ECLI:NL:TGZRSHE:2024:135 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7376
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:135 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-11-2024 |
Datum publicatie: | 27-11-2024 |
Zaaknummer(s): | H2024/7376 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht van de inspectie tegen een verpleegkundige. College: uitgaande van de lezing van de verpleegkundige heeft hij bij het vasthouden van de hand van een patiënte niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan zijn lezing moet worden verworpen. Die volgen ook niet uit wat de inspectie heeft aangevoerd. Dat geldt ook voor het verwijt aan de verpleegkundige dat hij deze patiënte vaker en ook andere cliënten op ongepaste wijze heeft aangeraakt. Een aantal vermeende aanrakingen heeft de verpleegkundige uitdrukkelijk betwist. Tegenover deze betwisting heeft de inspectie geen nadere onderbouwing kunnen geven, wat wel op haar weg had gelegen. Dat de verpleegkundige tegen een cliënte 'lief mens' heeft gezegd en een andere cliënte een ‘bloedmooi meisje’ heeft genoemd, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Die laatste opmerking is buiten het gehoor van cliënten gemaakt en was gericht tegen een collega. Met betrekking tot het klachtonderdeel over de schending van het beroepsgeheim, de verklaringen over wat er is gebeurd verschillen. Uitgaande van de lezing van de verpleegkundige kan niet worden gezegd dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar handelde. Klacht ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 27 november 2024 op de klacht van:
INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
gevestigd in Utrecht,
klaagster, hierna: de inspectie,
ter zitting vertegenwoordigd door M. Rusch-van de Sande, senior inspecteur, en mr.
L. Antonides en mr. Q.J.M.A. Amelink, beiden senior juridisch adviseur,
tegen
[A],
destijds verpleegkundige,
destijds werkzaam in [B],
verweerder, hierna: de verpleegkundige.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De inspectie ontving een melding van de zorginstelling waar de verpleegkundige
werkte over beëindiging van zijn dienstverband wegens disfunctioneren. De zorginstelling
deed vervolgens een tweede melding bij de inspectie over de feiten die ten grondslag
lagen aan het ontslag, waaronder geweld in de zorgrelatie, het onvoldoende hebben
van professionele afstand (fysiek en sociaal) tot cliënten en het schenden van het
beroepsgeheim. De inspectie verrichtte onderzoek en diende naar aanleiding van de
uitkomsten van haar onderzoek deze tuchtklacht in, waarin zij de verpleegkundige kort
gezegd verwijt dat hij beroepsnormen heeft overtreden en daarmee heeft gehandeld in
strijd met de zorg die hij ten opzichte van cliënten had behoren te betrachten.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 juli 2024;
- het verweerschrift, ontvangen op 14 augustus 2024.
2.2 De partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek).
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2024. De partijen zijn verschenen. De inspectie werd vertegenwoordigd door M. Rusch-van de Sande, mr. L. Antonides en mr. Q.J.M.A. Amelink. De gemachtigden van de inspectie en de verpleegkundige hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Namens de inspectie is er een pleitnotitie voorgelezen, die aan het college en de andere partij is overhandigd.
3. Wat aan de tuchtprocedure voorafging
3.1 In 1988 rondde de verpleegkundige de opleiding Inservice B tot verpleegkundige
af. De verpleegkundige werkte vervolgens bijna 35 jaar bij de zorginstelling. In mei
2019 deed de zorginstelling een melding over de verpleegkundige bij de inspectie betreffende
geweld in de zorgrelatie. De inspectie onderzocht deze melding en stelde vast dat
de verpleegkundige langdurig een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënte.
Daarnaast stelde de inspectie vast dat de verpleegkundige ongeoorloofd het cliëntendossier
van de betrokken cliënte had ingezien.
3.2 De inspectie legde in verband hiermee in […] het handelen van de verpleegkundige voor aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te […] (hierna: het RTG). Op […] deed het RTG uitspraak en legde de verpleegkundige de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren onder algemene en bijzondere voorwaarden op. De bijzondere voorwaarden hielden onder meer in dat de verpleegkundige een supervisietraject diende te volgen dat gericht was op bewustwording van het thema afstand en nabijheid en het overschrijden van de persoonlijke en professionele grenzen binnen of vlak na een behandelrelatie, alsmede het herkennen van signalen die mogelijk leiden tot overschrijding van de professionele grenzen. De proeftijd liep tot en met […].
3.3 Inmiddels was de verpleegkundige per 1 augustus 2020 in dienst getreden bij een
andere zorginstelling als groepsverpleegkundige. Deze zorginstelling biedt begeleiding
en behandeling aan mensen met psychiatrische problematiek en wordt hierna aangeduid
als ‘de instelling’.
3.4 In januari 2023 deden twee cliënten bij de instelling melding van grensoverschrijdend gedrag door de verpleegkundige. Dit gedrag vond volgens hen plaats in de periode van november 2022 tot en met januari 2023. In de periode van februari 2023 tot en met maart 2023 onderzocht de instelling deze meldingen. De instelling sprak met vijf cliënten, waaronder de twee cliënten die de meldingen hadden gedaan, en vier medewerkers. Op 22 februari 2023 werd besloten dat de verpleegkundige (tijdelijk) geen werkzaamheden meer verricht voor de instelling. Op 13 maart 2023 ging de verpleegkundige met een vaststellingsovereenkomst uit dienst bij de instelling.
3.5 Op 21 maart 2023 deed de instelling een verplichte melding bij de inspectie betreffende
ontslag wegens disfunctioneren, op 27 maart 2023 gevolgd door een tweede melding van
de instelling betreffende grensoverschrijdend gedrag door de verpleegkundige tegenover
cliënten, in verband waarmee hij was ontslagen.
3.6 De inspectie stelde naar aanleiding van de meldingen een onderzoek in. Daartoe
verzocht de inspectie om aanvullende informatie. Op 8 juni 2023 ontving de inspectie
van de instelling een onderzoeksrapport en een tijdlijn, alsmede geanonimiseerde verslagen
van de gesprekken met de betrokken cliënten en medewerkers. De verpleegkundige ontving
een deel hiervan. Het rapport en de gespreksverslagen maken geen deel uit van het
dossier waarover het college beschikt. De inspectie heeft niet gesproken met de betrokken
cliënten en medewerkers en heeft de rapportage over die cliënten niet ingezien.
3.7 Op 1 juli 2023 ontving de inspectie van de verpleegkundige een schriftelijke reactie op de meldingen en op 19 september 2023 vond een gesprek plaats tussen de inspectie en de verpleegkundige. De verpleegkundige kon na zijn ontslag niet meer beschikken over de rapportage, zodat hij niet meer kon verifiëren wat hij hierin had genoteerd. De reactie van de verpleegkundige op wat de inspectie hem over de meldingen (en de onderbouwing daarvan) had meegedeeld, is niet door de inspectie met de instelling gedeeld, zodat de betrokken cliënten en medewerkers daar niet nader over gehoord zijn.
3.8 Een van de twee cliënten die een melding bij de instelling had gedaan (hierna: cliënte B) was van november 2022 tot en met januari 2023 opgenomen in de instelling. Cliënte B verklaarde tegenover de instelling dat de verpleegkundige elke keer tijdens het uitdelen van de medicatie nadrukkelijk haar hand aanraakte. De verpleegkundige pakte ook regelmatig haar armen, handen en gezicht vast. Deze aanrakingen voelden voor cliënte B heel ongemakkelijk, zij verstijfde. Een andere cliënte verklaarde tegenover de instelling dat zij de verpleegkundige dit gedrag bij cliënte B en bij een andere (niet nader omschreven) cliënt heeft zien doen. Nog een andere cliënte (hierna: cliënte E) verklaarde dat zij in de periode van november 2022 tot en met januari 2023 soortgelijke ervaringen had en dit onprettig vond. De instelling liet de inspectie weten dat er bij cliënte B geen behandelinterventies waren waar fysieke aanraking onderdeel van uitmaakte.
3.9 Een van de medewerkers van de instelling verklaarde tegenover de instelling dat zij de verpleegkundige een keer samen met een cliënte met de armen om elkaar uit het bos zag komen lopen. Ook zag zij een keer dat de verpleegkundige in de verpleegpost op zijn knieën heel dicht bij een andere cliënte zat waarbij hij haar handen vasthield.
3.10 De verpleegkundige erkende in het gesprek met de inspectie dat hij tijdens zijn
werk
de hand en schouder van cliënte B heeft aangeraakt. Hij ontkende de armen en het
gezicht te hebben aangeraakt. De verpleegkundige verklaarde dat hij verder geen cliënten
aanraakte, behalve als dit voortkwam uit het zorgplan of als hij dit inzette als bewuste
behandelinterventie. De verpleegkundige zei tegen de inspectie zich ervan bewust te
zijn dat de andere zorgverleners die in de instelling werkten dit niet deden, maar
hij schatte dit in als passende behandelinterventie en hij is hier niet over aangesproken
door collega‘s.
3.11 Cliënte B verklaarde tegenover de instelling dat de verpleegkundige, als hij
haar armen, handen en gezicht vastpakte, daarbij “lieve meid” zei. De verpleegkundige
verklaarde hierover tegenover de instelling dat cliënte B een keer had aangegeven
dat zij bang was dat hij haar haar boosheid kwalijk zou nemen. Hierop heeft hij tegen
cliënte B gezegd: “lief mens, het is juist goed dat je dit meldt.” De verpleegkundige
begreep niet dat cliënte B zegt dat dit vaker is gebeurd. Hij verklaarde tegenover
de inspectie dat hij eenmalig ‘lief mens‘ heeft gezegd. Desgevraagd gaf de verpleegkundige
tegenover de instelling aan dat ‘lief mens‘ zeggen niet passend is.
3.12 Een van de medewerkers verklaarde tegenover de instelling dat de verpleegkundige één keer over een cliënte zei dat zij een ‘bloedmooi meisje‘ was. De verpleegkundige bevestigde aan de inspectie dat hij dit heeft gezegd over een van de cliënten tegen een collega, maar dat hij dergelijke woorden nooit in het bijzijn van deze cliënte of in het bijzijn van andere cliënten gebruikte.
3.13 Cliënte E meldde dat de verpleegkundige in december 2022 in een gesprek aan de
eettafel uit zichzelf en in het bijzijn van anderen sprak over een eerdere opname
van haar. Een andere cliënt had gevraagd hoe lang de verpleegkundige al in de kliniek
werkte. Er werd ook gevraagd waar hij eerder werkte. In die context had de verpleegkundige
volgens cliënte E gezegd dat hij haar van een specifieke locatie kende. De lezing
van cliënte E en de verpleegkundige lopen uit elkaar. De verpleegkundige gaf in zijn
schriftelijke reactie aan de inspectie aan dat de betreffende cliënte hem vroeg waar
hij haar van kende en dat hij toen heeft gevraagd of zij wilde dat hij dit zou noemen.
Zij zei toen ‘ja’, waarna de verpleegkundige zei dat hij haar kende van een eerdere
ervaring bij een andere werkgever. Volgens de verpleegkundige ging cliënte E hierop
door en noemde zij de naam van een afdeling van een locatie van de vorige werkgever,
waarop de verpleegkundige de naam noemde van de locatie waar hij werkzaam is geweest.
Zij heeft de verpleegkundige er later op aangesproken dat zij liever niet had gewild
dat dit was gedeeld met de groep. De verpleegkundige begreep dat zij dit achteraf
onplezierig had gevonden.
4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
4.1 De inspectie verwijt de verpleegkundige dat hij:
a. onprofessioneel en grensoverschrijdend heeft gehandeld door herhaaldelijk
en ongewenst cliënten aan te raken;
b. onprofessioneel heeft gehandeld door woorden als ‘lief mens’ en ‘bloedmooi
meisje’ te gebruiken;
c. zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
4.2 De verpleegkundige heeft verweer gevoerd en erkent deels de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen, maar bestrijdt die voor het overige. Al reflecterend heeft hij erkend dat hij zich in bepaalde opzichten beter anders had kunnen gedragen, maar hij vindt de klacht onterecht. Hij heeft op 12 april 2024 bij het BIG-register te kennen gegeven dat hij zijn inschrijving in het BIG-register als verpleegkundige wenste door te halen. Hij heeft ervoor gekozen de zorg definitief te verlaten en zich te laten omscholen om nog enkele jaren een zinvolle bijdrage te leveren in werk buiten de zorg.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 In artikel 47 lid 4 van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) is bepaald dat ook in geval van doorhaling van een inschrijving in het BIG-register
de betrokken zorgverlener aan tuchtrechtspraak onderworpen blijft voor handelen of
nalaten gedurende de tijd dat de zorgverlener in het BIG-register ingeschreven stond.
Aangezien de verpleegkundige in de periode waar de klacht op ziet, ingeschreven stond
in het BIG-register, kan het college de klacht behandelen. Welke criteria gelden bij
de beoordeling?
5.2 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
5.3 De omstandigheid dat een zorgverlener in het verleden een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen, maakt niet dat het handelen van die zorgverlener in een nieuwe, opvolgende tuchtzaak aan een andere, dan wel een strengere norm moet worden getoetst. Een eerder opgelegde maatregel kan wel een rol spelen bij de bepaling van de zwaarte van een eventueel op te leggen maatregel.
Klachtonderdeel a) de verpleegkundige heeft onprofessioneel en grensoverschrijdend
gehandeld door herhaaldelijk en ongewenst cliënten aan te raken
5.4 De inspectie verklaarde ter zitting dat zij uitgaat van de juistheid van de
verklaring van cliënte B. Gelet op de verklaringen van andere cliënten en medewerkers
tegenover de instelling tezamen, acht de inspectie het aannemelijk dat de verpleegkundige
ook andere cliënten heeft aangeraakt. Volgens de inspectie heeft de verpleegkundige
ook erkend dat hij andere cliënten heeft aangeraakt.
5.5 De verpleegkundige heeft ter zitting betwist dat hij ‘elke keer’ tijdens het uitdelen van de medicatie nadrukkelijk de hand van cliënte B heeft aangeraakt. Hij verklaarde daarover dat in de instelling gebruik wordt gemaakt van de zogenaamde ‘baxterrol‘. De medicatie zit in een zakje, dat wordt uitgedeeld aan de cliënten. De cliënt pakt dan het zakje op, maakt het open en neemt de medicatie in. De uitzondering daarop is de zogenaamde ‘zo nodig’ medicatie. Cliënte B was naar de verpleegpost gekomen om deze ‘zo nodig’ medicatie te vragen. De verpleegkundige gaf haar deze medicatie in de hand. Cliënte B liet de medicatie vallen, de verpleegkundige heeft de medicatie gepakt en vervolgens in haar hand gelegd, waarbij hij die hand heeft vastgehouden.
5.6 De verpleegkundige verklaarde ook ter zitting dat hij vaker een cliënt heeft aangeraakt. Zo heeft hij kortstondig de hand vastgehouden van een cliënte die zeer regelmatig dissociaties had. Deze cliënte had volgens de verpleegkundige met haar behandelaar afgesproken dat zij een verpleegkundige kon vragen om haar hand vast te houden wanneer zij dreigde weg te raken. De cliënte zou dan beter in de realiteit blijven. Volgens de verpleegkundige maakt de inspectie ervan dat hij cliënten onnodig aanraakt, maar dat is volgens de verpleegkundige niet het geval. De verpleegkundige is van mening dat er niet op een gesloten afdeling gewerkt kan worden zonder cliënten aan te raken.
5.7 Het staat weliswaar vast dat de verpleegkundige de hand van cliënte B tijdens de gebeurtenis in de verpleegpost heeft vastgehouden, maar uitgaande van de lezing die de verpleegkundige daarvan geeft, kan niet worden gezegd dat daarbij sprake was van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. In die lezing gaat het immers om de terechte zorg van de verpleegkundige om cliënte B gerust te stellen nadat zij had gezegd bang te zijn dat de verpleegkundige boos op haar was. Die angst voor de boosheid van de verpleegkundige kwam voort uit het feit dat cliënte B hem kort daarvoor in een groepsgesprek had bekritiseerd, omdat hij in dat gesprek onvoldoende rekening had gehouden met haar kinderloosheid in zijn uitingen in de leefgroep. De wens haar daarover gerust te stellen is begrijpelijk en de wijze waarop de verpleegkundige dat zegt gedaan te hebben, getuigt niet van overschrijding van de voor hem geldende beroepsnormen. Dat hij, ter voorkoming van een misverstand, er wellicht beter aan had gedaan de hand van cliënte B niet vast te pakken, maakt dat oordeel niet anders.
5.8 Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de lezing van de verpleegkundige moet worden verworpen. Die volgen ook niet uit wat de inspectie overigens heeft aangevoerd. Het gaat daarbij om de indirecte weergave door de inspectie van geanonimiseerde verklaringen, zoals die door de inspectie zijn aangehaald in haar klaagschrift en die geen, althans onvoldoende (naar tijd, plaats en persoon) gespecificeerde aanwijzingen bevatten over wat er ten aanzien van cliënte B is gebeurd. Zo vermeldt het klaagschrift wel dat er uitlatingen zijn gedaan door vijf cliënten en vier medewerkers, maar ten aanzien van twee cliënten en twee medewerkers is verder niet gesteld of gebleken wat die uitlatingen inhielden. Daarom is ten aanzien van het aanraken van cliënte B bij het aanreiken van de ‘zo nodig’ medicatie sprake van een ongegronde klacht. Dat geldt ook voor het verwijt aan de verpleegkundige dat hij cliënte B bij meer gelegenheden en ook andere cliënten op ongepaste wijze heeft aangeraakt. De inspectie heeft niet, althans niet voldoende de verklaring van de verpleegkundige ter zitting weerlegd dat door de verpleegkundige erkende andere aanrakingen voortvloeiden uit het zorgplan of zijn ingezet als bewuste behandelinterventie. Dat betekent dat het college ervan uitgaat dat deze aanrakingen binnen het kader van een normale beroepsuitoefening vielen. Zo heeft de verpleegkundige ten aanzien van een verwijt toegelicht dat het ging om een cliënte die hij begeleidde tijdens een wandeling buiten de instelling en die hij, door die cliënte aan de arm te nemen, naar de instelling heeft teruggeleid, nadat de cliënte had gemeld zich te willen suïcideren. Wat hiervoor is overwogen over het onvoldoende gespecificeerd zijn van hetgeen de inspectie heeft aangevoerd, geldt ook hier. Ook heeft de verpleegkundige een aantal vermeende aanrakingen uitdrukkelijk betwist. Tegenover deze betwisting heeft de inspectie geen nadere onderbouwing kunnen geven, wat wel op haar weg had gelegen. Daarom is dit klachtonderdeel ook voor het overige ongegrond.
Klachtonderdeel b) de verpleegkundige heeft onprofessioneel gehandeld door woorden als ‘lief mens‘ en ‘bloedmooi meisje‘ te gebruiken
5.9 Cliënte B verklaarde tegenover de instelling dat als de verpleegkundige haar armen, handen en gezicht vastpakte, hij daarbij ‘lieve meid’ zei. De verpleegkundige verklaarde tegenover de instelling dat cliënte B op een specifiek moment bang was dat hij haar haar boosheid kwalijk nam. De verpleegkundige heeft daarop gezegd: ‘lief mens, het is juist goed dat je dit meldt’. Hij verklaarde dat hij deze situatie heeft gerapporteerd. Hij heeft aan de instelling aangegeven dat ‘lief mens’ zeggen niet passend was. In het gesprek met de inspectie en ter zitting heeft de verpleegkundige verklaard dat hij dit eenmalig heeft gezegd.
5.10 Het college ziet ook hier geen reden waarom de lezing van de verpleegkundige voor onwaar moet worden gehouden. Het college is van oordeel dat het gebruik van de woorden 'lief mens' niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Wellicht heeft cliënte B zich ongemakkelijk gevoeld bij deze woorden. Maar ook in samenhang met wat de verpleegkundige onder klachtonderdeel a wordt verweten (het uitdelen van de medicatie en daarbij de hand van cliënte B aanraken), is dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.11 De verpleegkundige verklaarde in het gesprek met de inspectie eveneens dat hij tegen een collega een cliënte een ‘bloedmooi meisje’ had genoemd. Hij verklaarde dat hij dergelijke woorden nooit gebruikte in het bijzijn van deze of andere cliënten. Naar het oordeel van het college is het maken van deze opmerking in het algemeen niet klachtwaardig, nu deze opmerking buiten het gehoor van cliënten is gemaakt en het een opmerking betrof van de verpleegkundige tegen een collega. Van bijzondere omstandigheden die het gebruik van die woorden toch klachtwaardig maken, is niet gebleken. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c) de verpleegkundige heeft zijn beroepsgeheim geschonden
5.12 De verklaringen van de verpleegkundige en cliënte E zoals onder 3.13 beschreven
lopen uiteen. De versies verschillen en het college ziet geen grond waarom aan de
lezing van cliënte E (en de inspectie) meer geloof moet worden gehecht dan aan de
lezing van de verpleegkundige. Uitgaande van de lezing van de verpleegkundige (dat
cliënte E zelf aandrong op het in de kring van medecliënten prijsgeven van de plek
waarvan de
verpleegkundige haar kende) kan niet worden gezegd dat hij daardoor tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelde. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.13 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.
Publicatie
5.14 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Deze zaak laat
zien dat er gronden (zoals de belangen van cliënten) kunnen zijn die maken dat een
tuchtklachtdossier slechts summiere, niet nader gespecificeerde en niet steeds tot
individuele cliënten herleidbare verwijten aan een zorgverlener bevat. Die omstandigheid
kan ertoe leiden dat de gegrondheid van die verwijten in relatie tot het gevoerde
verweer, niet komt vast te staan.
5.15 Bij dergelijke omstandigheden komt het er voor de klager in een tuchtprocedure (zoals de inspectie of een zorginstelling) op aan zich zo goed mogelijk rekenschap te geven van de belangen van de betrokken cliënten, het belang van de verweerder om zich adequaat tegen de verwijten te kunnen verweren, alsmede het belang van een zo goed mogelijke feitenvaststelling door het college. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden
bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Medisch
Contact en V&VN Magazine, alsmede aan Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg
Jurisprudentie.
Deze beslissing is gegeven door R.A. Steenbergen, voorzitter, H.J.C. Smink, lid-jurist,
G.P. Haas, G.J.T. Kooiman en M. IJzerman, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door D. van Grootveld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door
K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 27 november 2024.