Verweerder stelde klaagster vervolgens een aantal vragen waarop klaagster
antwoord gaf. Partijen verschillen van mening over de vraag wie de term Alzheimer heeft gebruikt.


3.4. In het dossier vermeldde verweerder op 17-01-2023 onder meer, voor zover thans
van belang en met eventuele typ- en schrijffouten:
“a/ (…) Onder behandeling van geriater beginstadium van alzheimer geriater Cath. Naam? In augustus retour. Zegt incidenteel een client te zijn vergeten en ook wel eens een verkeerde route. Ook thuis vergeet betrokkene wel eens kleine dingen. Conform Regeling eisen Geschiktheid structureel ongeschikt voor chauffeur personenvervoer. In oktober 2023 pensioengerechtigde leeftijd: spoor 2 re-integratie dus n.v.t. C/ 1. Beginstadium Alzheimer 2. Peesontsteking straal 1 dominante hand B/structureel functie ongeschikt chauffeur personenvervoer Tijdelijk beperkt t.a.v. de belastbaarheid van de dominante hand. Met werkgever en werknemer aansluitend aan het spreekuur bovenstaande besproken. Wat te doen in werk tot pensioengerechtigde leeftijd 9 maanden? Opstellen PA n.v.t. UD/su 6 weken (…)”


3.5 Op 18 jan 2023 rapporteerde verweerder aan de werkgever en aan klaagster:
“[A] verzuimt van het werk t.g.v. een tijdelijke beperking t.a.v. de belastbaarheid van de dominante hand.
Echter, tijdens het spreekuur is ook gebleken dat [A] t.g.v. een andere medische oorzaak structureel ongeschikt is om beroepsmatig personen te vervoeren (en voertuigen onder een groot rijbewijs te besturen). Mevrouw voldoet structureel niet meer aan de medische eisen zoals omschreven in de Regeling eisen Geschiktheid CBR. Ik heb [A] geadviseerd om ten aanzien van het prive gebruik van het rijbewijs B een keuring aan te vragen bij het CBR.
De wet verbetering poortwachter is feitelijk niet van toepassing omdat betrokkene binnen de termijn van de WIA beoordeling van het UWV de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken.
Betrokkene heeft arbeidsmogelijkheden rekening houdend met de bovengestelde beperkingen:
- niet beroepsmatig een voertuig besturen;
- rekening houdend met de tijdelijke beperkte belastbaarhed van de dominante hand.”


3.6 Klaagster nam daarna contact op met haar huisarts die op 2 februari 2023 in haar medisch dossier onder meer, voor zover thans van belang en met eventuele typ- en schrijffouten, het volgende noteerde:
“Was bij ARBO-arts van de week en daar verteld over geheugenproblemen en ARBO-arts zei gelijk dat mw Alzheimer heeft en niet meer mag werken.
Arbo-arts spreekt voor zijn beurt want diagnose is nog helemaal niet gesteld, gaat in juli weer terug naar geriater en dan weer onderzoek en dan pas kan er evt. diagnose worden gesteld.”


3.7 Op 6 februari 2023 verzocht klaagster verweerder om een consult. In de brief merkte klaagster onder meer, voor zover thans van belang en met eventuele typ- en schrijffouten, het volgende op:
“(…) Verder vertelde ik dat ik onder behandeling ben van een geriater in het [naam ziekenhuis]. In augustus 2021 heb ik een hele dag onderzoek gehad wat gericht was op het feit dat ik vaak viel en een paar dagen later heb ik een scan gehad van mijn hersenen. Ook vroeg u aan mijn man of ik veel vergat en die antwoorde dat in de camper moeite heb met het onthouden waar alle schakelaars voor dienen. Hierop trok u de conclusie dat ik niet meer als professioneel chauffeur mocht werken om dat ik volgens u alzheimer zou hebben. Dat was voor mij een klap in mijn gezicht en heb daar heel veel moeite mee. Ik heb veel gehuild en voelde mij steeds depressiever worden. Ik ben nu in afwachting wat er met mij gaat gebeuren daar ik nu niet wee wat eraan zit te komen. (…)”


3.8 Naar aanleiding van de brief van 6 februari 2023 werd er via de werkgever van klaagster een nieuw spreekuurbezoek bij verweerder ingepland. Deze afspraak ging niet door en vervolgens zijn een drietal afspraken eveneens niet doorgegaan. Klaagster en verweerder verschillen over een tweetal afspraken van mening over de reden waarom. Volgens klaagster was verweerder er niet zonder toelichting, volgens verweerder waren de afspraken gemaakt op een dag dat hij geen spreekuur had. Vaststaat echter dat verweerder de afspraak van 7 maart 2023 zelf heeft geannuleerd en dat ook de afspraak op 2 mei 2023 niet is doorgegaan omdat verweerder deze - door omstandigheden - was vergeten. Daarna is er geen afspraak meer gemaakt.

3.9 De werkgever van klaagster heeft op 7 april 2023 aan een andere bedrijfsarts verzocht te beoordelen of klaagster functiegeschikt is. Op 15 mei 2023 heeft de andere bedrijfsarts geoordeeld dat klaagster niet ongeschikt was om te rijden.


4. De klacht en de reactie van verweerder
4.1 Volgens klaagster heeft verweerder onzorgvuldig/onjuist gehandeld, omdat hij:
a. De diagnose Alzheimer heeft gesteld zonder onderzoek te doen,
b. Diverse afspraken met klaagster niet is nagekomen, waardoor er nooit een vervolggesprek heeft plaatsgevonden.


4.2 Verweerder heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Hij betwist de diagnose Alzheimer te hebben gesteld. Verweerder is enkel afgegaan op de informatie van klaagster. Verweerder stelt ook dat hij zelf geen diagnose mag stellen en dat dus ook niet heeft gedaan. Dat er geen vervolgafspraak heeft plaatsgevonden valt niet hem maar de werkgever van klaagster te verwijten. Deze heeft klaagster niet geïnformeerd over de annulering van de spreekuren. Alleen op 2 mei 2023 was hij de afspraak zelf vergeten en daarvoor heeft verweerder zijn excuses aangeboden.


4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.


5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdeel a) verweerder heeft de diagnose Alzheimer gesteld, zonder onderzoek te doen
5.2 Het college stelt vast dat partijen niet van mening verschillen over de vraag of er
nader onderzoek is gedaan door verweerder, want verweerder erkent zelf dat hij geen onderzoek heeft gedaan. De vraag is vervolgens of verweerder, zonder dat onderzoek, heeft kunnen concluderen dat klaagster structureel ongeschikt was om te rijden. Verweerder stelt dat klaagster zelf deze diagnose heeft genoemd maar klaagster betwist dat.


5.3 Het college stelt voorop dat het belangrijkste principe uit de medische ethiek is dat
men de patiënt niet mag schaden. Dit volgt uit de KNMG richtlijnen en geldt volgens de commissie Beroepsuitoefening en Ethiek NVAB ook voor de bedrijfsarts. Bij de ziekteverzuimbegeleiding adviseert de bedrijfsarts werknemer en werkgever. Daartoe beoordeelt de bedrijfsarts op basis van het gesprek met de patiënt/werknemer en zorgvuldig onderzoek de medische gronden voor arbeids(on)geschiktheid van de werknemer. Daarnaast is de bedrijfsarts ook te allen tijde de begeleider van werknemer/patiënt. Als medicus heeft de bedrijfsarts primair tot taak het bewaken, beschermen en bevorderen van de gezondheid van de werknemer. In het licht van dit principe wordt het handelen van verweerder hierna beoordeeld.


5.4 Het college stelt vast dat in het medisch dossier van klaagster bij de anamnese staat vermeld “beginstadium van alzheimer”. Het college stelt ook vast dat bij de conclusie “C/”, het onderdeel dat door verweerder zelf wordt beoordeeld, eveneens staat “beginstadium Alzheimer”. Anders dan door verweerder is opgemerkt, is het college van oordeel dat wel sprake is geweest van het stellen van een diagnose. Niet alleen heeft verweerder de beginnende Alzheimer ook bij “C/” benoemd, hetgeen wijst op een medische conclusie, maar verweerder heeft in zijn consultrapport van 18 januari 2023 ook opgemerkt dat klaagster door een medische oorzaak structureel ongeschikt is om beroepsmatig personen te vervoeren. Het gebruik van het woord structureel geeft aan dat verweerder de diagnose als vaststaand heeft aangenomen. Dat verweerder deze diagnose heeft gesteld, is in beginsel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat ook een bedrijfsarts een diagnose kan stellen. Echter, dan moet wel sprake zijn van een voldoende deugdelijk onderzoek.


5.5. Het college is van oordeel dat verweerder in deze casus onvoldoende onderzoek
heeft gedaan om tot de diagnose Alzheimer te komen. Ook als het college voorshands er vanuit zou gaan dat klaagster – hetgeen zij zelf overigens stellig ontkent – een opmerking zou hebben gemaakt over een diagnose die zou zijn gesteld door de geriater in die zin dat sprake zou zijn van Alzheimer, had de bedrijfsarts nader onderzoek moeten doen. Juist gelet op de algemeen geldende norm dat men de patiënt (in beginsel) niet mag schaden en de enorme impact op de toekomst van klaagster die een dergelijke diagnose kan hebben. De enkele – door klaagster ontkende – mededeling dat zij volgens haar geriater Alzheimer zou hebben, zonder deze diagnose bij de betreffende arts te verifiëren, getuigt niet van een zorgvuldig onderzoek zoals van een bedrijfsarts mag worden verwacht. Dat verweerder nog de vraag heeft gesteld of klaagster vergeetachtig was, en de mededeling van klaagster dat zij regelmatig viel, is niet een verdergaand onderzoek die een diagnose als Alzheimer rechtvaardigt. Bovendien heeft verweerder vervolgens ook geen specialist geraadpleegd zoals wordt voorgeschreven in de Regeling eisen geschiktheid 2000. Daarin wordt immers opgemerkt dat bij een vermoeden van dementie eerst een rapport van een specialist wordt gevraagd, waarbij voor het indelen van de ernst van de dementie gebruik wordt gemaakt van de internationaal aanvaarde Clinical Dementia Rating (CDR). Verweerder had in dit stadium dan ook niet kunnen komen tot de diagnose beginnende Alzheimer en daarmee kunnen en mogen concluderen dat klaagster structureel ongeschikt was voor haar functie. Een dergelijke conclusie was te vergaand in strijd met het bewaken, beschermen en bevorderen van de gezondheid van klaagster. Dit klachtonderdeel is daarmee gegrond.

Klachtonderdeel b) verweerder is diverse afspraken met klaagster niet nagekomen, waardoor er nooit een vervolggesprek heeft plaatsgevonden


5.6 Klaagster heeft ter onderbouwing van deze klacht aangevoerd dat zij op 6 februari
2023 aan verweerder een email heeft gestuurd. Zij stelt dat zij daarin onder meer om een nieuwe afspraak heeft gevraagd. Deze afspraak is meerdere keren niet doorgegaan zonder dat klaagster daarover uitleg kreeg. Volgens verweerder heeft de werkgever van klaagster, klaagster niet goed geïnformeerd over uitval spreekuren en de planning van de spreekuren. Als klaagster direct in haar brief van 6 februari 2023 had meegedeeld dat de huisarts zei dat de conclusie van verweerder niet klopte, dan was het allemaal anders gelopen.


5.7 Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens gegrond is. Daartoe wordt het volgende overwogen. Hoewel uit de email van 6 februari 2023 niet uitdrukkelijk blijkt van een verzoek om een afspraak, blijkt wel duidelijk dat klaagster weer in gesprek wilde met verweerder omdat zij in ieder geval vragen had over de door hem gestelde diagnose en over de verdere voortgang. Klaagster vroeg uitdrukkelijk om begeleiding door verweerder en verweerder was op dat moment ook haar begeleider. Uit de email kan ook worden opgemaakt dat klaagster zeer verbaasd, ongerust en verdrietig was over de gestelde diagnose. Het had bij verweerder, juist vanwege die verbazing, duidelijk moeten zijn dat er mogelijk een miscommunicatie was geweest en verdere begeleiding nodig was. Verweerder had klaagster daarop actief in staat moeten stellen om met hem in gesprek te gaan. Dat heeft verweerder niet gedaan. Verweerder heeft weliswaar verwezen naar de mogelijkheid voor het maken van een nieuwe afspraak op het reguliere spreekuur, maar daarbij heeft verweerder kennelijk miskend dat deze afspraken enkel via de werkgever gemaakt kunnen worden. Verweerder heeft nagelaten om op een andere manier met klaagster in gesprek te gaan. Verweerder heeft bovendien tot twee keer toe nagelaten om zelf actief een nieuwe afspraak te maken toen de reeds gemaakte afspraak op het reguliere spreekuur door toedoen van verweerder niet was doorgegaan. Dit nalaten valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerder heeft door zijn nalaten ook de KNMG richtlijn “omgaan met klachten en incidenten”, waaruit volgt dat het van belang is dat artsen en andere hulpverleners een klimaat bevorderen waarin de patiënt zich vrij voelt om klachten te uiten en te bespreken, niet in acht genomen.


Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gegrond is. Het college acht daarom een maatregel op zijn plaats.

Maatregel
5.9 Bij de vraag welke maatregel aan verweerder moet worden opgelegd weegt het
college enerzijds mee dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Anderzijds kan het college niet vaststellen dat verweerder enig zelfinzicht heeft getoond. Zo blijkt niet van een begin van uitvoering van de door verweerder in zijn verweerschrift genoemde goede voornemens om meer tijd te nemen voor uitleg en om in gesprek te gaan. Verweerder heeft integendeel klaagster nimmer meer te woord gestaan terwijl de diagnose bij klaagster een enorme impact heeft gehad. De door verweerder in het verweerschrift genoemde intentie om de ontstane onvrede bespreekbaar te maken en op te lossen, heeft verweerder zelf niet in praktijk gebracht. Verweerder is noch op het mondeling vooronderzoek noch op de zitting verschenen. Dit terwijl juist het mondeling vooronderzoek ook bedoeld was om te bezien of klaagster en verweerder tot elkaar hadden kunnen komen. De maatregel van berisping is naar het oordeel van het college in dit geval passend.


5.10 Publicatie
In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere bedrijfsartsen mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.


6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt verweerder de maatregel op van berisping;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en aan Medisch Contact.


Deze beslissing is gegeven door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, voorzitter,
C.M.H.M. van Lent, lid-jurist, P.E. Rodenburg, R.P.J. Ansem en R.P. Dammer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.G. Nijenkamp, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op
7 augustus 2024.