ECLI:NL:TGZRSHE:2024:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5650

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2024:32
Datum uitspraak: 18-04-2024
Datum publicatie: 25-04-2024
Zaaknummer(s): H2023/5650
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde over de behandeling van de echtgenote van klager. De echtgenote heeft gevorderde dementie. Klager heeft geen eigen en rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 65 lid 1 onder a Wet BIG. Het college kan niet vaststellen dat de echtgenote instemt met de indiening van de klacht. Er is sprake van bijzondere omstandigheden om te twijfelen of klager de veronderstelde wil van de echtgenote vertegenwoordigt. De echtgenote had mentoren. Niet is gebleken dat de eerste mentor ontevreden was over de behandeling. De tweede mentor kon een tuchtklacht niet ondersteunen. Klager kon volgens de kantonrechter niet de onafhankelijke positie innemen die in het belang van de echtgenote noodzakelijk was. Kennelijk niet-ontvankelijk.   

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 18 april 2024 op de klacht van:


[A],
wonende in [B],
klager,


tegen


[C],
specialist ouderengeneeskunde,
werkzaam in [E],
verweerder, hierna ook: de specialist ouderengeneeskunde,
gemachtigde: mr. J.M. de Vries, werkzaam in Utrecht.


1. De zaak in het kort
1.1 Klager heeft een klacht ingediend tegen een specialist ouderengeneeskunde over de behandeling van zijn echtgenote, de voormalig patiënte van de specialist ouderengeneeskunde. De patiënte heeft gevorderde dementie op basis van de ziekte van Alzheimer en verbleef op een afdeling voor jong dementerenden van een psychogeriatrisch verpleeghuis.


1.2 Het college komt tot het oordeel dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.


2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 22 mei 2023;
- de brief van de secretaris van 20 juli 2023 aan klager;
- het aanvullend klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 30 augustus 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 oktober 2023.


2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 In 2014 is de echtgenote van klager (hierna de patiënte) gediagnosticeerd met
gevorderde dementie op basis van de ziekte van Alzheimer. Van april 2018 tot
augustus 2020 verbleef zij op een afdeling voor jong dementerenden van een
psychogeriatrisch verpleeghuis. De specialist ouderengeneeskunde is werkzaam op deze
afdeling.


3.2 Op 26 juni 2019 is ten behoeve van de patiënte een mentor benoemd. Bij
beschikking van 24 maart 2020 heeft de kantonrechter met ingang van die datum de mentor
die de mentorschapstaken feitelijk uitvoerde op haar verzoek ontslagen. Bij dezelfde
beschikking is een andere mentor voor de patiënte benoemd. Op 14 oktober 2020 is het
mentorschap over de patiënte door de kantonrechter opgeheven, omdat het deze mentor
feitelijk onmogelijk werd gemaakt om zijn mentorschapstaken naar behoren uit te voeren.
De mentor wist niet waar de patiënte verbleef, omdat zij door klager was meegenomen. Hij
kon geen contact met haar krijgen. De mentor had dus geen zicht op de patiënte en haar
welzijn.


3.3 Op 22 mei 2023 heeft klager bij het tuchtcollege een klacht ingediend tegen de
specialist ouderengeneeskunde. Eerder had hij ook al een klacht tegen de specialist
ouderengeneeskunde ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
(hierna RTG) heeft klager toen niet-ontvankelijk verklaard. Klager is in beroep gegaan tegen
deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna CTG) heeft
geoordeeld dat het RTG klager ten aanzien van de klachtonderdelen die op de behandeling
van de patiënte zagen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.


3.4 De klacht gaat over de medische behandeling van de patiënte. De patiënte heeft het
klaagschrift niet (mede) ondertekend. Daarom heeft de secretaris klager bij brief van 20 juli
2023 verzocht de patiënte het meegestuurde machtigingsformulier te laten invullen en
ondertekenen. Een door de patiënte ondertekend machtigingsformulier heeft het tuchtcollege
niet ontvangen.


3.5 De specialist ouderengeneeskunde heeft een brief van de tweede mentor van juni
2020 in de procedure ingebracht. Daarin staat geschreven:
’’De partner (naam klager) van Mevr. (naam de patiënte) heeft bij mij aangegeven dat hij
het niet eens is met de medicatieverstrekking door arts dhr (naam specialist
ouderengeneeskunde). Dat dhr. (naam klager) een tuchtklacht wil indienen.
Naar aanleiding van deze mededeling heb ik een gesprek gepland met arts dhr (naam
specialist ouderengeneeskunde). In dit gesprek heeft dhr (naam specialist
ouderengeneeskunde) bij mij aannemelijk gemaakt waarom de medicatie noodzakelijk is.
Daarnaast is er in 2019 een second opinie door het (naam van een ziekenhuis) uitgevoerd,
daaruit is niet gebleken dat Mevr. (naam de patiënte) verkeerde medicijnen kreeg
aangeboden.


Mijn conclusie
Na mijn gesprekken en onderzoek kan ik een tuchtklacht over de medicatie verstrekking aan
Mevr. (naam de patiënte) niet ondersteunen. Naar mijn mening heeft de arts dhr. (naam
specialist ouderengeneeskunde) naar eer en geweten gehandeld. Hierin ga ik geen verder
stappen in zetten.’’


4. De klacht en de reactie van de specialist ouderengeneeskunde
4.1 Klager verwijt de specialist ouderengeneeskunde:
1. zware mishandeling door het effect van de voorgeschreven medicatie
Risperdal/Cipramil niet te willen evalueren en de vermindering van de dosering af te
laten hangen van de mate waarin Midazolam werd toegediend;
2. onvakkundigheid;
3. veronachtzaming van de artseneed.


4.2 De specialist ouderengeneeskunde heeft het college verzocht klager niet-ontvankelijk
te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te beoordelen. Voor het geval het college de
klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de specialist ouderengeneeskunde het college
verzocht de klacht ongegrond te verklaren.


5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 De specialist ouderengeneeskunde heeft aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is.
Klager heeft eerder al bij het tuchtcollege een klacht tegen hem ingediend met eenzelfde
strekking. Bovendien kan klager volgens de specialist ouderengeneeskunde niet als
rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet op de
beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna Wet BIG) worden aangemerkt. De
mentor zou als zodanig zijn aangemerkt, maar die is er niet meer als gevolg van het
handelen van klager. De mentor moest geacht worden de veronderstelde wil van de patiënte
tot uitdrukking te brengen en die heeft ten tijde van het indienen van de eerste klacht
aangegeven niet in te stemmen met de indiening daarvan. De mentor die daarna werd
aangesteld, heeft verklaard dat hij ten tijde van zijn aanstelling geen aanleiding zag om een
klacht in te dienen over de behandeling van de patiënte.


5.2 Ingevolge artikel 51 Wet BIG kan niemand andermaal worden berecht ter zake van
enig in artikel 47 lid 1 bedoeld handelen of nalaten waaromtrent te zijnen aanzien een
onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Dit is het zogenoemde
‘ne bis in idem-beginsel’. Dit beginsel geldt niet als de eerder gedane beslissing niet de zaak
zelf raakt, maar een niet-ontvankelijkverklaring van de klager inhoudt. De door het RTG op
10 juni 2020 en het CTG op 27 augustus 2021 gedane beslissingen hielden ten aanzien van
de klachtonderdelen die zagen op de behandeling van de patiënte en die betrekking hebben
op hetzelfde feitencomplex als de huidige klacht een niet-ontvankelijkverklaring van klager
in. Daarom geldt het ne bis in idem-beginsel hier niet. Klager is dan ook niet op grond van
dit beginsel kennelijk niet-ontvankelijk. Het college komt echter tot het oordeel dat klager
wel op een andere grond kennelijk niet-ontvankelijk is.


5.3 In artikel 65 lid 1 onder a Wet BIG is bepaald dat een klacht aanhangig kan worden
gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Daaronder valt in ieder geval de patiënt
van een zorgverlener. Ook een naaste betrekking van de patiënt – in de eerste plaats de
levensgezel als er geen mentor of curator is – kan als rechtstreeks belanghebbende worden
aangemerkt. Wanneer een patiënt zelf in staat is een klacht in te dienen, is een naaste
betrekking slechts klachtgerechtigd voor zover hij door het handelen of nalaten van een
zorgverlener is geschaad in een eigen belang op het gebied van de individuele
gezondheidszorg.


5.4 De klacht betreft de behandeling van de patiënte. Hierbij heeft klager geen eigen en
rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 65 lid 1 onder a Wet BIG. Daarom moet de
patiënte instemmen met de indiening van de klacht. Het klaagschrift is ingediend door de
echtgenoot van de patiënte (klager) en niet door de patiënte (mede) ondertekend. Het
tuchtcollege heeft geen door de patiënte ondertekend machtigingsformulier ontvangen,
ondanks dat daarom is verzocht. Daardoor kan het college niet vaststellen dat de patiënte
instemt met de indiening van de klacht. Klager is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.


5.5 Voor zover klager heeft bedoeld te stellen dat hij als naaste betrekking ten behoeve
van de patiënte een klacht indient, omdat zij dat zelf niet zou kunnen, geldt het volgende.
Een naaste betrekking kan in beginsel enkel een klacht over de medische behandeling van de
patiënt indienen, als de patiënt zelf niet (meer) in staat is om een klacht daarover in te
dienen. Dit is het geval wanneer de patiënt niet (meer) in staat is of bemoeilijkt wordt zijn
belangen op dit punt behoorlijk waar te nemen, bijvoorbeeld als gevolg van ziekte of
wilsonbekwaamheid. Het recht om dan een klacht in te dienen berust niet op een eigen
klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is afgeleid vaOpslaan en sluitenn de
algemeen veronderstelde wil van de patiënt.


5.6 Een deel van de klacht heeft betrekking op de periode dat er een mentor benoemd
was voor de patiënte. Daarmee was de mentor degene die voor de patiënte een klacht kon
indienen, en niet klager als de naaste betrekking. Uit het dossier van de patiënte blijkt niet
dat de mentor ontevreden was over de behandeling van de patiënte. De tweede mentor
heeft in de eerdere tuchtprocedure niet ingestemd met de indiening van de klacht die
betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als de huidige klacht. Hij kon een tuchtklacht
over de medicatieverstrekking niet ondersteunen, zo blijkt uit de brief die hij in juni 2020
heeft geschreven. Verder heeft de kantonrechter op 24 maart 2020 overwogen dat het
mentorschap moest worden ingevuld door een professionele mentor. Klager kon, gezien de
gebleken emotionele betrokkenheid als echtgenoot van de patiënte, naar het oordeel van de
kantonrechter anders dan een professionele mentor, niet de onafhankelijke positie innemen
die in het belang van de patiënte noodzakelijk was. Dat klager zeer emotioneel betrokken is
bij de patiënte blijkt ook uit het feit dat klager de patiënte niet meer heeft teruggebracht
naar het verpleeghuis terwijl uit het dossier van de patiënte blijkt dat zij de zorg in het
verpleeghuis wel nodig had.


5.7 Hoewel de patiënte ten tijde van het indienen van de klacht geen mentor meer had,
en daarmee klager in beginsel gerechtigd is om namens de patiënte een klacht in te dienen,
is het college van oordeel dat gelet op het vorenstaande sprake is van bijzondere
omstandigheden om te twijfelen of klager wel de veronderstelde wil van de patiënte
vertegenwoordigt. Klager is daarom ook om deze reden kennelijk niet-ontvankelijk in zijn
klacht.


6. De beslissing
Klager is kennelijk niet-ontvankelijk.


Deze beslissing is gegeven op 18 april 2024 door I.M.E.A. van Eldonk voorzitter,
J.I. Eikelboom-Dankerlui en A.J.J.M. Keijzer-van Laarhoven, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door D. van Grootveld, secretaris en in het openbaar uitgesproken op
18 april 2024 door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk.