ECLI:NL:TGZRSHE:2024:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5669

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2024:24
Datum uitspraak: 09-04-2024
Datum publicatie: 11-04-2024
Zaaknummer(s): H2023/5669
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Deels kennelijk ongegronde, deels kennelijk niet-ontvankelijke klacht tegen een psychiater. Klaagster verwijt de psychiater ten eerste dat zij heeft geweigerd om het medisch dossier aan haar te geven en dat er in haar dossier een opeenstapeling van onwaarheden is genoteerd. Het college is van oordeel dat klaagster het klachtonderdeel over het medische dossier onvoldoende concreet heeft gemaakt. Klaagster is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Verder verwijt klaagster de psychiater dat zij op onjuiste gronden gedwongen is opgenomen en dwangmedicatie krijgt. Het college overweegt dat niet gebleken is dat de psychiater na de opname van klaagster in oktober 2021 nog betrokken is geweest bij de (gedwongen) zorg voor haar. Klaagster heeft niet tegengesproken dat de psychiater daarbij geen rol heeft gespeeld. Uit het dossier blijkt ook niet van betrokkenheid van de psychiater bij de opname of de dwangmedicatie. Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 9 april 2024 op de klacht van:


A,
verblijvende in B,
klaagster,


tegen


C,
psychiater,
werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de psychiater,
gemachtigde: mr. B.L.M. Middeldorp, werkzaam in Breda.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster is op 22 oktober 2021 met een crisismaatregel gedwongen opgenomen op de High Intensive Care (HIC) van D, in B. De crisismaatregel werd hierna met machtiging van de rechter op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voortgezet en aansluitend zijn zorgmachtigingen aangevraagd en verleend.


1.2 De psychiater is werkzaam bij het FACT-team F, en is in verschillende perioden rechtstreeks of zijdelings betrokken geweest bij de zorg voor klaagster.


1.3 Klaagster verwijt de psychiater dat zij geweigerd heeft om haar het medisch dossier te verstrekken en dat er onwaarheden in haar dossier staan. Ook is klaagster het niet eens met de gedwongen zorg vanaf 22 oktober 2021.


1.4 Het college komt tot het oordeel dat klaagster gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk is in de klacht. Het gedeelte van de klacht waarin zij wel kan worden ontvangen is kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.


2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 7 maart 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 14 maart 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 4 april 2023;
- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 april 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 juli 2023;
- het aanvullende verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 september 2023.


2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.


2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.


3. De klacht en de reactie van de psychiater
3.1 Klaagster verwijt de psychiater:
a) dat zij heeft geweigerd om aan haar het medisch dossier te verstrekken en dat er in haar dossier een opeenstapeling van onwaarheden staat in de periode van 2016 tot en met 2023;
b) onjuiste opsluiting op de HIC van D, in B, in het kader van een gedwongen opname sinds 22 oktober 2021;
c) dwangmedicatie vanaf 22 oktober 2021, terwijl klaagster allergisch is voor alle medicijnen.


3.2 De psychiater heeft het college verzocht de klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de psychiater het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. De psychiater betwist dat klaagster haar heeft gevraagd om inzage of afschrift van het medisch dossier. Verder heeft zij naar voren gebracht dat zij in de periode vanaf 22 oktober 2021 slechts op de achtergrond, in het kader van een warme overdracht aan het FACT-team, betrokken is geweest bij de zorg voor klaagster.


3.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.


4. De overwegingen van het college
4.1 Klaagster heeft al lange tijd, met tussenpozen, zorg gekregen vanuit de GGZ, waaronder bemoeizorg en gedwongen zorg. Het is het college duidelijk dat dit veel invloed heeft gehad en nog steeds heeft op het leven en welzijn van klaagster. Ook de psychiater heeft begrip voor de gevoelens van klaagster.

4.2 Ontvankelijkheid
Klachtonderdeel a) Weigeren medisch dossier en onwaarheden


4.3 De psychiater heeft naar voren gebracht dat het haar niet duidelijk is wat klaagster haar in dit klachtonderdeel verwijt. Het college is van oordeel dat klaagster het klachtonderdeel over het medische dossier onvoldoende concreet heeft gemaakt. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op een lange periode, namelijk van 2016 tot en met 2023. Hoewel klaagster veel werk heeft gemaakt van haar klaagschrift en de aanvullingen daarop, wordt daaruit niet duidelijk wanneer de psychiater (de verstrekking van) het medische dossier aan klaagster zou hebben geweigerd en welke onwaarheden zij in het dossier zou hebben genoteerd. De psychiater kan zich daartegen dan ook niet goed verweren. Dit betekent dat de (aanvullende) klaagschriften voor wat betreft dit klachtonderdeel niet voldoen aan de eisen van artikel 65 lid 2 van de Wet BIG, in verbinding met artikel 4 lid 1 van het Tuchtrechtbesluit BIG. Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a).


Klachtonderdelen b) en c)
Klaagster heeft in haar laatste aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 april 2023, vermeld wat zij de psychiater verwijt ten aanzien van de opname en de dwangmedicatie. Deze klachtonderdelen hebben betrekking op de gehele periode na 22 oktober 2021. Naar het oordeel van het college zijn deze verwijten voldoende concreet om hier inhoudelijk op te reageren en dat heeft de psychiater ook gedaan. Klaagster kan daarom wel in deze klachtonderdelen worden ontvangen en het college zal deze hierna inhoudelijk bespreken.


Inhoudelijk


Klachtonderdeel b) en c) gedwongen opname en dwangmedicatie
4.4 De psychiater heeft aangevoerd dat zij tijdens een eerdere behandelperiode van klaagster, van 5 oktober 2020 tot 22 juni 2021, de zorgverantwoordelijke en behandelend psychiater van klaagster was. Klaagster is op de laatstgenoemde datum uitgeschreven bij D, omdat zij toen een zwervend bestaan leidde en niet in beeld was bij D. Na de opname van klaagster op de HIC in oktober 2021, is de psychiater van 1 november 2021 tot 2 maart 2022 zijdelings betrokken geweest bij de zorg voor klaagster, namelijk alleen met het oog op een (naar het college begrijpt) mogelijke warme overdracht naar het ambulante FACT-team G, vanuit het FACT-team F, waar de psychiater werkzaam was. Gedurende de opname van klaagster was de psychiater van de HIC haar behandelaar, aldus de psychiater.


4.5 Het college overweegt dat niet gebleken is dat de psychiater na de opname van klaagster op de HIC in oktober 2021 nog betrokken is geweest bij de (gedwongen) zorg voor haar. Klaagster heeft niet tegengesproken dat de psychiater daarbij geen rol heeft gespeeld. Uit het dossier blijkt ook niet van betrokkenheid van de psychiater bij de opname of de dwangmedicatie. De klachtonderdelen b) en c) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster niet kan worden ontvangen in klachtonderdeel a) en dat de klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond zijn.


5. De beslissing
Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a). De klachtonderdelen b) en c) zijn kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 9 april 2024 door N.B. Verkleij, voorzitter,
A.E. van der Waal en L.A.J. Stouthamer-Verschuren, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.