ECLI:NL:TGZRSHE:2024:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5745

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2024:46
Datum uitspraak: 29-05-2024
Datum publicatie: 30-05-2024
Zaaknummer(s): H2023/5745
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verwijt aan psychiater (destijds in opleiding) dat zij niet integer, onafhankelijk en onpartijdig heeft gehandeld, toen zij aanwezig was bij gesprekken die in verband met een pro Justitia-onderzoek met klager zijn gevoerd. Tweede tuchtnorm. Als toehoorder aanwezig in het kader van NIFP-opleiding. Kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 29 mei 2024 op de klacht van:


[A],
verblijvende te [B],
klager,
gemachtigde: mr. B.L.M. Ficq, werkzaam in Amsterdam,

tegen


[C],
psychiater,
destijds: arts in opleiding tot specialist psychiatrie
destijds werkzaam in [D],
verweerster,
gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam in Utrecht.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De klacht gaat over de aanwezigheid van verweerster bij gesprekken die in het kader van een pro Justitia-onderzoek met klager zijn gevoerd. Klager stelt dat verweerster niet integer, onafhankelijk en onpartijdig heeft gehandeld.


1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.


2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift zonder bijlagen, ontvangen op 23 juni 2023;
- de bijlagen bij het klaagschrift, ontvangen op 21 augustus 2023;
- het verweerschrift, ontvangen op 22 september 2023.


2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.


3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager, die verdacht werd van het plegen van een drievoudige moord, werd in juli
2020 door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. Hij ging van dit vonnis in hoger beroep bij het gerechtshof. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek gaf het gerechtshof aan een psychiater en een GZ-psycholoog (hierna ook: de rapporteurs) de opdracht om een pro Justitia-rapport over klager op te stellen. Dit rapport werd in januari 2022 afgerond.


3.2 Tijdens hun onderzoek hebben beide rapporteurs, ieder apart, op verschillende momenten met klager gesproken. Bij de eerste twee gesprekken die de psychiater met klager op 7 juni en 19 juli 2021 had, werd hij vergezeld door verweerster. Zij was op dat moment arts in opleiding tot specialist (aios) psychiatrie en in dienst van het NIFP (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie). In het kader van haar opleidingsprogramma was zij als toehoorder bij de gesprekken aanwezig.


3.3 Voordat verweerster in dienst kwam van het NIFP was zij werkzaam in de ggz-instelling waar klager, voorafgaand aan en tijdens het begaan van de delicten, in behandeling was (hierna: de ggz-instelling). In hun rapport hebben de rapporteurs onder het kopje ‘Verantwoording onderzoek en onderzoeksopzet’ hierover vermeld: “De rapporterend psychiater voerde vier onderzoeksgesprekken met betrokkene (…). Bij de eerste twee gesprekken werd hij vergezeld door [voorletters en achternaam verweerster]”


3.4 Aan het eind van de twee gesprekken heeft de psychiater verweerster in de gelegenheid gesteld om enkele vragen aan klager te stellen. Dat heeft zij gedaan.


4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 Klager verwijt verweerster dat zij niet integer, onafhankelijk en onpartijdig heeft gehandeld tijdens het pro Justitia-onderzoek dat in het kader van een strafzaak tegen klager is uitgevoerd.


4.2 Als toelichting op de klacht stelt klager dat verweerster:
- niet aan klager kenbaar heeft gemaakt wat haar functie binnen de ggz-instelling was ten tijde van de delicten en ten tijde van het onderzoek;
- er niet voor heeft gezorgd dat haar BIG-registratienummer kenbaar werd gemaakt in het onderzoek;
- tijdens de gesprekken actief vragen aan klager heeft gesteld zonder zich voor te stellen als zijnde psychiater, werkzaam bij de ggz-instelling;
- niet iedere (schijn van) belangenverstrengeling heeft vermeden.


4.3 Verweerster heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Zij stelt dat zij in het kader van haar opleiding als ‘stagiaire op de kruk’ de gesprekken heeft bijgewoond. Zij is door de psychiater aan klager voorgesteld als stagiaire en als arts in opleiding tot psychiater. Het was niet haar taak om ervoor te zorgen dat haar BIG-registratienummer in het onderzoek werd kenbaar gemaakt. Klager heeft geen bezwaar gemaakt tegen haar aanwezigheid. Behalve het mogen stellen van vragen aan klager, heeft zij geen enkele rol of bemoeienis bij het onderzoek, noch bij de totstandkoming van het rapport gehad. Verweerster was onafhankelijk, heeft zich integer opgesteld en was volstrekt onpartijdig. Van belangenverstrengeling kan evenmin worden gesproken, ook omdat zij geen enkel persoonlijk of zakelijk belang had bij welke uitkomst van het onderzoek dan ook.


4.4 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.


5. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling
5.1 De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, onder a en b Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten dat betrekking heeft op de relatie tussen een zorgverlener en een patiënt (eerste tuchtnorm), maar ook ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk zorgverlener betaamt (de tweede tuchtnorm). Wat verweerster door klager wordt verweten heeft geen betrekking op de relatie tussen een zorgverlener en een patiënt. Verweerster verleende immers geen zorg aan klager; zij trad niet als behandelaar of deskundige op ten aanzien van zijn gezondheidstoestand. Het handelen van verweerster kan daarom niet worden getoetst aan de eerste tuchtnorm. De vraag die het college moet beantwoorden is of het handelen van verweerster onder het bereik van de tweede tuchtnorm valt en zo ja of verweerster in strijd daarmee heeft gehandeld. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.


5.2 Het college oordeelt dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van niet integer, onafhankelijk en/of onpartijdig handelen is geen sprake.

uitleg
5.3 Vaststaat dat verweerster als arts in opleiding tot psychiater in dienst was van het NIFP. Ook staat vast dat zij niet als pro Justitia-rapporteur is benoemd noch als zodanig is opgetreden. Zij heeft niet aan het onderzoek deelgenomen en had geen rol bij de verslaglegging en de totstandkoming van het rapport. Zij was uitsluitend in het kader van haar opleiding als toehoorder bij de gesprekken aanwezig. Dat betekent dat de door klager aangehaalde beroeps- en gedragscodes zoals de NIFP-richtlijn, de Richtlijn psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken (2012) van de NVP (Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie) en de gedragscode NRGD (Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen) niet op verweerster van toepassing zijn. De toetsing aan de criteria, waaraan een deskundigenrapportage volgens vaste jurisprudentie moet voldoen, kan daarom achterwege blijven.

5.4 Als toelichting op zijn klacht heeft klager aangevoerd dat verweerster zich bij de gesprekken niet zou hebben voorgesteld als zijnde psychiater, haar eerdere functie binnen de ggz-instelling niet kenbaar zou hebben gemaakt en niet iedere schijn van belangenverstengeling heeft vermeden. Verweerster heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken.

5.5 Over de vraag of verweerster zich wel voldoende heeft voorgesteld, verschillen partijen van mening. In gevallen waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van de klagende partij niet gegrond worden bevonden. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.


5.6 Wel staat vast dat verweerster niet aan klager heeft meegedeeld dat zij voorheen werkzaam was bij de ggz-instelling waar klager, voorafgaand en ten tijde van het plegen van de delicten, onder behandeling was. Verweerster heeft daarover aangevoerd dat zij uitvoerig overleg heeft gehad met met de pro Justitia-rapporteur/psychiater - tevens haar supervisor voor haar stage bij het NIFP - of zij al dan niet bij de gesprekken aanwezig kon zijn. Uiteindelijk heeft zij in overleg met hem gemeend dat zij onafhankelijk en onpartijdig was en dat haar voormalige werksituatie daarop ook geen invloed zou hebben. Het is vervolgens de pro Justitia-rapporteur/supervisor geweest die haar heeft voorgesteld aan klager en zijn toestemming voor haar aanwezigheid heeft gevraagd.


5.7 Het college is van oordeel dat het niet uitdrukkelijk benoemen van de voormalige werkgever van verweerster, niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden aangemerkt. Vooropgesteld wordt dat verweerster in een opleidingssituatie zat en zoveel mogelijk gefaciliteerd moest worden om haar opleiding te kunnen volgen. Volgens het college heeft verweerster een zorgvuldige afweging gemaakt en heeft zij kunnen komen tot de conclusie dat zij onafhankelijk en onpartijdig het gesprek kon bijwonen. Daar komt bij dat verweerster geen enkele bemoeienis heeft gehad met klager, noch in de ggz-instelling, noch tijdens het pro Justitia-onderzoek. Daarnaast is het de pro Justitia-rapporteur/supervisor geweest die verweerster aan klager heeft voorgesteld en om toestemming heeft gevraagd. Waarom verweerster in aansluiting daarop nog meer informatie had moeten geven aan klager, is door klager niet nader gemotiveerd en ontgaat het college in deze.

5.8 Het verwijt dat het BIG-registratienummer van verweerster in het onderzoek niet is kenbaar gemaakt, kan verweerster niet worden aangerekend. Zij was immers geen rapporteur en had ook geen enkele rol, invloed of zeggenschap over de inhoud van het onderzoek en/of het rapport.

Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.


6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 29 mei 2024 door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-
van Meerwijk, voorzitter, F.M.J. Bruggeman en A.C.M. Kleinsman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door C.W.M. Hillenaar, secretaris.