ECLI:NL:TGZRSHE:2024:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2022/4922

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2024:21
Datum uitspraak: 27-03-2024
Datum publicatie: 28-03-2024
Zaaknummer(s): H2022/4922
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Huisarts wordt verwijten gemaakt die verband houden met een AMK-melding, de zorg aan en inzage in het medisch dossier van de minderjarige dochter van klager, het gezag van klager over zijn dochter, het medisch dossier van klager en het beroepsgeheim. Geen mogelijkheid in wet BIG voor indienen pro forma klaagschrift. Klacht grotendeels verjaard en voor het overige ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing van 27 maart 2024 op de klacht van:

[A],

wonende in [B],

klager,

gemachtigde tijdens de zitting: [C]

tegen

[D]

voormalig huisarts,

destijds werkzaam in [E],

verweerster, hierna ook: de huisarts,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1 De huisarts heeft de dochter van klager vanaf haar geboorte in 2012 behandeld. Klager verwijt de huisarts – kort gezegd – dat zij daarbij onzorgvuldig heeft gehandeld. De huisarts verzoekt het college de klacht ongegrond te verklaren.
 

1.2  Het college komt tot het oordeel dat de klachtonderdelen over het medisch handelen van vóór de datum van 17 januari 2013 zijn verjaard. Wat betreft de periode erna zijn de klachtonderdelen ongegrond. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure

2.1 Het dossier bevat de volgende stukken:

1.  het pro forma-klaagschrift, ontvangen op 21 september 2022;

2.  de brief van 21 december 2022 van de secretaris aan klager met het verzoek het klaagschrift aan te vullen;

3.  het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 17 januari 2023;

4.  de CD-rom, eveneens van klager ontvangen op 17 januari 2023;

5.  het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 mei 2023;

6.  de aanvullende informatie van klager, ontvangen op 10 juli 2023;

7.  de usb-stick, eveneens van klager ontvangen op 10 juli 2023;

8.  het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek met bijlage, gehouden op 19 juli 2023;

9.  de aanvulling van klager met bijlagen ontvangen op 17 januari 2024.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 31 januari 2024, tegelijk met de onder zaaknummer H2022/4921 door klager tegen een collega-huisarts van de huisarts (hierna: de collega) ingediende klacht. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager heeft een pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
 

3. De feiten

3.1       In juli 2012 werd de dochter van klager (verder: de dochter) prematuur geboren. De moeder van de dochter (hierna: de moeder), met wie klager was gehuwd, had het HELLP-syndroom ontwikkeld waardoor op dat moment een keizersnede nodig was.
 

3.2       De huisarts was toen samen met een collega werkzaam in een huisartsenpraktijk. Klager en de moeder waren vanaf 1 augustus 2011 patiënt in deze praktijk van de huisarts en de collega. Sinds haar geboorte is de dochter daar ook patiënt.

3.3       Op 27 september 2012 heeft klager zich als patiënt in de praktijk van de huisarts en de collega laten uitschrijven. In het medisch dossier van klager staat bij die datum opgetekend: “Gaat naar andere huisarts, laat weten wie dat is”. De moeder en de dochter zijn in de praktijk patiënt gebleven. Op 30 januari 2013 ontving de nieuwe huisarts van klager het medisch dossier van klager van de praktijk van de huisarts.

3.4       Op 12 november 2012 deed de collega een melding bij het advies- en meldpunt kindermishandeling (hierna: AMK) betreffende de dochter, vanwege een vermoeden van kindermishandeling in de vorm van emotionele verwaarlozing door klager, waarbij de veiligheid van de dochter in het geding was. De collega had vóórdat zij de AMK-melding deed informatie ontvangen van een kinderarts, een relatietherapeut en een maatschappelijk werker.

3.5       De kinderrechter heeft op 16 mei 2013 de dochter onder toezicht gesteld.

3.6       Op 17 juli 2013 is de echtscheiding uitgesproken tussen klager en de moeder. Beide ouders hielden het ouderlijk gezag over de dochter.

3.7       Bij brief van 10 mei 2013 heeft klager een klacht ingediend nadat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) een beschermingsonderzoek had ingesteld naar aanleiding van de AMK-melding. Bij beslissing van 18 december 2013 verklaarde de klachtencommissie van de raad de klacht van klager over de melding van het AMK aan de raad gegrond. De commissie was van oordeel: “dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door de startinformatie van het AMK niet op juistheid/volledigheid dan wel betrouwbaarheid te onderzoeken.”

3.8       Bij beschikking van 28 april 2014 is de ondertoezichtstelling van de dochter met instemming van de belanghebbenden verlengd van 16 mei 2014 tot en met 11 juni 2014. Bij beschikking van de kinderrechter van 11 juni 2014 is het verzoek tot verlenging van de termijn waarvoor de dochter onder toezicht was gesteld, afgewezen.

3.9       Bij e-mail van 22 december 2015 hebben de huisarts en de collega aan klager het volgende bericht: “(…) Wij zijn bereid om u vanaf heden eenmaal per zes maanden een afschrift te verstrekken van het dossier van uw dochter. Het is echter niet werkbaar om na elk contact met uw dochter u daarvan op de hoogte te stellen, dat blijft de taak van de moeder van [naam dochter].

Hierbij maken wij de afspraak om u per 1 mei een afschrift van het dossier van [naam dochter] te verstrekken. (…)”

3.10     De huisarts is inmiddels met pensioen.

4. De klacht en de reactie van de huisarts

4.1 Klager verwijt de huisarts het volgende:

  1. De huisarts heeft zonder hoor- en wederhoor en onterecht een AMK-melding betreffende klager gedaan. Zij is, wat betreft de psychische gesteldheid van klager, buiten haar expertisegebied getreden en heeft onvoldoende eigenstandig onderzoek gedaan. Ook heeft de huisarts in het kader van de AMK-melding haar beroepsgeheim geschonden door gegevens uit te wisselen met de maatschappelijk werker. Zij heeft verder de meldcode ‘Huiselijk geweld en kindermishandeling’ en het daarin opgenomen stappenplan niet gebruikt. De informanten die de huisarts heeft genoemd, hebben verklaard dat zij de melding niet ondersteunen. Ten slotte heeft de huisarts, ook toen het vermoeden van kindermishandeling onterecht bleek te zijn, niet getracht het contact met klager te normaliseren.
  2. De huisarts heeft het gezin van klager in een stressvolle situatie gebracht. Zij heeft, in de ernstige situatie waarin het gezin van klager zich na de geboorte van de dochter bevond, geen of onvoldoende zorg aan klager en de dochter gegeven. Ook op dit punt was er sprake van een gebrek aan expertise van de kant van de huisarts. Er was verder sprake van een ongelijke behandeling omdat alle aandacht uitging naar de moeder en niet naar klager. De huisarts heeft zich schuldig gemaakt aan machtsmisbruik en er is sprake van een onjuiste belangenafweging en van onterechte diagnoses. De huisarts heeft het recht van de dochter op contact met klager, haar vader, geschonden.
  3. De huisarts heeft het gezag van klager over de dochter geschonden. Zij heeft klager weggestuurd toen zowel de dochter als hijzelf patiënt waren bij de huisarts. Zij heeft klager ook daarna niet betrokken bij de behandeling van de dochter. Zij heeft de dochter zonder toestemming van klager doorverwezen naar een specialist. De huisarts heeft nagelaten om aan klager als wettelijk vertegenwoordiger van de dochter informatie betreffende de dochter te verstrekken. Klager heeft slechts twee keer een afschrift ontvangen van het medisch dossier van de dochter. Als klager betrokken was geweest bij het consult en het voorschrijven van medicatie, had de huisarts kennis kunnen nemen van de allergie van klager zelf en was een allergische reactie bij de dochter voor hydrocortisonacetaat mogelijk voorkomen. Ten slotte heeft de huisarts klager onheus bejegend.
  4. De huisarts heeft zowel wat betreft klager als wat betreft de dochter de eisen van een goede dossiervoering geschonden. Uit het medisch dossier van de dochter blijkt dat de huisarts ook na de AMK-melding haar beroepsgeheim heeft geschonden. Zij heeft medische gegevens van de dochter met derden gedeeld. Het is verder onduidelijk of de huisarts in het medisch dossier van de dochter optreedt als huisarts van moeder of als huisarts van de dochter. Ook heeft zij het medisch dossier van klager niet tijdig aan klager verstrekt, maar kreeg hij dit pas vier maanden nadat hij om zijn medisch dossier had gevraagd.

4.2 De klacht en het verweer worden, voor zover nodig, hieronder verder besproken.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college merkt allereerst op dat het voor klager erg spijtig is dat hij zijn dochter kort na haar geboorte in 2012 niet of nauwelijks heeft gezien en dat hij ook daarna aan zijn vaderschap niet de invulling heeft kunnen geven die hij had gewenst.
 

5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is of er sprake is van persoonlijke verwijtbaarheid van de huisarts. Het gaat er dus om of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen ten tijde van de behandeling en andere professionele standaarden ten tijde van haar handelen. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Ambtshalve beoordeling klachttermijn

5.3 Tijdens de zitting heeft het college de vraag aan de orde gesteld of de klacht (gedeeltelijk) is verjaard en klager daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daarop heeft klager bij monde van zijn gemachtigde aangevoerd dat de huisarts niet het verweer heeft gevoerd dat de klacht zou zijn verjaard en dat het college niet ambtshalve kan en mag beoordelen of de klacht al dan niet (deels) is verjaard. Het college verwerpt dit standpunt. Gelet op artikel 65 lid 5 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien jaren. De tekst van dit artikellid is slechts voor één uitleg vatbaar; de wetgever heeft hier een fatale termijn in het leven geroepen, die het college ambtshalve moet beoordelen.

De verjaring

5.4 Het college behandelt nu eerst de kwestie van de verjaring. In artikel 65 lid 5 Wet BIG is een verjaringstermijn opgenomen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de verjaringstermijn wordt gekoppeld aan de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift (Kamerstukken II 1987/88, 19522, 8, p. 14). Klager heeft twee klaagschriften ingediend. Hij heeft op 21 september 2022 een pro forma-klaagschrift ingediend. In dit stuk zijn geen concrete klachtonderdelen genoemd. Dit stuk voldoet daardoor niet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 65 lid 2 Wet BIG in samenhang met artikel 4 Tuchtrechtbesluit Wet BIG.
 

5.5 Klager heeft op 17 januari 2023 een tweede klaagschrift ingediend. Eerst in dit tweede klaagschrift heeft klager daadwerkelijk klachtonderdelen benoemd en onderbouwd. Klager heeft met het indienen van het eerste klaagschrift kennelijk beoogd de verjaring te stuiten. Het college stelt vast dat de Wet BIG niet voorziet in de mogelijkheid tot het indienen van een pro forma-klaagschrift. In de recente jurisprudentie, ook in die van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (verder CTG), is geen steun te vinden voor het standpunt dat het indienen van een pro forma-klaagschrift in het tuchtrecht is geaccepteerd. Een klaagschrift moet immers het volgende bevatten: de klacht, de feiten en de gronden waarop een klacht berust.
 

5.6 Alleen het tweede klaagschrift dat op 17 januari 2023 is ontvangen, voldoet aan de eisen in artikel 65 lid 2 Wet BIG in samenhang met artikel 4 Tuchtrechtbesluit Wet BIG. Dat betekent dat enkel dat klaagschrift kan worden beschouwd als een klaagschrift in de zin van het tuchtrecht.
 

5.7 De bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt na tien jaar na de dag van het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd. Het college heeft onder 5.3 al geoordeeld dat het hier om een fatale termijn gaat. Deze termijn kan dus niet worden opgeschort; ook niet wanneer de termijn is overschreden als gevolg van omstandigheden die buiten de schuld van de klager liggen, zoals klager heeft aangevoerd. De achtergrond van deze regel is dat het na meer dan tien jaar moeilijk is om nog vast te stellen wat er precies is gebeurd. Ook vindt de wetgever het niet redelijk dat een zorgverlener meer dan tien jaar later nog kan worden berecht voor een volgens een klager gemaakte fout. Nu het onderbouwde klaagschrift op 17 januari 2023 is ingediend, kan uitsluitend het handelen van de huisarts vanaf 17 januari 2013 worden beoordeeld.
 

5.8       Voor het handelen dat heeft plaatsgevonden vóór 17 januari 2013 is de klacht verjaard. In zoverre is klager niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de diverse klachtonderdelen slechts nog ter beoordeling aan het college voorliggen voor zover zij betrekking hebben op het handelen van de huisarts vanaf 17 januari 2013.

Klachtonderdeel a) De AMK-melding en het beroepsgeheim in dat verband
5.9       Het merendeel van het handelen dat de huisarts met klachtonderdeel a) wordt verweten, is van vóór 17 januari 2013 en is dus verjaard. De AMK-melding, die is gedaan door de collega van de huisarts, dateert immers van 12 november 2012. Met dit klachtonderdeel verwijt klager de huisarts echter ook dat zij, toen het vermoeden van kindermishandeling onterecht bleek te zijn, niet heeft getracht het contact met hem te normaliseren. Het college begrijpt dat dit verwijt van klager niet ziet op de arts-patiënt-relatie maar op het contact dat de huisarts met klager als vader van een patiënt van haar had. Dit verwijt ziet dus ook op de periode vanaf 17 januari 2013 en in zoverre is klager ontvankelijk en moet het klachtonderdeel worden beoordeeld. Tijdens de zitting heeft de huisarts toegelicht dat zij wel degelijk heeft geprobeerd om klager na de AMK-melding bij te staan. Het college is van oordeel dat klager zijn verwijt aan de huisarts onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft niet uiteengezet wat de huisarts in zijn ogen dan wèl had moeten doen en wanneer. Voor zover de klacht, wat betreft klachtonderdeel a) ontvankelijk is, is deze dan ook ongegrond.

Klachtonderdelen b) en c) De door de huisarts aan klager en de dochter verleende zorg en het gezag van klager over de dochter

5.10     Het college begrijpt dat dit verwijt ziet op de arts-patiënt-relatie. Voor zover klager de huisarts verwijt dat zij is tekortgeschoten in de zorgverlening aan hem, is klager niet-ontvankelijk, omdat het verweten handelen buiten de klachttermijn valt. Klager heeft zich immers op 27 september 2012 laten uitschrijven als patiënt in de praktijk van de huisarts en haar collega en heeft daarmee de behandelingsovereenkomst (zorgrelatie) tussen klager en de huisarts beëindigd. Voor zover klager de huisarts verwijt dat zij is tekortgeschoten in de zorg voor de dochter en het ouderlijk gezag van klager over de dochter heeft geschonden, ziet het klachtonderdeel ook op de periode vanaf 17 januari 2013. In zoverre is klager wel ontvankelijk en moeten de beide klachtonderdelen worden beoordeeld. Klager heeft aangevoerd dat hij de huisarts meerdere malen nadrukkelijk heeft verzocht om hem bij de behandeling van de dochter te betrekken, hem te consulteren en te informeren en dat dat nooit is gebeurd.

5.11     De huisarts heeft daartegen aangevoerd dat zij, op advies van een jurist van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (hierna: KNMG) aan klager heeft uitgelegd dat de ouders dit gezamenlijk moesten regelen. Met klager werd afgesproken dat de informatieverstrekking met betrekking tot bezoeken van de dochter aan de praktijk de taak van de moeder was. Na elk consult hebben de huisarts en haar collega de moeder gevraagd om dit door te geven aan klager. De moeder stuurde vervolgens een kopie van haar e-mails aan klager naar de huisarts en haar collega. Op deze manier kon de huisarts zien dat klager op de hoogte was van de medische contacten van de dochter bij de huisarts.

5.12     Naar het oordeel van het college behoefde de huisarts niet zelf actief klager te raadplegen in verband met de medische situatie van de dochter. Door zich er middels de e-mails van de moeder van te vergewissen dat klager door de moeder werd geïnformeerd, heeft de huisarts gehandeld overeenkomstig hetgeen van een redelijk bekwaam huisarts kon en mocht worden verwacht. Het handelen was ook in de geest van de destijds geldende ‘KNMG-Wegwijzer dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen’ uit 2011. Volgens deze wegwijzer hoorde het conflict te liggen waar het hoort, te weten bij de ouders zelf, omdat de zorg anders onwerkbaar wordt.

5.13     Klager verwijt de huisarts dat hij eerst vanaf 2015 tweemaal het fysieke medische dossier van de dochter heeft gekregen en dat hij er steeds om heeft moeten vragen. Het college stelt vast dat de huisarts en haar collega bij e-mail van 22 december 2015 aan klager hebben laten weten dat zij vanaf die datum eenmaal per halfjaar een afschrift van het dossier van de dochter aan hem zouden verstrekken. Tijdens de zitting is zijdens de huisarts ook nog toegelicht dat elk half jaar een fysiek medisch dossier van de dochter voor klager in de praktijk klaar heeft gelegen. Aangezien het afschrift op een gegeven moment niet werd opgehaald, achtte de huisarts het daarna niet zinvol om ieder half jaar ongevraagd weer een afschrift voor klager klaar te leggen. Klager nam zelf hierover ook geen contact op met de praktijk. Ook was er niet steeds nieuwe of aanvullende medische informatie in het medisch dossier van de dochter. Klager heeft dit alles niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden. Naar het oordeel van het college heeft de huisarts al met al voldoende inspanningen geleverd om klager kennis te laten nemen van het medisch dossier van de dochter en valt haar op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Voor zover klager nog heeft aangevoerd dat de huisarts hem in dit verband onheus heeft bejegend, heeft hij zijn verwijt onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat het ongegrond is.

5.14     Klager verwijt de huisarts ook dat zij de dochter zonder zijn toestemming naar een dermatoloog heeft doorverwezen. De huisarts heeft hiertegen ingebracht dat de verwijzing niet via de huisartsenpraktijk is gelopen. Tegenover deze ontkenning heeft klager naar het oordeel van het college zijn verwijt onvoldoende feitelijk onderbouwd.

5.15     Klager verwijt de huisarts ten slotte dat zij relatief veel en zware medicatie aan de dochter heeft voorgeschreven en dat als zij hem van de klachten van de dochter op de hoogte had gesteld, hij de huisarts had kunnen informeren dat het om een allergische reactie kon gaan, omdat hij dezelfde klachten had, zodat een allergische reactie bij de dochter had kunnen worden voorkomen. De huisarts voert daarentegen aan dat zij de medicijnen heeft voorgeschreven overeenkomstig de geldende richtlijnen en niet in buitensporige mate. Naar het oordeel van het college heeft klager, wat betreft de voorgeschreven medicatie, zijn standpunt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Zoals onder 5.12 en 5.13 overwogen, is het college verder van oordeel dat de huisarts klager voldoende heeft geconsulteerd en geïnformeerd. Het college heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat de huisarts op dit punt in de zorg voor de dochter is tekortgeschoten.

5.16     Voor zover klager in de klachtonderdelen b) en c) kan worden ontvangen, zijn deze ongegrond.

Klachtonderdeel d) Het medisch dossier van klager en de dochter en het beroepsgeheim in dat verband

5.17     Klager heeft toegelicht dat de huisarts de dossiervoering van hem en de dochter niet op orde had. Het college kan dit klachtonderdeel enkel beoordelen voor zover het ziet op de periode vanaf 17 januari 2013.

5.18     Uit het medisch dossier van de dochter vanaf 17 januari 2013 kan het college niet afleiden dat de huisarts haar beroepsgeheim heeft geschonden, noch dat het onduidelijk is of zij als huisarts van de moeder of van de dochter is opgetreden of dat de dossiervoering incompleet was.

5.19     Klager verwijt de huisarts dat zijn medisch dossier, toen hij naar een andere huisarts overstapte, niet tijdig aan hem is verstrekt. Vaststaat dat klager tot 27 september 2012 patiënt is geweest in de praktijk van de huisarts en haar collega en dat zijn medisch dossier op 30 januari 2013 door de opvolgend huisarts van klager is ontvangen. Uit het medisch dossier van klager blijkt dat hij, toen hij uit de praktijk van de huisarts en haar collega vertrok, heeft aangegeven dat hij zou laten weten wie zijn nieuwe huisarts was. Tijdens de zitting heeft klager aangegeven dat hij de naam van zijn nieuwe huisarts niet bij de huisarts bekend wilde maken, omdat hij bang was dat informatie over hem bij een ander bekend zou worden. Het college heeft niet kunnen vaststellen of en zo ja wanneer klager aan de huisarts heeft laten weten dat het medisch dossier niet naar de nieuwe huisarts moest worden gestuurd maar dat hij zelf zijn medisch dossier wilde krijgen. Klager heeft ook niet gesteld dat hij daarom expliciet heeft verzocht. Daarom moet het ervoor gehouden worden dat klager dat niet aan de huisarts heeft medegedeeld en dat daarom zijn medisch dossier op

17 januari 2013 nog niet aan de opvolgend huisarts was overgedragen. Onder die omstandigheden kan het de huisarts niet tuchtrechtelijk worden verweten dat het medisch dossier van klager eerst op 30 januari 2013 aan hem is verstrekt. Ook in zoverre is het klachtonderdeel ongegrond.


Slotsom

5.20     Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle klachtonderdelen voor zover niet verjaard, ongegrond zijn.

6    De beslissing

Het college:

  • verklaart klager deels niet-ontvankelijk voor wat betreft de klachtonderdeel a), b), c) en d);
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door F.C. Alink-Steinberg, voorzitter, M.J.H.A. Venner-Lijten, lid-jurist, L.A.J. Stouthamer-Verschuren, E. Jansen en N.B. van der Maas, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door C.W.M. Hillenaar, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 27 maart 2024.