ECLI:NL:TGZRSHE:2024:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5697
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-05-2024 |
Datum publicatie: | 30-05-2024 |
Zaaknummer(s): | H2023/5697 |
Onderwerp: | Onzorgvuldige dossiervorming |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een gz-psycholoog. Klacht: 1) klager niet getest, ondanks zijn verzoek, 2) zonder klager vooraf te informeren, informatie over vader en broer opgenomen in medisch dossier, 3) medisch dossier is incompleet, er is geen antwoord te vinden op de vraag hoe het ging met klager. College: kennelijk ongegrond. Uit het medisch dossier blijkt niet dat klager de gz-psycholoog heeft verzocht hem te testen. Gz-psycholoog moest alle relevante informatie opnemen in medisch dossier, was niet verplicht klager vooraf te informeren. Uit het medisch dossier blijkt dat gz-psycholoog heeft gevraagd hoe het ging met klager, het antwoord daarop was dat klager volledig uit beeld was geraakt. Er waren geen zorgelijke berichten vanuit de afdeling. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 29 mei 2024 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klager,
tegen
[C],
gz-psycholoog,
werkzaam in [D],
verweerster, hierna ook: de gz-psycholoog,
gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager verbleef in de penitentiaire inrichting (PI) waar verweerster als gz-psycholoog
werkzaam was. Klager heeft, op verzoek van de medewerkers van de afdeling, één consult
bij de gz-psycholoog gehad. Klager is het niet eens met de verslaglegging van het
consult en het feit dat de gz-psycholoog hem niet wilde testen. Ook is klager van
mening dat zijn medisch dossier incompleet is.
1.2 De gz-psycholoog is van mening dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. De verslaglegging is volgens haar een correcte weergave van het consult
met klager. Klager heeft de gz-psycholoog niet verzocht om hem te testen. De gz-psycholoog
is ook van mening dat zij niet bevoegd was om een verklaring af te geven aan klager.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het dossier bevat de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlage(n), ontvangen op 5 juni 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- de brief van 25 juli 2023 van de secretaris aan klager;
- de brief van 7 augustus 2023 van klager;
- de brief van 7 augustus 2023 met de bijlagen, ontvangen van klager;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van 9 januari 2024 met de bijlagen, ontvangen van klager;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 16 januari 2024.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Van juni 2020 tot eind januari 2022 verbleef klager in de PI waar de gz-psycholoog
werkzaam was. In juli 2020 hebben de medewerkers van de afdeling waar klager verbleef
aan de gz-psycholoog gevraagd om samen met een psychiater (tegen wie klager ook een
klacht heeft ingediend, geregistreerd onder dossiernummer H2023-5696) de gezondheid
van klager te beoordelen. De aanleiding daarvoor was dat door de medewerkers in toenemende
mate achterdocht bij klager werd waargenomen. De gz-psycholoog heeft klager gezien
op
29 juli 2020. Van deze beoordeling hebben de gz-psycholoog en de psychiater een verslag
opgesteld. Het advies was om de situatie van klager te bespreken in het psycho-medisch
overleg (PMO) en te vervolgen via de afdeling.
3.2 In het medisch dossier van klager is op 29 juli 2020, voor zover van belang, het
volgende genoteerd (alle citaten inclusief taal- en typfouten):
“Intake, samen met [initialen verweerster] pso RvC/ Beoordelen beeld ivm achterdocht
VG/ Bekend met LVB, begeleiding door stichting MEE in VG Med/ Geen psychofarmaco.
(…) Hij vertelt dat hij wel is gediagnostiseerd met LVB maar dat dit kwam omdat hij
onder invloed was. (…) Hij vertelt dat de PJ pso partijdig en bevooroordeeld is, dat
hij dingen zegt die niet kloppen en hem ‘voor gek wil verklaren’. (…) Hij is bang
dat deze pso concludeert dat hij ‘gek’ is. Wat hier zo erg aan zou zijn, kan hij desgevraagd
niet goed verwoorden. Wel zegt hij dat deze man dan wint. Maar naast de pso zijn er
meerdere mensen en instellingen die hem tegenwerken, hem ‘gek’ willen maken.
(…) Hij benadrukt steeds dat zijn moeder kan bevestigen dat hij niet gek is. Hij vertelt
dan ook dat zijn vader en broer ‘iets hebben’. Zijn broer zou in lichte mate wat hebben,
hij vertelt desgevraagd over diens achterdocht, broer vertrouwt niemand, zelfs hem
niet. Zijn vader zit al lang in aan GGZ traject en moet medicatie nemen. Hij wil absoluut
niet naar de GGZ of naar een TBS kliniek, hij zegt ook dat daar denkt gedwongen medicatie
te krijgen. (…) Wij leggen betrokkene uit dat we ons zorgen maken, dat hij nu zoveel
stress krijgt door de rechtsgang dat hij niet tot rust komt. Hij geeft aan dat dit
niet nodig is en dat als het echt niet goed gaat, hij wel aan de bel zal trekken.
Hij geeft dan aan dat hij ons wel vaker zou willens preken. Wanneer hem wordt uitgelegd
dat het niks concreets kan opleveren, dat er geen verklaring komt dat hij ‘niet gek’
is, geeft hij aan dat het dan weinig zinvol is.
PO/ (…) Hij is vriendelijk en coöperatief in het contact, niet achterdochtig naar
pso en psa. Oogcontact is sociaal adequaat, contact name is adequaat. Betr heeft de
neiging zijn klachten te bagatelliseren, sociaal wenselijke presentatie, uit angst
voor “gek” verklaart te worden. Betr praat veel, lijkt in vogelvlucht zijn verhaal
te willen doen, is wel goed te onderbreken. HCF lijken intact. Intelligentie beneden
gemiddeld. Waarneming g.b. Denken is normofreen en coherent, iets verhoogd associatief,
maar dit lijkt meer voort te komen uit de drive ons alles te willen vertellen. Inhoudelijk
is sprake van vergaande achterdocht naar politie/justitie en psycholoog die PJ rapportage
over hem schrijft. Tevens lijkt er sprake van enige grootheidsideeen, (…). C/ Het
betreft een 35 jarige man, bekend met LVB en langdurige gebruik van cannabis. Momenteel
is sprake van vergaande achterdocht (die de realiteit soms voorbij lijkt te gaan),
randpsychotisch, waarschijnlijk veroorzaakt door stress en overzichtsverlies vanuit
LVB. Geen floride psychotisch beeld. Betr heeft een belaste familieanamnese m.b.t.
psychotische klachten en lijkt een basis wantrouwen te hebben met bijbehorende neiging
om dingen achterdochtig te interpreteren, waarbij het risico bestaat op psychotische
overschrijdingen. Mogelijk komt dit voort uit een genetische kwetsbaarheid en LVB,
maar betr kan dit ook van huis uit hebben meegekregen. De stress van betr wordt veroorzaakt
door in zijn ogen onterechte beschuldigingen in zijn strafzaak. Tevens is hij heel
bang voor “gek” verklaard te worden en in ggz circuit te komen, zoals zijn vader,
of gedwongen medicatie te krijgen in TBS. Wil graag bevestiging zwart op wit dat hij
niet gek is. Daarnaast maakt hij zich zorgen zijn huis kwijt te raken en geen recht
meer te hebben op een uitkering. Hij staat niet open voor medicatie. B/ - bespreken
in PMO - vervolgen via de afdeling”.
3.3 Op 12 oktober 2020 is door een medewerker van de patiëntenadministratie in het
medisch dossier van klager het volgende genoteerd: “PMO PSO [initialen verweerster]
heeft afdeling een mailtje gestuurd hoe het met deze meneer gaat, betrokkene is volledig
uit beeld.”
3.4 Klager is op eigen verzoek in februari en maart 2021 gezien door de psychiater.
Uit het medisch dossier blijkt dat klager heeft aangegeven het niet eens te zijn met
de verslaglegging waarin staat dat hij randpsychotisch zou zijn. Hierover heeft klager
op
10 maart 2021 bij de PI een klacht ingediend De psychiater heeft daarop, mede namens
de gz-psycholoog, schriftelijk gereageerd. De klacht van klager werd afgewezen. Klager
was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld bij de Raad voor de
Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De beroepscommissie van de RSJ heeft
het beroep in oktober 2022 afgewezen. Op 4 april 2023 heeft klager een verzoek tot
schadevergoeding ingediend. Dit verzoek is door de PI en door het Nederlands Instituut
voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) afgewezen.
3.5 De gz-psycholoog is niet betrokken geweest bij de Pro Justitia-rapportage die
over klager is opgesteld. De notities die zijn gemaakt tijdens het consult met klager
zijn niet gedeeld met de onderzoekers die de Pro Justitia-rapportage hebben opgesteld.
4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog
4.1 Klager verwijt de gz-psycholoog dat:
1. hij haar heeft verzocht om hem te testen, maar dat zij zei dat dit niet kan omdat
klager geen psychiatrische of psychische problemen heeft en klager het voor buiten
en de rechter wil gebruiken;
2. er in het medisch dossier van klager dingen over zijn vader en broer zijn vermeld
en uitlatingen over ziektebeelden zijn gedaan, zonder dat de gz-psycholoog klager
daar voorafgaand van op de hoogte heeft gesteld;
3. het medisch dossier incompleet is. Op 12 oktober 2020 is gevraagd hoe het met klager
ging en klager kan het antwoord op deze vraag nergens terugvinden.
4.2 De gz-psycholoog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
Zij heeft klager correct te woord gestaan en hem onderzocht en beoordeeld. Zij heeft
op navolgbare en vakbekwame wijze haar bevindingen, overwegingen en beoordelingen
gedocumenteerd. De gz-psycholoog kon tot de door haar genoemde conclusie komen en
heeft een passend advies gegeven. Klager heeft niet aan de gz-psycholoog gevraagd
om hem te testen. De verklaring waar klager om heeft gevraagd, kon de gz-psycholoog
niet afgeven. Wat betreft het medisch dossier heeft de gz-psycholoog aangevoerd dat
er geen zorgelijke berichten waren over klager. De mededeling dat klager uit beeld
was geraakt betekent dat het goed ging met klager en dat er geen indicatie was om
verder actie te ondernemen.
4.3 Het college gaat hieronder waar nodig verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de gz-psycholoog geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is in principe niet genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt
het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor
hun eigen handelen.
Klachtonderdeel 1) het niet testen van klager, ondanks klagers verzoek daartoe
5.2 Uit het medisch dossier van klager is niet gebleken dat klager de gz-psycholoog
heeft
gevraagd om hem te testen. Uit de voortgangsrapportage van 29 juli 2020 blijkt wel
dat klager heeft gevraagd om een verklaring dat hij “niet gek” is. Het gesprek met
klager heeft plaatsgevonden in het kader van zorg tijdens zijn verblijf in de PI.
Het was de gz-psycholoog, op grond van de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’,
niet toegestaan een verklaring af te geven omtrent de (geestelijke) gezondheid van
klager, in dit geval de eigen patiënt. Uit de rapportage blijkt dat aan klager is
verteld dat een dergelijke verklaring niet zou worden afgegeven.
5.3 Nu het college geen redenen heeft om te twijfelen aan de juistheid van het medisch
dossier, moet het college ervan uitgaan dat klager de gz-psycholoog niet heeft verzocht
om hem te testen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Dit oordeel berust niet
op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van
de gz-psycholoog, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten
gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst de feiten moet worden vastgesteld
waarop het verwijt is gebaseerd.
Klachtonderdeel 2) het vermelden van zaken in het medisch dossier zonder klager daarover
te informeren
5.4 Wat betreft de dossiervorming geldt de maatstaf van artikel 7:454, eerste lid,
van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit houdt onder meer in dat een zorgverlener verplicht
is in het medisch dossier aantekening te maken van de gegevens over de gezondheid
van de patiënt en de uitgevoerde verrichtingen. Ook andere gegevens worden daarin
opgenomen, voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk
is. Voor de zorgverlener geldt geen verplichting om hetgeen wordt opgenomen in het
dossier, voorafgaand te delen met de patiënt. De gz-psycholoog hoefde klager daarom
niet te informeren over wat er in het medisch dossier zou worden opgenomen. Wel was
de gz-psycholoog verplicht om alle relevante informatie, verkregen tijdens de anamnese,
in de verslaglegging op te nemen. Uit de verslaglegging blijkt duidelijk waar de betreffende
informatie vandaan kwam. Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel 3) het medisch dossier is niet compleet
5.5 In het medisch dossier van klager is op 12 oktober 2020 genoteerd dat de
gz-psycholoog de afdeling per e-mail heeft gevraagd hoe het ging met klager. Het antwoord
daarop was dat klager volledig uit beeld was. Door de gz-psycholoog is tijdens het
mondeling vooronderzoek toegelicht dat dit betekende dat er vanuit de afdeling geen
zorgelijke berichten over klager waren. Er bestond daarom geen indicatie om klager
verder te bespreken of verder actie te ondernemen. Naar het oordeel van het college
had de
gz-psycholoog geen reden om hierover verder iets in het medisch dossier van klager
op te nemen. Dit betekent dat het dossier van klager niet incompleet is. Daarmee is
ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht
kennelijk ongegrond zijn.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 29 mei 2024 door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk,
voorzitter, Ch. Oele en M.W.J. de Haas, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
M. Uzun-Karatepe, secretaris.