ECLI:NL:TGZRSHE:2024:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5648
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:23 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-04-2024 |
Datum publicatie: | 11-04-2024 |
Zaaknummer(s): | H2023/5648 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Deels kennelijk ongegronde, deels kennelijk niet-ontvankelijke klacht tegen een psychiater. Klaagster verwijt de psychiater ten eerste dat hij heeft geweigerd om het medisch dossier aan haar te geven en dat er in haar dossier een opeenstapeling van onwaarheden is genoteerd. Het college is van oordeel dat klaagster het klachtonderdeel over het medische dossier onvoldoende concreet heeft gemaakt. Klaagster is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Verder verwijt klaagster de psychiater dat zij op onjuiste gronden gedwongen is opgenomen en dwangmedicatie krijgt. Het college overweegt dat de onvrijwillige opname van klaagster gebaseerd is op een rechterlijke beslissing. De toepassing van de gedwongen opname is vervolgens ook getoetst door de klachtencommissie en in beroep door de rechtbank. Nu de rechter telkens heeft beslist dat gedwongen zorg noodzakelijk was en de klachten over de toepassing daarvan ongegrond heeft verklaard, kan de psychiater niet worden verweten dat hij die gedwongen zorg daadwerkelijk heeft toegepast. Het college heeft op grond van de stukken ook niet kunnen vaststellen dat de psychiater bij de aanvraag of voorbereiding van de zorgmachtigingen onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Wat betreft de dwangmedicatie, stelt het college vast dat ook het toedienen van dwangmedicatie gebaseerd is op een zorgmachtiging en dus zijn rechtvaardiging vindt in een rechterlijke uitspraak. Uit de stukken is voldoende duidelijk geworden dat de psychiater redelijkerwijs kon beslissen dat het toedienen van dwangmedicatie noodzakelijk en proportioneel was. Dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 9 april 2024 op de klacht van:
A,
verblijvende in B,
klaagster,
tegen
C,
psychiater,
werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de psychiater,
gemachtigde: mr. B.L.M. Middeldorp, werkzaam in Breda.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster is op 22 oktober 2021 met een crisismaatregel gedwongen opgenomen op
de High Intensive Care (HIC) van D. De crisismaatregel is daarna in de vorm van zorgmaatregelen
steeds verlengd. De psychiater was de zorgverantwoordelijke en behandelend psychiater
van klaagster. Klaagster zegt dat er onwaarheden in haar dossier staan en zij is het
niet eens met de gedwongen zorg.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat klaagster gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk
is in de klacht. Het gedeelte van de klacht waarin zij wel kan worden ontvangen is
kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan
de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard.
Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 7 maart 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 14 maart 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 4 april 2023;
- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 april 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 juli 2023;
- het aanvullende verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 september 2023.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster, geboren in 1974, is op 22 oktober 2021 met een crisismaatregel gedwongen
opgenomen op de HIC van D in B. De crisismaatregel werd hierna met machtiging van
de rechter op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voortgezet en
aansluitend zijn zorgmachtigingen aangevraagd en verleend op 19 november 2021, 20
april 2022 en 20 maart 2023, welke laatste gold tot 20 maart 2024.
3.2 De rechtbank F heeft in de zorgmachtiging van 19 november 2021 overwogen dat klaagster
lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische
stoornissen. Hierdoor is sprake van ernstig nadeel, gelegen in maatschappelijke teloorgang
en de situatie dat klaagster met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept. De
rechtbank heeft beslist dat er verschillende vormen van verplichte zorg noodzakelijk
zijn om het ernstig nadeel af te wenden, waaronder toediening van medicatie en opneming
in een accommodatie.
3.3 De psychiater was vanaf de opname op 22 oktober 2021 tot 6 januari 2023 de zorgverantwoordelijke
en behandelend psychiater van klaagster. Op 6 januari 2023 heeft hij deze zorgtaak
overgedragen aan een collega. De psychiater is ook betrokken geweest bij een aantal
aanvragen voor de voorbereiding van zorgmachtigingen voor klaagster.
3.4 Op 27 juni 2022 en op 23 januari 2023 heeft klaagster bij de Regionale Klachtencommissie
E (hierna: de klachtencommissie) een klacht ingediend tegen D over de toepassing van
de verplichte zorg. De klacht betrof de verplichte medicatie en de gedwongen opname
in de accommodatie. De psychiater trad in deze procedures op als vertegenwoordiger
van D. De klachtencommissie heeft op 1 februari 2023 uitspraak gedaan en heeft beslist
dat de klachten ongegrond zijn. Klaagster is tegen deze beslissing in beroep gegaan
bij de rechtbank F. De rechtbank heeft de klachten van klaagster ongegrond verklaard.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klaagster verwijt de psychiater dat:
a) hij heeft geweigerd om het medisch dossier aan haar te geven en dat er in haar
dossier een opeenstapeling van onwaarheden is genoteerd vanaf 2016 tot en met 2023;
b) onjuiste opsluiting op de HIC van D in B in het kader van een gedwongen opname
sinds 22 oktober 2021;
c) dwangmedicatie vanaf 22 oktober 2021, terwijl klaagster allergisch is voor alle
medicijnen.
4.2 De psychiater heeft het college verzocht de klaagster niet-ontvankelijk te verklaren
en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht
wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de psychiater het college verzocht de klacht
ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Klaagster heeft al lange tijd, met tussenpozen, zorg gekregen vanuit de D, waaronder
bemoeizorg en gedwongen zorg. Het college begrijpt dat dit veel invloed heeft gehad
en nog steeds heeft op het leven en welzijn van klaagster. Het is de psychiater ook
duidelijk dat klaagster zeer ongelukkig is met de situatie.
Ontvankelijkheid
Klachtonderdeel a) Weigeren medisch dossier en onwaarheden
5.2 De psychiater heeft naar voren gebracht dat het hem niet duidelijk is wat klaagster
hem in dit klachtonderdeel verwijt. De psychiater ontkent dat hij onwaarheden heeft
opgeschreven in het dossier van klaagster. Ook zegt hij dat hij geen verzoek van klaagster
heeft ontvangen om notities te rectificeren en dat hij geen verzoek tot inzage of
afschrift van het dossier heeft ontvangen.
5.3 Het college is van oordeel dat klaagster het klachtonderdeel over het medische
dossier onvoldoende concreet heeft gemaakt. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op
een lange periode, namelijk van 2016 tot en met 2023. Hoewel klaagster veel werk heeft
gemaakt van haar klaagschrift en de aanvullingen daarop, wordt daaruit niet duidelijk
wanneer de psychiater (de verstrekking van) het medische dossier aan klaagster zou
hebben geweigerd en welke onwaarheden hij in het dossier zou hebben genoteerd. De
psychiater kan zich daartegen dan ook niet goed verweren. Dit betekent dat de (aanvullende)
klaagschriften voor wat betreft dit klachtonderdeel niet voldoen aan de eisen van
artikel 65 lid 2 van de Wet BIG, in verbinding met artikel 4 lid 1 van het Tuchtrechtbesluit
BIG. Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a).
Klachtonderdelen b) en c)
Klaagster heeft in haar laatste aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 april 2023,
vermeld wat zij de psychiater verwijt ten aanzien van de opname en de dwangmedicatie.
Deze klachtonderdelen hebben betrekking op de gehele periode na 22 oktober 2021. Naar
het oordeel van het college zijn deze verwijten voldoende concreet om hier inhoudelijk
op te reageren en dat heeft de psychiater ook gedaan. Klaagster kan daarom wel in
deze klachtonderdelen worden ontvangen en het college zal deze hierna inhoudelijk
bespreken.
Inhoudelijk
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.4 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel b) Gedwongen opname
5.5 De psychiater heeft naar voren gebracht dat hij niet betrokken is geweest bij
de voorbereiding van de crisismaatregel die voorafging aan de opname in oktober 2021
en dat hij ook niet de beslissing heeft genomen tot het starten van gedwongen zorg.
Wel heeft hij daarna het verzoek gedaan om de procedure tot een zorgmachtiging te
starten en heeft hij, nadat de zorgmachtiging was verleend, beslist dat de gedwongen
zorg daadwerkelijk werd voortgezet. Verder is hij betrokken geweest bij de aanvraag
en voorbereiding van de verlenging van de zorgmachtiging. Hij heeft toen onder andere
een zorgplan geschreven ten behoeve van die voorbereidingsprocedure.
5.6 Het college overweegt dat de onvrijwillige opname van klaagster op de HIC gebaseerd
is op een rechterlijke beslissing. De toepassing van de gedwongen opname is vervolgens
ook getoetst door de klachtencommissie en in beroep door de rechtbank. Uit die procedures
is duidelijk geworden dat de rechtbank, evenals de klachtencommissie, de onvrijwillige
opname van klaagster op de HIC noodzakelijk vond om ernstig nadeel af te wenden. Nu
de rechter telkens heeft beslist dat gedwongen zorg noodzakelijk was en de klachten
over de toepassing daarvan ongegrond heeft verklaard, kan de psychiater niet worden
verweten dat hij die gedwongen zorg daadwerkelijk heeft toegepast. Het college heeft
op grond van de stukken ook niet kunnen vaststellen dat de psychiater bij de aanvraag
of voorbereiding van de zorgmachtigingen onzorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel
b) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c) Dwangmedicatie
5.7 Klaagster krijgt gedwongen antipsychotica toegediend. Volgens klaagster hebben
medisch specialisten in 2012 gezegd dat zij geen medicatie mag gebruiken, omdat zij
allergisch is voor alle medicatie. Tijdens de hoorzitting op 1 februari 2023 van de
klachtencommissie heeft klaagster toegelicht dat zij veel bijwerkingen van haar medicatie
ervaart, waaronder speekselvloed waardoor ze soms bijna stikt, gewichtstoename en
moeilijk uit haar woorden kunnen komen.
5.8 De psychiater heeft als zorgverantwoordelijke en hoofdbehandelaar van klaagster beslist om klaagster de dwangmedicatie toe te (laten) dienen. Hij stelt dat er geen informatie beschikbaar is over een allergie die klaagster zou hebben voor de medicatie. Wel is hem bekend dat klaagster veel vervelende bijwerkingen ervaart. Hij heeft naar voren gebracht dat hij dit nadeel ook heeft afgewogen tegen het belang van het toedienen van de medicatie. Hierbij is hij steeds tot de conclusie gekomen dat het belang van het wel behandelen met medicatie zwaarder weegt. De psychiater heeft ook gekeken naar alternatieven. Sinds juni 2022 bestaat de dwangmedicatie uit een combinatie van clozapine en Haldol (haloperidol). Dit heeft een positief effect gehad op het gedrag van klaagster naar haar omgeving, maar de psychiater ziet ook dat dit helaas niet heeft geleid tot vermindering van de lijdensdruk die klaagster zelf ervaart. Het stoppen met antipsychotica is echter geen mogelijkheid, omdat eerder is gebleken dat het gedrag van klaagster jegens anderen dan weer verslechtert. Eind september 2022 heeft de psychiater bloed laten prikken ter controle op mogelijk ernstige bijwerkingen van de medicatie. Deze waren niet aanwezig.
5.9 Het college stelt vast dat ook het toedienen van dwangmedicatie gebaseerd is op
een zorgmachtiging en dus zijn rechtvaardiging vindt in een rechterlijke uitspraak.
Hier is een juridische procedure aan vooraf gegaan en deze is volgens de regels verlopen.
Vervolgens is het toedienen van de dwangmedicatie getoetst door de klachtencommissie
en in beroep door de rechtbank. Uit de stukken is voldoende duidelijk geworden dat
de psychiater redelijkerwijs kon beslissen dat het toedienen van dwangmedicatie noodzakelijk
en proportioneel was. Dat klaagster allergisch is voor de medicatie kan op grond van
de stukken niet worden vastgesteld en klaagster heeft ook niet concreet omschreven
welke allergische verschijnselen zij zou hebben door de medicatie. Het college is
verder van oordeel dat de psychiater zorgvuldig heeft gehandeld door aandacht te besteden
aan de hinderlijke bijwerkingen die klaagster ervaart en te kijken naar alternatieven.
Helaas is daarvoor nog geen goede oplossing gevonden. Dit kan de psychiater echter
niet worden verweten. Klachtonderdeel c) is daarom ook kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster niet kan worden ontvangen in
klachtonderdeel a) en dat klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond zijn.
6. De beslissing
Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a). De klachtonderdelen
b) en c) zijn kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 9 april 2024 door N.B. Verkleij, voorzitter,
A.E. van der Waal en L.A.J. Stouthamer-Verschuren, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.