ECLI:NL:TGZRSHE:2024:7 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5281

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2024:7
Datum uitspraak: 08-02-2024
Datum publicatie: 14-02-2024
Zaaknummer(s): H2023/5281
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht dat huisarts haar beroepsgeheim heeft geschonden, onjuiste en ongefundeerde informatie aan de raad voor de kinderbescherming heeft gegeven en klaagster daarvan niet op de hoogte heeft gesteld. KNMG-richtlijn omgaan met medische gegevens. Ondertekening informantenformulier voor raadsonderzoek. Informatie over thuissituatie, gezondheid, gedrag of de schoolprestaties van dochter klaagster. Geen toestemming om beroepsgeheim jegens klaagster te doorbreken. Artikel 1:240 BW. Eigen verantwoordelijkheid en afweging zorgverlener. Zorgvuldigheidseisen. Grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van klaagster. Ongefundeerde informatie. Berisping.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing van 8 februari 2024 op de klacht van:

[A],

wonende in [B],

klaagster,

gemachtigde: mr. M.J.W. van Rooij, werkzaam in Venlo,

tegen

[C],

huisarts,

destijds werkzaam in [D],

verweerster, hierna ook: de huisarts,

gemachtigde: mr. P.P.J.M. Verhaag, werkzaam in Noordwijk.

1. Waar gaat de zaak over?

1.1 Verweerster is de huisarts van de minderjarige dochter van klaagster (hierna: de dochter). In het verleden was zij ook de huisarts van klaagster. Klaagster en de vader van de dochter (hierna: de vader) zijn gescheiden. In een procedure over het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de dochter en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken, heeft de rechtbank de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen. Met toestemming van klaagster heeft de raad de huisarts benaderd voor informatie. In het telefoongesprek met de raad heeft de huisarts onder meer aangegeven dat klaagster gediagnosticeerd was met borderline. Klaagster stelt dat de huisarts door het geven van deze informatie, haar beroepsgeheim heeft geschonden. Zij vindt dat deze informatie niet, en zeker niet zonder overleg met klaagster, verstrekt had mogen worden. Bovendien stelt klaagster dat de huisarts onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt. De huisarts is van mening dat zij zorgvuldig gehandeld heeft en dat de klacht ongegrond is.
 

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht grotendeels gegrond is. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure

2.1 Het dossier bestaat uit de volgende stukken:

  • het klaagschrift, ontvangen op 19 januari 2023;
  • de brief van 17 maart 2023 van de secretaris aan de gemachtigde van klaagster;
  • het aanvullende klaagschrift van 30 maart 2023 met de bijlagen, ontvangen op 31 maart 2023;
  • het verweerschrift van 15 mei 2023 met de bijlagen, ontvangen op 22 mei 2023;
  • de brief van 7 juli 2023 met de bijlagen, ontvangen van de gemachtigde van klaagster op 10 juli 2023;
  • het aanvullend verweerschrift van 20 september 2023 met de bijlagen, ontvangen op 21 september 2023;
  • aanvullende stukken van 10 oktober 2023 van verweerster, ontvangen op 12 oktober 2023;
  • de brief van 14 november 2023 met bijlage, ontvangen van de gemachtigde van klaagster op 15 november 2023;
  • het proces-verbaal van het op 23 november 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek.
     

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 15 december 2023. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

3. Wat is er gebeurd?

3.1 Klaagster en de vader zijn gescheiden. In verband met het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken over hun dochter (geboren in 2010), heeft de rechtbank in 2022 de raad verzocht een onderzoek te doen.

3.2       Naast het vragen van informatie aan de betrokkenen zelf, kan de raad aanvullende informatie vragen bij mensen die het kind of het gezin goed kennen. Op de website van de raad wordt deze mogelijkheid als volgt toegelicht (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):

“(…)

Informanten

De mensen die deze aanvullende informatie geven voor het raadsonderzoek noemen we informanten. Het zijn mensen die vanuit hun werk bij het kind, de ouders of het gezin betrokken zijn, zoals een leerkracht, huisarts of hulpverlener.

(…)

Informatie van de informant

De raadsonderzoeker vraagt wat de informant weet van de (thuis)situatie van het kind. Hij kan bijvoorbeeld vragen stellen over de gezondheid van het kind, zijn gedrag of zijn schoolprestaties.

(…)”

3.3       Voor het mogen opvragen van informatie bij derden, ondertekende klaagster, als wettelijk vertegenwoordiger van de dochter, op 3 mei 2022 een zogeheten ‘informantenformulier’. In dit formulier staat:

Persoonsgegevens

Uw naam [naam klaagster]

Naam minderjarige

[naam dochter]

Met de handtekening onder dit formulier geef ik aan dat ik geen bezwaar heb dat de RvdK met de volgende informanten contact opneemt en dat deze personen/instanties de RvdK informatie geven.

Informanten

School [naam dochter]

Huisarts

(…)

Ondertekening moeder/wettelijk vertegenwoordiger

Handtekening voor akkoord”

3.4       De huisarts beschikte over het patiëntendossier van de dochter. Omdat klaagster al sinds 2017 geen patiënte meer van de huisarts was, had de huisarts niet de beschikking over het patiëntendossier van klaagster.

3.5       Op 10 mei 2022 vond het telefoongesprek plaats tussen de raad en de huisarts. In het rapport van de raad van 23 juni 2022 wordt beschreven wat de huisarts telefonisch aan de raad heeft verteld:

Wat zijn de zorgen over [naam dochter] en haar opvoedingsomgeving?

Samengevat maakt de huisarts zich vooral zorgen over wat het gedrag van moeder, voortkomend uit moeders diagnose borderline, betekent voor het welzijn van [naam dochter] en de negatieve invloed van dat gedrag op het contact tussen [naam dochter] en moeder.

De huisarts van [naam dochter] en beide ouders, geeft aan dat moeder in het verleden gediagnosticeerd is met borderline. De eerste diagnose dateert al van langer dan 15 jaar geleden, maar is in de jaren daarna meerdere keren door meerdere psychologen beschreven. De laatste keer dat daarover iets is gezegd, is niet geheel duidelijk.

Volgens de huisarts is het gedrag dat moeder laat zien, passend bij de diagnose. Zo erkent moeder zelf de diagnose niet en kan moeder zeer wisselvallig zijn in hetgeen ze wil. Bijvoorbeeld als het gaat om hulpverlening voor [naam dochter]. Moeder kan daarin een dwingende houding aannemen en bijvoorbeeld rechtszaken starten om iets af te dwingen. De huisarts vertelt dat dit gedrag veel stress en spanning veroorzaakt bij de mensen in moeders omgeving, zoals [naam dochter] en vader. (…)”
 

3.6       In het kader van hoor en wederhoor, heeft de raad met klaagster over de informatie van de huisarts gesproken. Hierover staat in het rapport:

“Met moeder is besproken wat de huisarts heeft verteld over moeder, dat er sprake zou zijn van meerdere malen gediagnosticeerde Borderline. Moeder is het hier absoluut niet mee eens en vindt het onvoorstelbaar dat deze leugens genoemd zijn. Moeder vertelt dat het op de eerste plaats niet meer haar huisarts is en dat ze afgelopen elf jaar tweemaal bij deze huisarts is geweest voor haarzelf in verband met andere klachten. In 2009 heeft moeder vanuit een scheidingssituatie en op vragen van de verzekering eenmaal een test gedaan vanwege persoonlijke klachten. Hieruit zou zijn gekomen dat moeder kenmerken van borderline had, echter was deze test foutief en b eek dat niet te kloppen. Verder zijn er nooit testen gedaan, dus de informatie is foutief en het is niet mogelijk dat de huisarts andere informatie zou hebben. Moeder weet niet waarom de huisarts dit zo heeft gezegd. (…) Moeder staat daarom op een wachtlijst voor een beoordeling van een onafhankelijke psycholoog om zo uit te kunnen sluiten dat moeder Borderline heeft.”

3.7       In het rapport schrijft de raad onder het kopje ‘Beantwoording van de onderzoeksvragen’ onder meer: “Tijdens het raadsonderzoek zijn er verschillende signalen naar voor gekomen over een eventuele diagnose bij moeder. Het is de RvdK onvoldoende duidelijk geworden in hoeverre hier daadwerkelijk sprake van is en derhalve wordt deze diagnose niet één-op-één meegenomen in de onderbouwing en formulering van een advies.”
 

3.8       Bij beschikking van 14 september 2022 bepaalde de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats van de dochter, bij haar vader zou zijn. Dit was in lijn met het advies van de raad.

4. De klacht en de reactie van de huisarts

4.1     Klaagster verwijt de huisarts:

1. dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden;

2. dat zij onjuiste en ongefundeerde informatie heeft afgegeven aan de raad terwijl zij niet meer de behandelend huisarts was van klaagster;

3. dat zij heeft nagelaten klaagster op de hoogte te brengen van het informatieverzoek en/of de informatieverschaffing aan de raad;

4. dat zij verantwoordelijk is voor de door de raad getrokken conclusies.

4.2 Tijdens de zitting heeft klaagster klachtonderdeel 4 ingetrokken, omdat dit geen klachtonderdeel betreft, maar een conclusie.
 

4.3 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Zij stelt dat zij, gelet op de door klaagster aan de raad gegeven toestemming, haar beroepsgeheim mocht schenden en dat het beroepsgeheim niet geldt bij het verstrekken van informatie in het kader van een onderzoek door de raad.
 

4.4 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener op het moment van handelen geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.


Klachtonderdelen 1) schending beroepsgeheim en 3) het niet informeren van klaagster

5.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
 

5.3 Uitgangspunt is dat iedereen die in de gezondheidszorg werkt, een beroepsgeheim heeft. Voor de patiënt zelf is het belang daarvan gelegen in het recht op bescherming van zijn privacy. De patiënt moet er zeker van zijn dat de informatie die hij aan zijn zorgverlener verschaft, niet zonder zijn toestemming voor andere doelen wordt gebruikt of aan derden wordt verstrekt. Het beroepsgeheim is niet absoluut. Er zijn situaties waarin een arts het beroepsgeheim mag doorbreken. Wel is grote terughoudendheid geboden als het gaat om het doorbreken van het beroepsgeheim.
 

5.4 Voor de beoordeling van deze klachtonderdelen is de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ (destijds geldende versie juni 2021) van belang. In deze richtlijn staat dat het beroepsgeheim in een aantal situaties door een arts kan worden doorbroken:
a) er is toestemming van de patiënt;

b) er is veronderstelde toestemming van de patiënt;
c) er gelden wettelijke plichten of rechten;
d) er is sprake van conflict van plichten;

e) er is sprake van een zwaarwegend belang.

5.5       De huisarts heeft in het kader van een door de raad verricht onderzoek, inlichtingen over klaagster aan de raad verstrekt. De huisarts erkent dat zij daarmee – bewust – haar beroepsgeheim heeft doorbroken. Zij stelt zich op het standpunt dat sprake was van de onder a) bedoelde situatie: zij had toestemming van klaagster om haar beroepsgeheim te doorbreken. De huisarts verwijst hiervoor naar het door klaagster op 3 mei 2022 ondertekende informantenformulier van de raad. Bovendien stelt de huisarts zich op het standpunt dat bij een onderzoek van de raad, geen geheimhoudingsplicht geldt. Zij beroept zich daarbij op artikel 1:240 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tijdens de zitting heeft de huisarts aangegeven dat zij met het oog op de veiligheid van de dochter haar beroepsgeheim heeft doorbroken. Ondanks dat zij zich zorgen over de dochter maakte, heeft zij zelf echter nooit de stap gezet om Veilig Thuis in te schakelen. Het door klaagster ondertekende informantenformulier was voor haar het zetje in de rug om te kunnen vertellen wat er speelde. Het ging om de gezinsdynamiek. Er stond niet in het formulier vermeld dat zij niets over klaagster mocht vertellen. In het telefoongesprek op 10 mei 2022 met de raad heeft zij doelbewust de term ‘borderline’ gebruikt. Dit was naar de huisarts stelt de meest milde manier om te omschrijven wat er volgens haar werkelijk aan de hand was. De huisarts hoopte dat, door het benoemen van deze diagnose, voor mensen met een achtergrond in de zorg duidelijk zou zijn wat dit betekende voor de gezinssituatie van de dochter. De huisarts hoopte ook dat door het benoemen van de diagnose van de moeder, de dochter daardoor later meer compassie met haar moeder zou hebben.


5.6       Of in een concreet geval het beroepsgeheim kan worden doorbroken, blijft de eigen verantwoordelijkheid van de arts. Van belang hierbij is dat de beslissing om al dan niet het beroepsgeheim te doorbreken, zorgvuldig tot stand komt. De vraag die het college moet beantwoorden is of er sprake was van een situatie waarin de huisarts haar beroepsgeheim mocht doorbreken en zo ja, of zij daarbij zorgvuldig heeft gehandeld.

5.7       De KNMG-richtlijn licht de onder sub a) bedoelde situatie als volgt toe: Als een arts toestemming heeft van de patiënt, mag hij informatie over deze patiënt aan anderen verstrekken. De toestemming van de patiënt moet een vrije keuze zijn en hij moet de gevolgen ervan kunnen overzien. Een patiënt kan alleen toestemming geven als hij vooraf is ingelicht over het doel, de inhoud en de mogelijke gevolgen van de informatieverstrekking. De arts moet zich ervan vergewissen dat de patiënt hiervan op de hoogte is. Een patiënt kan schriftelijke toestemming aan de arts geven om zijn medische gegevens voor een bepaald doel aan derden te verstrekken. Uit de machtiging moet blijken welke informatie mag worden verstrekt, aan wie de informatie mag worden verstrekt en voor welk doel.


5.8       Anders dan de huisarts stelt, is het college van oordeel dat er geen sprake was van een situatie als bedoeld onder a). De huisarts had geen toestemming van klaagster om haar beroepsgeheim ten aanzien van klaagster te doorbreken.

5.9       Klaagster heeft, als wettelijk vertegenwoordiger van de dochter, een formulier ondertekend waarmee zij de raad toestemming gaf informatie bij de huisarts van haar dochter in te winnen. Het doel van het raadsonderzoek betrof het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de dochter en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Hiermee gaf klaagster – in beginsel, zie ook hierna alinea 5.13 – toestemming aan de huisarts haar beroepsgeheim ten aanzien van de dochter te doorbreken en de gegevens van de dochter te delen met de raad.

5.10     Dit ligt anders wat betreft de gegevens die de huisarts over klaagster heeft verstrekt. Klaagster was sinds 2017 geen patiënt meer van de huisarts. De huisarts beschikte niet meer over het patiëntendossier van klaagster. Wel had klaagster, vanwege haar zorgen over de dochter, na 2017 nog enkele malen telefonisch contact met de huisarts gehad. Gelet op de tekst van het door klaagster ondertekende informantenformulier, mocht de huisarts er niet van uitgaan dat zij daarmee ook was ontslagen uit de verplichting tot geheimhouding ten opzichte van klaagster zelf. Klaagster had immers geen formulier of machtiging ondertekend waarbij zij de huisarts toestemming gaf voor informatieverstrekking over haarzelf en/of haar eigen (oude) patiëntgegevens. Desondanks heeft de huisarts medische informatie over klaagster aan de raad verstrekt. Klaagster was er weliswaar van op de hoogte dat de huisarts door de raad was gevraagd om informatie te geven, maar zij mocht ervan uitgaan dat dit slechts informatie betrof over de thuissituatie, de gezondheid, het gedrag of de schoolprestaties van haar dochter. Zij had niet hoeven te verwachten dat de huisarts medische informatie over klaagster zou verstrekken. De huisarts heeft zich er op geen enkele manier van vergewist of klaagster ook bedoeld had toestemming te geven voor het verstrekken van informatie over haarzelf en of zij op de hoogte was van het doel en de inhoud van de informatie die de huisarts aan de raad wilde verstrekken, laat staan van de mogelijke gevolgen daarvan.

           
5.11     Het college volgt de huisarts niet in haar standpunt dat de geheimhoudingsplicht niet geldt bij een onderzoek door de raad. Het college overweegt dat artikel 1:240 BW aan een zorgverlener de mogelijkheid biedt om - ook buiten het geval van een vermoeden van kindermishandeling - met doorbreking van zijn beroepsgeheim en zonder instemming van degene die het betreft, inlichtingen te verstrekken aan de raad, als dat noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad. Ook hier geldt dat het de eigen verantwoordelijkheid van de arts is, of in een concreet geval het beroepsgeheim kan worden doorbroken. Ook hierbij is en blijft van belang of bij de beslissing het beroepsgeheim al dan niet te doorbreken, zorgvuldig is gehandeld. Dit brengt mee dat de zorgverlener, als hem door de raad om informatie gevraagd wordt, telkens een afweging moet maken. De zorgverlener moet zich afvragen:

1. welk doel de informatieverstrekking dient;

2. of er een andere weg is om dat doel te bereiken;

3. of het mogelijk is om degene die het betreft om toestemming te vragen om de informatie te verstrekken;

4. of de belangen van het kind zwaarder wegen dan de belangen die gediend worden, indien de arts besluit te zwijgen; en

5. indien hij besluit tot verstrekking van informatie, aan wie hij die verstrekt en welke informatie het betreft.

Uitgangspunt daarbij is dat de zorgverlener zijn geheimhoudingsplicht zo min mogelijk schendt en, als hij besluit dat wel te doen, degene die het betreft daarover informeert, tenzij het belang van het kind zich daartegen verzet.
 

5.12     Het college is van oordeel dat de huisarts in dit geval na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet, dan wel niet op deze wijze tot de verstrekking van gegevens van klaagster had mogen overgaan. Daartoe is het volgende redengevend.

5.13     Op grond van artikel 1:240 BW kan de zorgverlener het beroepsgeheim doorbreken, indien en voor zover dat noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken van de raad. De zorgverlener zal daarbij ten eerste moeten beoordelen welke (aanvullende) informatie waarover hij/zij beschikt voor de raad noodzakelijk is om zijn taken te kunnen uitoefenen. Daarna zal de zorgverlener aan de hand van de hierboven genoemde zorgvuldigheidseisen moeten afwegen óf hij/zij zal overgaan tot het doorbreken van het beroepsgeheim en zo ja, welke gegevens (ten hoogste) vereist zijn om adequate taakuitoefening van de raad mogelijk te maken. Hiervoor is noodzakelijk dat de zorgverlener zich een duidelijk en concreet beeld vormt van het doel, de strekking en de reikwijdte van de informatievraag van de raad. Het college is daarbij van oordeel dat niet kan worden volstaan met een algemene vraag om informatie over het kind en/of de gezinssituatie door de raad. Als het verzoek om informatie door de raad aan de zorgverlener onvoldoende inzicht biedt om de zorgvuldigheidsafweging te maken, dient deze uit eigen beweging om concretisering en verduidelijking te vragen. 

5.14     Ter zitting heeft de huisarts verklaard dat zij telefonisch is benaderd door de raad en dat zij telefonisch alle vragen van de raad heeft beantwoord. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat de huisarts voorafgaand aan dit telefoongesprek beschikte over een duidelijk beeld van het doel en de strekking van het informatieverzoek en de door haar te beantwoorden vragen. Het was daardoor niet mogelijk om een adequate zorgvuldigheidsafweging te maken.

Tot aan het informatieverzoek van de raad heeft de huisarts met het oog op de situatie van de dochter geen noodzaak gezien Veilig Thuis in te schakelen of andere stappen te ondernemen. Zij heeft – zoals zij zelf ter zitting heeft verklaard – het telefonisch contact met de raad aangegrepen om te kunnen ventileren wat er volgens haar speelde. Ook heeft de huisarts klaagster niet om toestemming gevraagd noch haar op de hoogte gesteld van de informatie die zij voornemens was aan de raad te verstrekken. Zij heeft zonder toereikende informatie over het doel en de reikwijdte van de informatievraag en zonder kenbare zorgvuldigheidsafweging, haar beroepsgeheim ten aanzien van klaagster doorbroken. Door het doelbewust verstrekken van medische gegevens van klaagster heeft de huisarts in de gegeven omstandigheden een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van klaagster.

Deze klachtonderdelen zijn gegrond.


Klachtonderdeel 2) onjuiste en ongefundeerde informatie

5.15     Klaagster was sinds 2017 geen patiënt meer van de huisarts. De huisarts beschikte niet over haar patiëntendossier en er was sinds 2017 geen sprake van een feitelijke waarneming of onderzoek door de huisarts. Desondanks verschafte zij (oude) medische informatie over klaagster aan de raad. Zij baseerde zich op patiëntgegevens uit het verleden en op haar indrukken van klaagster tijdens de enkele telefoongesprekken die zij met klaagster over de dochter had. Zij baseerde zich derhalve uitsluitend op haar herinnering en eigen, ongeverifieerde, veronderstellingen. Om die reden alleen al kan er geen sprake zijn van gefundeerde informatie. In die zin is dit klachtonderdeel gegrond.

5.16     Of de betreffende informatie (diagnose) ook onjuist was, kan het college niet vaststellen. Op basis van een onderzoek dat klaagster in 2023 heeft laten doen, blijkt dat er bij haar geen sprake is van borderline. In het patiëntendossier van klaagster staat echter in 2008 en 2009 de diagnose borderline (trekken) genoteerd. Niet duidelijk is of er ten tijde van de informatieverstrekking (nog steeds) sprake was van borderline. In zoverre is dit onderdeel van de klacht ongegrond.

Dit klachtonderdeel is derhalve gedeeltelijk gegrond.

Klachtonderdeel 4)

5.17     Aangezien dit klachtonderdeel ter zitting is ingetrokken, hoeft het college hierover geen oordeel te geven.


Slotsom

5.18     Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond zijn en klachtonderdeel 2 gedeeltelijk gegrond is.

Maatregel

5.19     Nu de klacht deels gegrond is, moet het college oordelen welke maatregel passend is. Het college is van oordeel dat niet met een waarschuwing kan worden volstaan. Een waarschuwing is een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Het college heeft de indruk gekregen dat de huisarts weliswaar goede bedoelingen had ten opzichte van de dochter van klaagster, maar zich niet voldoende bewust is geweest van de reikwijdte van haar geheimhoudingsplicht jegens klaagster en de vereiste afwegingen en stappen voor doorbreking daarvan. Bij de zwaarte van de maatregel telt mee dat de huisarts ook in deze tuchtprocedure blijft volhouden dat zij vanwege het door klaagster ondertekende informantenformulier, toestemming van klaagster had om haar beroepsgeheim te doorbreken. Gelet hierop is een berisping naar het oordeel van het college passend en geboden. De omstandigheid dat de huisarts inmiddels met pensioen is, kan daaraan niet afdoen.

Publicatie

5.20     In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere huisartsen mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
 

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klachtonderdelen 1, 2 (deels) en 3 gegrond;  
  • legt de huisarts de maatregel op van berisping;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Medisch Contact en Huisarts en Wetenschap.

Deze beslissing is gegeven door F.C. Alink-Steinberg, voorzitter, W.G.H. Corté, lid-jurist,
J.D.M. Schelfhout, M.A.M.U. Vermeulen en M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door C.W.M. Hillenaar, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2024.