ECLI:NL:TGZRSHE:2024:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5846
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:18 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2024 |
Datum publicatie: | 28-03-2024 |
Zaaknummer(s): | H2023/5846 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Gz-psycholoog. Klacht IGJ: strijd met zorgplicht door vriendschappelijke en vervolgens intieme (seksuele) relatie met cliënt tijdens zorgrelatie, althans zonder afkoelingsperiode.College: relatie met cliënt staat vast, alleen verschil van mening of tijdens behandelrelatie of kort na beëindigen behandelrelatie zonder afkoelingsperiode. Relatie tijdens nazorgtraject. Tijdens nazorgtraject ook behandelrelatie. Gegrond.Maatregel: Gezien ernst seksueel grensoverschrijdend gedrag schorsing uitgangspunt. Meegewogen: gz-psycholoog wist dat ze geen relatie mocht aangaan, regiebehandelaar, relatie aan niemand verteld, geven openheid uit eigenbelang, gz-psycholoog in therapie gegaan, openheid in procedure, huidige werkgever geïnformeerd, professionele inzichten uit therapie mager, kans op herhaling niet uitgesloten, wederom werkzaam met kwetsbare cliënten. Voorwaardelijke schorsing van één jaar met proeftijd van twee jaren. Publicatie in algemeen belang. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 27 maart 2024 op de klacht van:
INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
gevestigd te Utrecht,
klaagster, hierna: de inspectie,
in de persoon van A.H. Niewijk, senior inspecteur, bijgestaan door
mr. M.E. Oosting, advocaat/senior juridisch inspecteur (hierna ook: gemachtigde),
tegen
[A]
gz-psycholoog,
(destijds) werkzaam in [B],
verweerster, hierna ook: de gz-psycholoog,
gemachtigde: mr. M. Verstegen, werkzaam in Leusden.
1. De zaak in het kort
1.1 De gz-psycholoog was regiebehandelaar van een cliënt die was opgenomen in de instelling
waarbij zij werkzaam was. Na zijn ontslag uit de instelling heeft de gz-psycholoog
de cliënt begeleid tijdens een nazorgtraject. De gz-psycholoog is gedurende dat traject
eerst een vriendschappelijke en later een intieme (seksuele) relatie met de cliënt
aangegaan.
1.2 Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat zij hierdoor heeft gehandeld in strijd
met de zorg die zij ten opzichte van de cliënt had behoren te betrachten. De gz-psycholoog
wist dat het aangaan van een dergelijke relatie niet verenigbaar was met haar rol
als zorgprofessional.
1.3 De gz-psycholoog heeft erkend dat zij een relatie is aangegaan met de cliënt.
Op het moment dat de gz-psycholoog deze relatie aanging, was er volgens haar echter
geen sprake meer van een behandelrelatie. De cliënt was ontslagen uit de instelling
en het nazorgtraject was beëindigd. De gz-psycholoog wist niet dat de voorgeschreven
afkoelingsperiode twee jaren bedroeg. Zij is in therapie gegaan om te onderzoeken
hoe dit heeft kunnen gebeuren.
1.4 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en legt aan de gz-psycholoog
als maatregel een voorwaardelijke schorsing van één jaar op, met een proeftijd van
twee jaren. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 In het dossier bevinden zich de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 24 juli 2023;
- het verweerschrift, ontvangen op 3 oktober 2023;
- het proces-verbaal van het op 13 december 2023 gehouden mondeling vooronderzoek;
- de brief van 16 januari 2024 van de gemachtigde van verweerster met bijlage, ontvangen op 17 januari 2024;
- de brief van 18 januari 2024 van de inspectie, ontvangen op 19 januari 2024.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 2 februari 2024. Klaagster en
verweerster zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun
gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klaagster
heeft een pleitnotitie voorgedragen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. De feiten
3.1 De gz-psycholoog werkte sinds mei 2018 als gz-psycholoog en regiebehandelaar in
de instelling.
3.2 In juli 2018 werd een jongeman van 22 jaar van buitenlandse afkomst (hierna: de
cliënt) met een voorwaardelijke veroordeling opgenomen op de crisisafdeling van de
instelling. Eind december 2018 werd de cliënt opgenomen op de afdeling waar de gz-psycholoog
werkte en werd zij zijn regiebehandelaar. Bij de cliënt was sprake van affectieve
en pedagogische verwaarlozing. Hij was opgegroeid in armoede en had oorlogservaringen
meegemaakt. De cliënt kreeg onder meer traumabehandeling.
3.3 Tijdens de behandeling op de afdeling van de gz-psycholoog, sprak zij de cliënt
nagenoeg dagelijks. De cliënt was vanaf het begin verliefd op de gz-psycholoog. De
gz-psycholoog had toen geen (verliefdheids)gevoelens voor cliënt. De gevoelens van
de cliënt stonden volgens de gz-psycholoog een professionele zorgverlening niet in
de weg. Seksualiteit en afstand en nabijheid waren onderwerpen van gesprek met de
cliënt.
3.4 In oktober 2019 werd tijdens een behandelplanbespreking met het multidisciplinaire
behandelteam afgesproken dat de gz-psycholoog in een nazorgtraject 'vinger aan de
pols' zou houden bij de cliënt, mede vanwege zijn beperkte netwerk. In november 2019
werd cliënt uit de instelling ontslagen.
3.5 Na zijn ontslag startte de gz-psycholoog het nazorgtraject met de cliënt. Een nazorgtraject was binnen de instelling niet gebruikelijk en dit nazorgtraject was ook niet geformaliseerd. Het traject werd nergens vastgelegd, ook niet door de gz-psycholoog, en daardoor is er geen officiële einddatum van het nazorgtraject.
3.6 De gz-psycholoog had in het nazorgtraject wekelijks contact met de cliënt. In
maart 2020 ontdekte de gz-psycholoog dat ze het contact met de cliënt leuk vond en
dat zij de behoefte voelde om meer persoonlijke dingen met hem te delen. Dit leidde
ertoe dat een meer vriendschappelijke relatie ontstond. De gz-psycholoog heeft het
ontstaan van dit vriendschappelijk contact niet gedeeld binnen de instelling.
3.7 In juni 2020 kreeg zij meer gevoelens voor de cliënt en heeft zij voor het eerst
met hem gezoend, waarna een seksuele relatie ontstond. De gz-psycholoog heeft dit
niet gemeld binnen de instelling.
3.8 Begin december 2021 trof de collega van de gz-psycholoog met wie zij het team
binnen de instelling leidde, haar met de cliënt aan in een lunchgelegenheid. De gz-psycholoog
is daarna niet met de collega in gesprek gegaan over haar relatie met de cliënt.
3.9. In januari 2022 heeft de cliënt een ernstig ongeluk gekregen. De gz-psycholoog
heeft vervolgens eerst aan een collega verteld dat zij een relatie met de cliënt had
gekregen en daarna heeft ze dit samen met de collega besproken met haar leidinggevende.
De instelling heeft vervolgens de arbeidsrelatie met de gz-psycholoog beëindigd.
3.10 De gz-psycholoog heeft de relatie met de cliënt voortgezet tot mei 2022. Toen
heeft zij de relatie beëindigd. In het kader van een strafprocedure had de gz-psycholoog
nadien nog verschillende keren telefonisch contact met de cliënt.
3.11 De gz-psycholoog heeft sinds april 2022 therapie gevolgd om te begrijpen waarom zij de relatie met de cliënt is aangegaan. De therapeut van de gz-psycholoog (hierna: de therapeut) heeft hierover onder meer het volgende verklaard (alle citaten inclusief taal- en typfouten):
“Er is sprake van een goed behandelcontact en therapeutische relatie .Cliënte is open over wat haar bezighoudt en durft dat in te brengen in de gesprekken.
Gedurende de gesprekken is zichtbaar dat cliënte zich steviger voelt. Ze krijgt meer
‘grond onder haar voeten’. Ze is in de gesprekken in staat goed en kritisch op zichzelf
te reflecteren en heeft meer zicht op haar gedrags- en gevoelspatronen en valkuilen.
(…) In vergelijking met de start van de behandeling is wel degelijk een groei en positieve
ontwikkeling zichtbaar.”.
3.12 De gz-psycholoog werkt nu als regiebehandelaar in een kliniek met TBS-patiënten in een long-care-setting. Zij is daar eindverantwoordelijk voor de zorg aan cliënten in een “ontregelde situatie”. Haar werkgever is op de hoogte van het feit dat zij een relatie is aangegaan met de cliënt en van de onderhavige tuchtprocedure.
4. Het standpunt van klaagster en de klacht
4.1 Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat zij heeft gehandeld in strijd met de zorg
die zij ten opzichte van de cliënt had behoren te betrachten door tijdens de zorgrelatie,
althans zonder inachtneming van een afkoelingsperiode, een vriendschappelijke relatie
en vervolgens een intieme (seksuele) relatie met de cliënt aan te gaan. De gz-psycholoog
deed dit terwijl zij wist dat het aangaan van een dergelijke relatie niet verenigbaar
was met haar rol als zorgprofessional.
4.2 Daarnaast heeft de gz-psycholoog niet gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar
betaamt doordat zij met haar handelen het vertrouwen in de beroepsgroep heeft geschonden.
4.3 De gz-psycholoog had naar eigen zeggen altijd een sterke mening over seksueel
grensoverschrijdend gedrag. Zij vond dat dit niet kon, begreep niet dat men gevoelens
kon krijgen voor een cliënt en maakte zich dan zorgen over de afhankelijkheid. Zij
kon zich niet voorstellen dat die relatie gelijkwaardig zou zijn. Zij wist dat het
aangaan van een vriendschappelijke relatie met cliënt niet was toegestaan, maar is
dit contact toch aangegaan.
4.4 De gz-psycholoog heeft de relatie niet gemeld binnen de instelling. Pas na anderhalf
jaar zag zij zich genoodzaakt de instelling in te lichten. Achteraf kan de gz-psycholoog
niet aangeven waarom zij niet met anderen heeft gedeeld dat zij een relatie met de
cliënt was aangegaan. De gz-psycholoog heeft de relatie na haar ontslag nog voortgezet
tot mei 2022. Daarna heeft de gz-psycholoog nog verschillende keren telefonisch contact
met de cliënt.
4.5 Hoewel de gz-psycholoog maatregelen heeft getroffen om herhaling in een nieuwe
werkomgeving te voorkomen, acht klaagster het wel zorgelijk dat zij destijds welbewust
en langdurig de professionele normen heeft geschonden. Zij heeft daarmee haar eigen
belang vooropgesteld en vóór het belang van de cliënt laten gaan. Klaagster heeft
daardoor de indruk dat de gz-psycholoog niet volledig het belang van het naleven van
deze normen inziet en acht daardoor enig risico aanwezig dat de gz-psycholoog in de
toekomst opnieuw professionele grenzen zal overschrijden.
4.6. Klaagster verzoekt de eindbeslissing bekend te maken in de Staatscourant en in
de door het college aan te wijzen vaktijdschriften of nieuwsbladen op grond van artikel
71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).
5. Het standpunt van de gz-psycholoog
5.1 De gz-psycholoog heeft erkend dat zij een relatie is aangegaan met de cliënt.
Op het moment dat de gz-psycholoog deze relatie aanging, was er feitelijk echter geen
sprake meer van een behandelrelatie. Niet alleen was de cliënt ontslagen uit de instelling,
maar ook het nazorgtraject was beëindigd.
5.2 Naar de mening van de gz-psycholoog behoorde het nazorgtraject niet tot de behandeling
van de cliënt. Het traject was niet geformaliseerd, er was geen gekaderd nazorgplan,
er waren geen concrete nazorgdoelen en er was geen plan over de frequentie en duur
van de bezoeken, geen terugkoppeling en geen rapportage over de voortgang en de duur
van de nazorg. De nazorg werd niet gemonitord vanuit het multidisciplinaire behandelteam.
De gz-psycholoog kon de uren die zij aan de nazorg besteedde niet declareren. Er was
geen sprake van een evaluatie van het nazorgplan.
5.3 In de eerste maanden van het nazorgtraject moedigde de gz-psycholoog de cliënt
aan om zaken met zijn mentor, de reclassering en een therapeut op te pakken. Toen
dat na een paar maanden liep, bemoeide de gz-psycholoog zich niet meer met die zaken.
Volgens de gz-psycholoog is dat het moment geweest waarop aan de nazorg zoals door
het multidisciplinaire behandelteam bedoeld, een einde kwam. Achteraf bezien, meent
de gz-psycholoog dat dat ook het moment was geweest om dit in het multidisciplinaire
behandelteam terug te koppelen en het contact af te ronden. De gz-psycholoog heeft
dat echter niet gedaan.
5.4 In de zomer van 2020 ontwikkelde de gz-psycholoog gevoelens voor de cliënt. Ze
wist dat het aangaan van een seksuele relatie met een cliënt in strijd is met de gedragscode
van haar werk. Ze was ervan op de hoogte dat er een afkoelingsperiode bestaat, maar
wist niet dat die periode twee jaren was. De gz-psycholoog heeft hierover destijds
informatie opgezocht, maar kon hiervoor – ook bij haar beroepsvereniging – geen duidelijke
termijn vinden. Binnen de instelling was het onderwerp geen punt van aandacht. Terugkijkend
is de gz-psycholoog van mening dat ze dit op haar werk had moeten bespreken en ze
betreurt dat ze dat niet heeft gedaan.
5.5 De gz-psycholoog heeft de relatie aanvankelijk niet gedeeld op haar werk, omdat
zij dacht dat zij zich aan de afkoelingstermijn had gehouden én vanwege schaamte dat
zij een relatie met de cliënt was aangegaan, ook terwijl zij zelf nog een relatie
had. De gz-psycholoog is van mening dat zij de relatie had moeten delen op haar werk.
Ook als zij de afkoelingsperiode wel in acht had genomen. Het gaat immers om het welzijn
van een ex-zorgvrager.
5.6 De gz-psycholoog heeft de relatie met de cliënt in januari 2022 zelf kenbaar gemaakt
op haar werk. Dit was voor haar een grote en spannende stap, maar het heeft haar ook
veel goeds gebracht. Vanaf dat moment hoefde zij deze zware last niet langer alleen
te dragen. Daarnaast heeft zij haar familie en vrienden geïnformeerd.
5.7 Om te onderzoeken hoe het zover heeft kunnen komen, is de gz-psycholoog in therapie
gegaan. Sinds eind april 2022 zijn er 15 à 20 sessies geweest. De gz-psycholoog heeft
mede daardoor verschillende inzichten gekregen. Zij heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel
en stelt hoge eisen aan zichzelf. Hulp vragen is niet haar sterkste kant. Dat er geen
duidelijke kaders waren voor het nazorgtraject, heeft ook een rol gespeeld. Volgens
de therapeut van de gz-psycholoog heeft zij zicht op de beroepsnormen en kent zij
het nut van een afkoelingsperiode. De therapeut vindt haar leerbaar en ziet een stijgende
lijn in haar ontwikkeling. Behalve het aangaan van de relatie met de cliënt zijn er
nooit aanmerkingen geweest op het functioneren van de gz-psycholoog. De gz-psycholoog
deelt daarom niet de zorgen van klaagster over het overschrijden van de professionele
grenzen in de toekomst.
5.8 De gz-psycholoog heeft tijdens het sollicitatiegesprek voor haar huidige functie
de kwestie aangekaart. Collega’s zijn op de hoogte en zij houdt haar leidinggevende
op de hoogte van de ontwikkelingen in de tuchtzaak. De huidige werkgever heeft (seksueel)
grensoverschrijdend gedrag hoog op de teamagenda staan.
5.9 In mei 2022 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij de cliënt, de gz-psycholoog
en iemand die haar dierbaar is, waren betrokken. Direct na het incident heeft de gz-psycholoog
de relatie beëindigd. Naar aanleiding van het incident volgde nog een traject waarbij
zij beiden waren betrokken. Dat is de reden dat zij nog enkele keren telefonisch contact
hebben gehad. Sinds dat traject is afgerond, heeft de gz-psycholoog geen contact meer
met de cliënt gehad.
5.10 De gz-psycholoog heeft het college verzocht geen maatregel op te leggen.
6. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
Tuchtnormen
6.1 In artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet
BIG) zijn twee normen geformuleerd waaraan het handelen of nalaten van een zorgverlener
kan worden getoetst. De eerste tuchtnorm heeft betrekking op tekortschieten ten opzichte
van een patiënt of de naaste betrekking van een patiënt. De tweede tuchtnorm betreft
gedragingen die niet onder de eerste norm vallen, maar in strijd zijn met hetgeen
een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Als algemene voorwaarde van het toepassen
van de tweede tuchtnorm geldt het al langer door het CTG gehanteerde weerslagcriterium.
Dit houdt in dat het handelen zijn weerslag moet hebben op de individuele gezondheidszorg.
6.2 Het college is van oordeel dat het aangaan van een relatie met een patiënt/cliënt
tijdens, dan wel kort na de behandelrelatie, zonder het in acht nemen van de voorgeschreven
afkoelingsperiode, onder de eerste tuchtnorm valt omdat dit het tekortschieten ten
opzichte van een patiënt betreft.
6.3 Het college komt daarom niet meer toe aan de vraag of de gz-psycholoog door het aangaan van een relatie met de cliënt heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt doordat zij met haar handelen het vertrouwen in de beroepsgroep heeft geschonden. Dit betreft immers het toetsingskader van de tweede tuchtnorm.
Beroepscode en gedragscodes
6.4 Bij de beoordeling van de klacht zijn de volgende beroeps- en gedragscodes van belang:
- de Beroepscode van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), 2015;
- de notitie 'Relatie tussen hulpverlener en (ex) patiënt', GGZ Nederland, 2009;
- de brochure van de inspectie, 'Het mag niet, het mag nooit', 2016;
- de gedragscode van de instelling waar de gz-psycholoog werkzaam was.
6.5 In de brochure van de inspectie, 'Het mag niet, het mag nooit', is onder meer het volgende opgenomen:
“ Na het beëindigen van de zorgrelatie met een cliënt, moeten zorgverleners zich houden aan een ‘afkoelingsperiode’. Deze periode geldt ook als een zorgverlener gevoelens heeft ontwikkeld voor een cliënt (of de gevoelens wederzijds zijn) en de zorgrelatie daarom is beëindigd. In de afkoelingsperiode moet de zorgverlener volledig afstand nemen van de cliënt, om de zorgrelatie expliciet te beëindigen. Deze periode is nadrukkelijk bedoeld om afstand te creëren, om de ongelijke verhouding van de zorgrelatie op te heffen. De duur van de afkoelingsperiode is afhankelijk van de situatie. Daarbij geldt over het algemeen dat hoe intensiever de zorgrelatie was en hoe kwetsbaarder de cliënt, hoe langer de afkoelingsperiode is.”.
6.6 In de Beroepscode van het NIP is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 54 Geen seksuele relatie met de cliënt
Psychologen gaan met de cliënt geen seksuele relatie aan tijdens de professionele relatie, of direct aansluitend daaraan. Ook nadien zijn zij daarin terughoudend. Hetzelfde geldt voor de relaties met andere betrokkenen, waarbij sprake is van een aanzienlijk machtsverschil of grote afhankelijkheid, zoals studenten of supervisanten.
Artikel 55 Persoonlijke relatie na het beëindigen van de professionele relatie
Bij het aangaan van een persoonlijke relatie na het beëindigen van de professionele relatie, vergewissen psychologen zich ervan dat de voorgaande professionele relatie geen onevenredige betekenis meer heeft. Als het hierbij gaat om een seksuele relatie zijn psychologen er verantwoordelijk voor dat zij desgevraagd kunnen aantonen dat zij bij het aangaan van deze relatie alle zorgvuldigheid in acht genomen heeft, die van hen als professioneel psycholoog verwacht mag worden.
Artikel 102 Professionele en persoonlijke beperkingen
Psychologen onderkennen hun professionele en persoonlijke beperkingen en zijn daar open over. Waar nodig roepen zij deskundig advies en ondersteuning in en verwijzen de cliënt zo nodig door.”.
6.7 In de gedragscode van de instelling waar de gz-psycholoog werkzaam was tot slot, is onder meer het volgende bepaald:
“Ook indien een patiënt instemt met seksueel getint gedrag of er zelf op aandringt, is het nooit toegestaan, omdat de patiënten altijd afhankelijk zijn van medewerkers.”,
“De medewerker onthoudt zich van iedere vorm van gedrag vallende onder de definitie van een niet-veilige zorgrelatie en/of (seksueel) grensoverschrijdend gedrag (…). Dit verbod geldt ook indien het bedoelde gedrag plaatsvindt met instemming van de patiënt.”,
“Behalve tijdens de duur van de hulpverleningsrelatie geldt het in het vorige lid bepaalde eveneens voor een periode van 2 jaar na beëindiging daarvan.” en
“B innen [naam instelling] bestaat voor medewerkers een algemene meldingsplicht voor klachten over of signalen van niet-veilige zorgrelatie en/of (seksueel) grensoverschrijdend gedrag”.
Wetgeving
6.8 In artikel 446 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is vastgelegd wanneer sprake is van een behandelovereenkomst:
1. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling - in deze afdeling verder aangeduid als de behandelingsovereenkomst - is de overeenkomst waarbij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, de hulpverlener, zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde. Degene op wiens persoon de handelingen rechtstreeks betrekking hebben wordt verder aangeduid als de patiënt.
2. Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:
a. alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen -
rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte
te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand
te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;
b. andere dan de onder a bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid.
3. Tot de handelingen bedoeld in lid 1, worden mede gerekend het in het kader daarvan verplegen en verzorgen van de patiënt en het overigens rechtstreeks ten behoeve van de patiënt voorzien in de materiële omstandigheden waaronder die handelingen kunnen worden verricht.
4. Geen behandelingsovereenkomst is aanwezig, indien het betreft handelingen ter beoordeling
van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, verricht in opdracht
van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen,
de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid
voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden.
De beoordeling
6.9 Vast staat dat de gz-psycholoog een relatie is aangegaan met de cliënt. Partijen
verschillen echter van mening over de vraag of dit heeft plaatsgevonden gedurende
de behandelrelatie of (kort) na het beëindigen van de behandelrelatie, zonder het
in acht nemen van de voorgeschreven afkoelingsperiode.
6.10 In dat kader zijn de volgende data van belang. In november 2019 werd cliënt uit de instelling ontslagen en startte het nazorgtraject. In maart 2020 ontstond een meer vriendschappelijke relatie tussen de gz-psycholoog en de cliënt, en in juni 2020 is een seksuele relatie ontstaan. In januari 2022 heeft de gz-psycholoog aan haar leidinggevende verteld dat zij een relatie met de cliënt was aangegaan en is haar arbeidscontract beëindigd. Het nazorgtraject is nooit formeel beëindigd.
6.11 Naar het oordeel van het college was ook tijdens het nazorgtraject nog altijd
sprake van een behandelrelatie, gezien hetgeen hierover is bepaald in artikel 446
BW. Tijdens een behandelplanbespreking met het multidisciplinaire behandelteam werd
afgesproken dat de gz-psycholoog in een nazorgtraject 'vinger aan de pols' zou houden
bij de cliënt. Het nazorgtraject werd geïnitieerd vanuit de instelling en vond plaats
direct aansluitend op het traject van de cliënt binnen de instelling. Verweerster
werd als (regie)behandelaar van de cliënt, dus in haar hoedanigheid van gz-psycholoog,
voor dit zorgtraject gevraagd. Feitelijk was daarmee sprake van zorgverlening door
de gz-psycholoog en van (voortzetting van) een behandelrelatie. Dat dit nazorgtraject
niet formeel was vastgelegd, wat blijkt uit het feit dat er geen nazorgplan en nazorgdoelen
waren opgesteld, geen terugkoppeling en rapportage heeft plaatsgevonden, en waardoor
de gz-psycholoog de uren die zij aan de nazorg besteedde niet kon declareren, maakt
dat niet anders.
6.12 Het nazorgtraject is nooit beëindigd. Naar de mening van de gz-psycholoog is na ‘een paar maanden’ het moment geweest waarop aan de nazorg zoals door het multidisciplinaire behandelteam bedoeld, een einde is gekomen. Ze heeft dit echter niet aan het multidisciplinaire behandelteam teruggekoppeld en het contact met de cliënt niet afgerond.De gz-psycholoog heeft niet onderbouwd dat het nazorgtraject eerder dan januari 2022 daadwerkelijk is beëindigd. Dit blijkt ook niet uit het onderzoeksrapport van klaagster. Derhalve moet het college uitgaan van januari 2022 als datum waarop de behandelrelatie is beëindigd; het moment waarop de gz-psycholoog door de instelling is ontslagen.
6.13 Aangezien de vriendschappelijke relatie tussen de gz-psycholoog en de cliënt
is ontstaan in maart 2020 en deze in juni 2020 is overgegaan in een seksuele relatie,
betekent het voorgaande dat de gz-psycholoog tijdens de behandelrelatie een relatie
is aangegaan met de cliënt. De klacht is derhalve gegrond.
6.14 Ook indien zou moeten worden geconcludeerd dat tijdens het nazorgtraject in november
2019 géén sprake meer was van een behandelrelatie, zou de klacht gegrond moeten worden
verklaard, nu de gz-psycholoog niet de voorgeschreven afkoelingsperiode van twee jaren
na het beëindigen van de behandelrelatie in acht heeft genomen. Hierover verschillen
partijen ook niet van mening.
Slotsom
6.15 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gegrond is.
Maatregel
6.16 Nu de klacht gegrond is, zal het college hierna overwegen welke maatregel zal
worden opgelegd.
6.17. In de de brochure van de inspectie, 'Het mag niet, het mag nooit', is de ernst van seksueel grensoverschrijdend gedrag als volgt verwoord:
“ Seksueel grensoverschrijdend gedrag door een zorgverlener heeft vaak enorm negatieve gevolgen. Zowel voor cliënten als de omgeving en de zorgverlener zelf. Iemand die zorg nodig heeft, is afhankelijk van een zorgverlener. Bij seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt de vertrouwensband tussen de cliënt en de zorgverlener beschadigd. Ook het vertrouwen van de cliënt in ándere zorgverleners en de zorg kan worden beschadigd. Veel cliënten houden langdurig psychische en/of lichamelijke klachten over aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Andere gevolgen voor cliënten kunnen zijn een achteruitgang in het herstel, onderbroken behandelingen en het mijden van zorg wanneer iemand dit (in de toekomst) nodig heeft. Deze gevolgen zijn er ook als het in het begin leuk leek en beiden instemden met seksuele handelingen, of wanneer er sprake was van positieve gevoelens van beide kanten.”
6.18 Gezien de ernst van deze vorm van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, is volgens
vaste jurisprudentie van de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg de maatregel van
schorsing het uitgangspunt in zaken over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bij
de beoordeling of aan de gz-psycholoog deze of een andere maatregel moet worden opgelegd,
heeft het college de volgende omstandigheden meegewogen.
6.19 De gz-psycholoog was zich er uitdrukkelijk van bewust dat zij geen relatie met
de cliënt mocht aangaan. Zij heeft een dergelijke relatie bij anderen altijd afgekeurd
en meende dat er binnen zo’n relatie geen sprake kon zijn van gelijkwaardigheid. Het
college acht het zeer kwalijk dat zij desondanks de relatie met de cliënt is aangegaan.
6.20 Binnen de instelling was de gz-psycholoog werkzaam als regiebehandelaar. Dit
betekent dat het mede tot haar functie behoorde om afspraken en richtlijnen te handhaven.
Juist de gz-psycholoog had derhalve op de hoogte moeten zijn van de voorschriften
over het al dan niet aangaan van een relatie met een cliënt, waaronder ook van de
duur van de afkoelingsperiode, en deze in acht moeten nemen.
6.21 De gz-psycholoog heeft aan niemand verteld dat zij een relatie is aangegaan met
de cliënt, zelfs niet toen zij met hem was gezien door collega. Pas nadat de cliënt
een ongeluk had gekregen en de gz-psycholoog de behoefte had om daarover te kunnen
praten, heeft zij haar relatie gedeeld met een collega en vervolgens haar leidinggevende
geïnformeerd. Dit is strijdig met de meldplicht die is vastgelegd in de richtlijn
van de instelling. Daarnaast getuigt het moment waarop de gz-psycholoog openheid van
zaken heeft gegeven niet van (toenmalig) inzicht in haar handelen en de gevolgen daarvan,
omdat dit uitsluitend voortkwam uit eigenbelang en niet was ingegeven vanuit het belang
van de cliënt.
6.22 Het is positief dat de gz-psycholoog in therapie is gegaan om te onderzoeken
hoe zij tot haar handelen is gekomen en dat zij daarover naar klaagster en in de onderhavige
procedure zeer open is geweest.
6.23 Ook tijdens het mondeling vooronderzoek en tijdens de zitting van het college
heeft de gz-psycholoog veel openheid getoond. Tijdens de mondelinge behandeling heeft
de gz-psycholoog afdoende toegelicht waarom zij naar aanleiding van het incident na
het beëindigen van de relatie nog enkele keren telefonisch contact met de cliënt heeft
gehad.
6.24 Verder acht het college het van belang dat de gz-psycholoog open is geweest naar
haar huidige werkgever en dat bij de werkgever regelmatig aandacht voor dit onderwerp
wordt gevraagd. Wel heeft de gz-psycholoog daarbij zelf als kanttekening geplaatst
dat het onderwerp nu nog actueel is en zij niet weet hoe dit in de toekomst zal zijn,
als deze procedure is afgerond.
6.25 De professionele inzichten die de gz-psycholoog uit therapie heeft verkregen,
acht het college echter mager en de inzichten die zij heeft verkregen, zien met name
op haarzelf en haar privésituatie. Dit blijkt onder meer uit hetgeen haar therapeut
heeft gerapporteerd: “(…) dat cliënte zich steviger voelt, (…) Ze krijgt meer ‘grond onder haar voeten’, (..)
Ze heeft meer zicht op haar gedrags- en gevoelspatronen en valkuilen. (…) In vergelijking
met de start van de behandeling is wel degelijk een groei en positieve ontwikkeling
zichtbaar.”. Hoewel de gz-psycholoog ter zitting duidelijk heeft gemaakt zich zeer bewust te zijn
van haar gevoelens jegens cliënten en daarop zeer alert te zijn, acht het college
de kans op herhaling niet uitgesloten. Een punt van zorg is daarbij dat de gz-psycholoog
op dit moment wederom met kwetsbare cliënten werkt.
6.26 Alles afwegend, zal het college de gz-psycholoog een voorwaardelijke schorsing van één jaar opleggen met een proeftijd van twee jaren. De voorwaarde die het college hieraan stelt, is dat de gz-psycholoog zich gedurende de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die zij als gz-psycholoog behoort te betrachten of in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.
Publicatie
6.27 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere gz-psychologen mogelijk van deze zaak kunnen leren.
De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen
of instanties herleidbare gegevens.
7. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- schorst de bevoegdheid van de gz-psycholoog om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van één jaar;
- beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het college later anders mocht bepalen omdat de gz-psycholoog voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die zij als gz-psycholoog behoort te betrachten, of in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt;
- bepaalt dat de proeftijd van twee jaren ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;
- bepaalt dat de proeftijd uitsluitend loopt gedurende de periode dat de gz-psycholoog in het register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te oefenen;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift ‘De psycholoog’.
Deze beslissing is gegeven door P.J.M. Rouwen, voorzitter, I.M.E.A. van Eldonk, lid-jurist, M.J.E. Lemmens, E.H. Muste en Ch. Oele, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. van der Hart, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door
K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 27 maart 2024.