ECLI:NL:TGZRSHE:2024:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5647
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:22 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-04-2024 |
Datum publicatie: | 11-04-2024 |
Zaaknummer(s): | H2023/5647 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Deels kennelijk ongegronde, deels kennelijk niet-ontvankelijke klacht tegen een verpleegkundig specialist. Klaagster verwijt de verpleegkundig specialist ten eerste dat zij heeft geweigerd om het medisch dossier aan haar te geven en dat er in haar dossier een opeenstapeling van onwaarheden is genoteerd. Het college is van oordeel dat klaagster het klachtonderdeel over het medische dossier onvoldoende concreet heeft gemaakt. Klaagster is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Verder verwijt klaagster de verpleegkundig specialist dat zij op onjuiste gronden gedwongen is opgenomen en dwangmedicatie krijgt. Het college overweegt dat de onvrijwillige opname van klaagster gebaseerd is op een rechterlijke beslissing. De toepassing van de gedwongen opname is vervolgens ook getoetst door de klachtencommissie en – in beroep tegen de beslissing van de klachtencommissie – door de rechtbank. Zoals de verpleegkundig specialist naar voren heeft gebracht is zij zelf niet bevoegd om te beslissen of de gedwongen zorg wordt ingezet. Nu de rechter telkens heeft beslist dat gedwongen zorg noodzakelijk was en de klachten over de toepassing daarvan ongegrond heeft verklaard, kan de verpleegkundig specialist niet worden verweten dat zij die gedwongen zorg – in overleg met de behandelende psychiater – heeft uitgevoerd. Het college heeft op grond van de stukken ook niet kunnen vaststellen dat de verpleegkundig specialist bij de aanvragen tot voorbereiding van zorgmachtigingen onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Het college acht het verder zorgvuldig dat de verpleegkundig specialist kritisch heeft gekeken naar de medicatie en zich heeft ingespannen om met de behandelende psychiater te zoeken naar alternatieven. Het was echter niet mogelijk om te stoppen met de medicatie, omdat bij een eerdere afbouwpoging was gebleken dat klaagster daar niet goed op reageerde, in die zin dat het ernstige nadeel dat door haar gedrag vooral voor anderen kon worden veroorzaakt weer terugkeerde. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Kenmerk: |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 9 april 2024 op de klacht van:
A,
verblijvende in B,
klaagster,
tegen
C,
verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg (GGZ),
werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundig specialist,
gemachtigde: mr. B.L.M. Middeldorp, werkzaam in Breda.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster is op 22 oktober 2021 met een crisismaatregel gedwongen opgenomen op
de High Intensive Care van D. De crisismaatregel is daarna in de vorm van zorgmaatregelen
steeds verlengd. Verweerster is als verpleegkundig specialist GGZ betrokken geweest
bij de zorgverlening aan klaagster. Klaagster zegt dat er onwaarheden in haar dossier
staan en zij is het niet eens met de gedwongen zorg.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat klaagster gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk
is in de klacht. Het gedeelte van de klacht waarin zij wel kan worden ontvangen is
kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan
de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard.
Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 7 maart 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 14 maart 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 4 april 2023;
- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 april 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster, geboren in 1974, is op 22 oktober 2021 met een crisismaatregel gedwongen
opgenomen op de High Intensive Care (hierna: HIC) van D, in B. De crisismaatregel
werd hierna met machtiging van de rechter op grond van de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg voortgezet en aansluitend zijn zorgmachtigingen aangevraagd en verleend
op 19 november 2021, 20 april 2022 en 20 maart 2023, welke laatste gold tot 20 maart
2024.
3.2 Op 27 juni 2022 en op 25 januari 2023 heeft klaagster bij de Regionale Klachtencommissie
E, (hierna: de klachtencommissie) een klacht ingediend tegen D, over de toepassing
van de verplichte zorg. De klachten betroffen de verplichte medicatie en de gedwongen
opname in de accommodatie. De klachtencommissie heeft op 5 juli 2022 en op 1 februari
2023 uitspraak gedaan en heeft beslist dat de klachten ongegrond zijn. Klaagster is
van de laatste beslissing in beroep gegaan bij de rechtbank. De rechtbank heeft de
klachten van klaagster ongegrond verklaard.
3.3 De verpleegkundig specialist is van 5 oktober 2020 tot 5 juni 2023, met tussenpozen
betrokken geweest bij de zorg die vanuit D, aan klaagster werd verleend. Als onderdeel
van het team is zij ook betrokken geweest bij een aantal aanvragen voor de voorbereiding
van zorgmachtigingen voor klaagster.
4. De klacht en de reactie van de verpleegkundig specialist
4.1 Klaagster verwijt de verpleegkundig specialist:
a) dat zij heeft geweigerd om aan haar het medisch dossier te geven en dat er in haar
dossier een opeenstapeling van onwaarheden is genoteerd in de periode van 2016 tot
en met 2023;
b) onjuiste opsluiting op de HIC van D, in B, in het kader van een gedwongen opname
sinds 22 oktober 2021;
c) dwangmedicatie vanaf 22 oktober 2021, terwijl klaagster allergisch is voor alle
medicijnen.
4.2 De verpleegkundig specialist heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk
te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college
de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de verpleegkundig specialist het
college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Klaagster heeft al lange tijd, met tussenpozen, zorg gekregen vanuit de GGZ, waaronder
bemoeizorg en gedwongen zorg. Het college begrijpt dat dit veel invloed heeft gehad
en nog steeds heeft op het leven en welzijn van klaagster. Het is duidelijk dat zij
erg lijdt onder de beperkingen van haar vrijheid en de bijwerkingen van de medicatie.
Ontvankelijkheid
Klachtonderdeel a)Weigeren medisch dossier en onwaarheden
5.2 De verpleegkundig specialist heeft naar voren gebracht dat het haar niet duidelijk
is wat klaagster haar in dit klachtonderdeel verwijt. Zij voert aan dat zij geen verzoek
van klaagster heeft ontvangen om het medische dossier aan haar te verstrekken. Het
is ook niet aan haar om hierover te beslissen. Verder betwist zij dat zij onwaarheden
in het medische dossier heeft opgeschreven.
5.3 Het college is van oordeel dat klaagster het klachtonderdeel over het medisch
dossier onvoldoende concreet heeft gemaakt. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op
een lange periode, namelijk van 2016 tot en met 2023. Hoewel klaagster veel werk heeft
gemaakt van haar klaagschrift en de aanvullingen daarop, wordt daaruit niet duidelijk
wanneer de verpleegkundig specialist (de verstrekking van) het medisch dossier aan
klaagster zou hebben geweigerd en welke onwaarheden zij in het dossier zou hebben
genoteerd. De verpleegkundig specialist kan zich daartegen dan ook niet goed verweren.
Dit betekent dat de (aanvullende) klaagschriften voor wat betreft dit klachtonderdeel
niet voldoen aan de eisen van artikel 65 lid 2 van de Wet BIG, in verbinding met artikel
4 lid 1 van het Tuchtrechtbesluit BIG.
Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a). Klachtonderdelen b)
en c)
5.4 Klaagster heeft in haar laatste aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 april
2023, vermeld wat zij de verpleegkundige specialist verwijt ten aanzien van de opname
en de dwangmedicatie. Deze klachtonderdelen hebben betrekking op de gehele periode
na 22 oktober 2021. Naar het oordeel van het college zijn deze verwijten voldoende
concreet om hier inhoudelijk op te reageren en dat heeft de verpleegkundige specialist
ook gedaan. Klaagster kan daarom wel in deze klachtonderdelen worden ontvangen en
het college zal deze hierna inhoudelijk bespreken.
Inhoudelijk
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
De vraag is of de verpleegkundig specialist de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundig
specialist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundig
specialist geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel b) Gedwongen opname
5.5 Het college overweegt dat de onvrijwillige opname van klaagster op de HIC gebaseerd
is op een rechterlijke beslissing. De toepassing van de gedwongen opname is vervolgens
ook getoetst door de klachtencommissie en – in beroep tegen de beslissing van de klachtencommissie
– door de rechtbank. Uit die procedures is duidelijk geworden dat de rechtbank, evenals
de klachtencommissie, de onvrijwillige opname van klaagster op de HIC noodzakelijk
vond om ernstig nadeel af te wenden. Zoals de verpleegkundig specialist naar voren
heeft gebracht is zij zelf niet bevoegd om te beslissen of de gedwongen zorg wordt
ingezet. Nu de rechter telkens heeft beslist dat gedwongen zorg noodzakelijk was en
de klachten over de toepassing daarvan ongegrond heeft verklaard, kan de verpleegkundig
specialist niet worden verweten dat zij die gedwongen zorg – in overleg met de behandelende
psychiater – heeft uitgevoerd. Het college heeft op grond van de stukken ook niet
kunnen vaststellen dat de verpleegkundig specialist bij de aanvragen tot voorbereiding
van zorgmachtigingen onzorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c) Dwangmedicatie
5.6 Klaagster krijgt gedwongen antipsychotica toegediend. Volgens klaagster hebben
medisch specialisten in 2012 gezegd dat zij geen medicatie mag gebruiken, omdat zij
allergisch is voor alle medicatie. Tijdens de hoorzitting van de klachtencommissie
op 1 februari 2023 heeft klaagster toegelicht dat zij veel bijwerkingen van haar medicatie
ervaart, waaronder speekselvloed waardoor ze soms bijna stikt, gewichtstoename en
moeilijk uit haar woorden kunnen komen.
5.7 Het college stelt voorop dat ook het toedienen van dwangmedicatie gebaseerd is
op een zorgmachtiging en dat dit een beslissing van de rechter is. De verpleegkundig
specialist is ook niet degene die de medicatie heeft voorgeschreven; dit viel onder
de verantwoordelijkheid van de behandelende psychiater. Vanuit haar rol als verpleegkundig
specialist is zij ook niet degene geweest die de medicatie heeft toegediend, dit doen
namelijk verpleegkundigen op de afdeling. De verpleegkundig specialist kan dus niet
verantwoordelijk worden gehouden voor de toediening van de dwangmedicatie.
5.8 Het college overweegt nog dat het ambtshalve – uit de dossiers in zaken tegen
andere zorgverleners die door ditzelfde college worden beoordeeld – beschikt over
de dagrapportages van klaagster. Hieruit komt naar voren dat de verpleegkundig specialist
zich heel betrokken heeft betoond bij de zorg voor klaagster, oog heeft gehad voor
haar lijden en de bijwerkingen die zij ervaart als gevolg van de medicatie. Het college
acht het zorgvuldig dat de verpleegkundig specialist kritisch heeft gekeken naar de
medicatie en zich heeft ingespannen om met de behandelende psychiater te zoeken naar
alternatieven. Het was echter niet mogelijk om te stoppen met de medicatie, omdat
bij een eerdere afbouwpoging was gebleken dat klaagster daar niet goed op reageerde,
in die zin dat het ernstige nadeel dat door haar gedrag vooral voor anderen kon worden
veroorzaakt weer terugkeerde.
5.9 Klachtonderdeel c) is daarom ook kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster niet kan worden ontvangen in
klachtonderdeel a) en dat klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond zijn.
6. De beslissing
Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a). De klachtonderdelen
b) en c) zijn kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 9 april 2024 door N.B. Verkleij voorzitter, A. Petiet
en M. IJzerman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.