ECLI:NL:TGZRSHE:2024:134 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7066
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:134 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-11-2024 |
Datum publicatie: | 27-11-2024 |
Zaaknummer(s): | H2024/7066 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | De inspectie verwijt de verpleegkundige dat hij een persoonlijke en seksuele relatie is aangegaan met een patiënte die tot kort daarvoor verbleef en behandeld werd bij de instelling waar hij werkzaam was, meermaals samen met de patiënte alcohol heeft gedronken terwijl hij wist dat bij haar alcoholproblematiek speelde en zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. College: de verpleegkundige heeft de afkoelingsperiode niet in acht genomen en zijn geheimhoudingsplicht geschonden door zonder enige rechtvaardigingsgrond en zonder toestemming van patiënten informatie over hen te delen met de patiënte. Hem valt aan te rekenen dat hij alcohol heeft meegenomen naar de patiënte en samen met haar alcohol heeft gedronken, wetend dat bij haar alcoholproblematiek speelde en zij daarvoor nog ambulant onder behandeling was. Klacht gegrond. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar en met een bijzondere voorwaarde. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 27 november 2024 op de klacht van:
INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
gevestigd in Utrecht,
klaagster, hierna: de inspectie,
vertegenwoordigd door M.A.P.J. Schleijpen, senior inspecteur, en mr. Q.J.M.A. Amelink,
senior juridisch adviseur,
tegen
[A],
verpleegkundige,
werkzaam in [B],
verweerder, hierna: de verpleegkundige,
gemachtigde mr. M.L.W. Weerts, werkzaam in Breda.
1. De zaak in het kort
1.1 De verpleegkundige werkte in een instelling voor verslavingszorg. Hij onderhield
in die periode een persoonlijke en seksuele relatie met een patiënte van die instelling.
Die patiënte had tot kort daarvoor in de instelling verbleven en werd daar nadien
nog ambulant behandeld. De verpleegkundige heeft alcohol met de patiënte gedronken,
terwijl hij wist dat de patiënte een alcoholprobleem had, en heeft met haar over twee
medepatiënten gepraat.
1.2 De inspectie heeft daarover een klacht ingediend bij het tuchtcollege. De verpleegkundige betwist niet wat de inspectie hem verwijt, maar verzoekt het college te volstaan met een waarschuwing. Het college oordeelt dat de klacht gegrond is. Het college legt de verpleegkundige een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één jaar op, met een proeftijd van twee jaar en met een bijzondere voorwaarde. Die maatregel berust enerzijds op de ernst van de feiten en anderzijds op het feit dat de verpleegkundige de klachtwaardigheid van zijn handelen inziet en maatregelen heeft getroffen om herhaling daarvan te voorkomen. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 2 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 3 mei 2024;
- het proces-verbaal van het op 20 augustus 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief met bijlagen, ontvangen van de gemachtigde van verweerder op 18 september
2024.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2024. De inspectie is verschenen, vertegenwoordigd door mevrouw M.A.P.J. Schleijpen en mevrouw mr. Q.J.M.A. Amelink. De verpleegkundige is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de inspectie is een pleitnotitie voorgelezen, die aan het college en de andere partij is overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 De verpleegkundige was vanaf 2006 als psychiatrisch verpleegkundige werkzaam
in een instelling voor verslavingszorg (hierna: de instelling). In die functie verleende
hij zorg aan de cliënten van de instelling met verslavingsproblematiek, onder meer
door met hen gesprekken te voeren en medicijnen te verstrekken. Vanaf juli 2022 verbleef
een patiënte van de instelling (hierna: de patiënte) op de afdeling waar de verpleegkundige
werkzaam was. Zij werd door de instelling behandeld voor een stoornis in alcohol-
en medicatiegebruik. De patiënte was sinds 2017 al enkele malen eerder opgenomen geweest
voor verslavingsproblematiek en ook psychische problematiek (sociale fobie en een
suïcidepoging).
3.2 Kort voor haar ontslag uit de instelling, vroeg de patiënte aan de verpleegkundige zijn telefoonnummer, dat hij vervolgens aan de patiënte heeft gegeven. Omdat de verpleegkundige wist dat dit tegen het beleid van de instelling was, verzocht hij de patiënte dit geheim te houden om ‘gelazer’ te voorkomen. De verpleegkundige en de patiënte spraken toen naar elkaar uit dat zij gevoelens voor elkaar hadden. De verpleegkundige zei daarbij dat de beroepscode die voor hem gold, een relatie tussen hen niet toestond.
3.3 Vanaf het ontslag van de patiënte op 24 augustus 2022, hielden de verpleegkundige en de patiënte veelvuldig contact met elkaar via WhatsApp en e-mail. In de nacht van 25 op 26 augustus 2022 spraken zij via WhatsApp af elkaar te ontmoeten, waarbij ook gesproken werd over alcoholgebruik. Op het WhatsApp-bericht van de patiënte ‘Dus als ik morgen wijn ga drinken vind je daar niks van. Bijzonder’, antwoordde de verpleegkundige ‘Nee, dat bepaal je toch lekker zelf?’. Op 26 augustus 2022 bezocht de verpleegkundige de patiënte in haar woning. Zij dronken daar een fles wijn die de verpleegkundige voor haar had meegenomen en ze hadden seks.
3.4 In de periode na 26 augustus 2022 bleven de verpleegkundige en de patiënte, ook seksueel, contact met elkaar houden. De verpleegkundige en de patiënte dronken tijdens deze contacten beiden alcohol. De verpleegkundige heeft daarbij eenmaal tegen de patiënte gezegd dat de voor hem geldende beroepscode vereist dat de patiënte een half jaar uitgeschreven is, ‘dus we zullen we nog wel ff creatief moeten blijven’. Op 23 oktober 2022 vertelde de patiënte over haar relatie met de verpleegkundige aan een medepatiënt, die daarover op 25 oktober 2022 de instelling inlichtte. Daags daarna werd de verpleegkundige door de instelling geschorst en nadien op non-actief gesteld.
3.5 In hun WhatsApp-conversatie van 30 augustus 2022 spraken de verpleegkundige en de patiënte over een medepatiënt van de patiënte, die nog op de afdeling verbleef waar de verpleegkundige werkzaam was. Hij meldde over die medepatiënt aan de patiënte: ‘Hij kreeg een andere route van me echt op een presenteerblaadje, maar ook dat was helaas niet genoeg. Ik weet het nu ook even niet meer. Het is trekken aan een dood paard. Hij heeft zijn kinderen ook laten barsten’.
3.6 In hun WhatsApp-conversatie van 4 september 2022 spraken de verpleegkundige en de patiënte over nog een andere medepatiënt van de patiënte, die ook nog op de afdeling verbleef waar de verpleegkundige werkzaam was. Hij meldde over die medepatiënt aan de patiënte: ‘Drank op zijn kamer, in zijn auto, heeft glashard gelogen tegen iedereen. (…) zal het je nog wel vertellen, dus dan hoor je het voor het eerst. (…) Hij is er net snel tussenuit gepiept met zijn auto. Hij komt er vandaag niet meer in, morgen exitgesprek met (…). Dat moeten we hem nog meedelen’.
3.7 Op 29 oktober 2022 eindigde de relatie tussen de verpleegkundige en de patiënte. Het dienstverband van de verpleegkundige bij de instelling eindigde op 31 maart 2023, op grond van een vaststellingsovereenkomst. Vanaf 1 februari 2023 is de verpleegkundige werkzaam bij een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking.
4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
4.1 De inspectie verwijt de verpleegkundige dat hij:
1. de professionele grenzen die hij in acht behoort te nemen heeft overschreden
door een persoonlijke en seksuele relatie aan te gaan met een patiënte die tot kort
daarvoor verbleef en behandeld werd bij de instelling waar hij werkzaam was;
2. onzorgvuldig heeft gehandeld door meermaals samen met de patiënte alcohol te
gebruiken terwijl hij wist dat zij bekend was met een stoornis in het gebruik van
alcohol;
3. onprofessioneel heeft gehandeld door zijn geheimhoudingsplicht op onrechtmatige
wijze te doorbreken.
4.2 De verpleegkundige heeft de gegrondheid van de klacht erkend. Hij zegt de onjuistheid
van zijn handelen in te zien en heeft erop gewezen dat hij een andersoortige werkkring
heeft gevonden, waarin van herhalingsgevaar geen sprake is. Hij functioneert daar
naar tevredenheid en wil daar graag blijven werken. Zijn huidige werkgever is van
de tuchtprocedure op de hoogte. Ook wijst de verpleegkundige erop dat zijn handelen
plaatsvond in een periode waarin hij rouwde om overleden naasten en dat hij in behandeling
is bij een psycholoog, die ook als zijn intervisor optreedt. De verpleegkundige verzoekt
het college te volstaan met de maatregel van een waarschuwing.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundige geldende
beroepsnormen en andere professionele standaarden. In deze zaak is, wat de klachtonderdelen
1 en 2 betreft, met name de norm relevant die wordt weergegeven in de brochure uit
2015 ‘Over een relatie met een (ex-)zorgvrager’ van de Beroepsvereniging Verpleegkundigen
& Verzorgenden Nederland, in de brochure van de inspectie uit 2016 ‘Het mag niet,
het mag nooit’, en ook uitdrukkelijk wordt benoemd in het Professioneel statuut en
het Protocol liefdesrelaties (beiden uit 2020) van de instelling.
5.2 Die norm houdt in dat een zorgverlener zich rekenschap dient te geven van de afhankelijkheid en machtsverschillen die samenhangen met de (gezags)verhouding tussen de zorgverlener en de zorgvrager. Dat geldt temeer als de medische achtergrond van een zorgvrager aan zijn of haar kwetsbaarheid bijdraagt. Nadat de zorgrelatie tussen de zorgverlener en de zorgvrager is geëindigd, blijven de bij de zorgrelatie behorende machtsverschillen en afhankelijkheid nog gedurende enige tijd bestaan. Die afhankelijkheid en machtsverschillen vereisen ter bescherming van de zorgvrager, dat een zorgverlener tijdens een zorgrelatie geen persoonlijke (liefdes)relatie met de zorgvrager aangaat. Daarom geldt, als er toch gevoelens zijn, de verplichting voor de zorgverlener, dat na het eindigen van de zorgrelatie, een passende afkoelingsperiode in acht wordt genomen, voordat hij een persoonlijke (liefdes)relatie met de zorgvrager aan gaat. De afkoelingsperiode is bedoeld om afstand te creëren en de ongelijke verhouding van de zorgrelatie op te heffen.
5.3 Wat klachtonderdeel 3 betreft, is hier het voorschrift van belang uit artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de Wet BIG) en artikel 7:457 lid 1 van het Burgerlijk wetboek. Dat voorschrift verplicht de zorgverlener geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen.
Klachtonderdelen 1 en 2
5.4 Het college beoordeelt de klachtonderdelen 1 en 2 gezamenlijk, omdat zij hetzelfde
feitencomplex betreffen: de relatie die de verpleegkundige met de patiënte is aangegaan
en de wijze waarop de verpleegkundige tijdens deze relatie heeft gehandeld.
5.5 Vaststaat dat de verpleegkundige slechts twee dagen na het ontslag van de patiënte
bij haar thuis op bezoek is gegaan en toen de persoonlijke, ook seksuele, (liefdes)relatie
is aangegaan. Dat was te kort na dat ontslag, gezien de voorgeschreven afkoelingsperiode.
Ook valt de verpleegkundige aan te rekenen dat hij, wetend dat bij de patiënte
alcoholproblematiek speelde en dat zij daarvoor nog ambulant onder behandeling was
bij de instelling, bij die gelegenheid en meermalen nadien, samen met haar alcohol
heeft gedronken en zelfs wijn naar haar heeft meegenomen. De verpleegkundige heeft
hierdoor de voor hem geldende beroepsnormen geschonden. De klachtonderdelen 1 en 2
zijn daarom gegrond.
Klachtonderdeel 3
5.6 De uitlatingen die de verpleegkundige aan de patiënte heeft gedaan tijdens hun
WhatsApp-conversaties, zoals onder 3.5 en 3.6 weergegeven, zien onmiskenbaar op zaken
die de verpleegkundige bekend waren uit hoofde van zijn zorgrelatie met de twee betreffende
medepatiënten van de patiënte en vielen zonder meer onder zijn plicht die kennis voor
derden geheim te houden. Door (zonder enige rechtvaardigingsgrond en zonder toestemming
van deze medepatiënten) die gegevens met de patiënte te delen, heeft hij die geheimhoudingsplicht
– en daarmee de privacy van de desbetreffende medepatiënten - geschonden. Dit klachtonderdeel
is eveneens gegrond.
Slotsom
5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht gegrond
zijn.
Maatregel
5.8 De vraag is welke maatregel in deze zaak aan de verpleegkundige moet worden
opgelegd. Uitgangspunt bij zaken waarin tijdens de afkoelingsperiode een (ook seksuele)
relatie wordt aangegaan door de zorgverlener met een zorgvrager is, op grond van de
jurisprudentie van de tuchtcolleges, dat ten minste een schorsing wordt opgelegd.
Bij de beantwoording van de vraag welke maatregel in deze zaak moet worden opgelegd,
heeft het college zich allereerst laten leiden door de ernst van de gedragingen van
de verpleegkundige. Daarbij is van belang dat de verpleegkundige de persoonlijke,
en tevens seksuele (liefdes)relatie met de patiënte (onder de hiervoor genoemde omstandigheden)
is aangegaan slechts twee dagen na haar ontslag uit de zorginstelling, terwijl zij
daar nog ambulant werd behandeld. Hij heeft bovendien de patiënte, die kampte met
alcoholproblematiek, actief voorzien van alcohol. De verpleegkundige was zich van
het ongeoorloofde van zijn handelen destijds goed bewust, maar is toch tot dat handelen
overgegaan. De verpleegkundige heeft zich in zijn handelen geen (althans niet voldoende)
rekenschap gegeven van de schadelijkheid van dat handelen voor anderen (de patiënte
en de betrokken twee medepatiënten). Hij heeft zich tevens laten leiden door zijn
persoonlijke behoefte om uiting te geven aan de verliefdheid die hij voor de patiënte
voelde.
5.9 Daar tegenover staat dat de verpleegkundige niet eerder met de tuchtrechter in
aanraking is geweest sinds hij in 1997 startte met zijn loopbaan als verpleegkundige
en dat hij de gegrondheid van de klachten – en daarmee de onjuistheid van zijn handelen
– heeft erkend vanaf het eerste moment dat de inspectie hem hiermee heeft geconfronteerd.
Ook is van belang dat de verpleegkundige het college er tijdens de mondelinge behandeling
van
heeft weten te overtuigen dat die erkenning niet (enkel) berust op de wens dat er
in deze tuchtprocedure een lichte maatregel zal worden opgelegd, maar op wezenlijk
inzicht in zichzelf, zijn handelen en de noodzaak ervoor te zorgen dat een dergelijk
handelen zich niet herhaalt. Een en ander berust op de oprechtheid die het college
tijdens de mondelinge behandeling aan de zijde van de verpleegkundige heeft ervaren,
op de door hem gestarte intervisie en behandeling door zijn psycholoog en op zijn
blijvende keuze voor een andersoortige werkkring, zoals zijn huidige werkkring, die
hij heeft gekozen om de kans op herhaling te verkleinen. De verpleegkundige heeft
ter zitting aangegeven dat hij aan intervisie op zijn werk doet met betrekking tot
wat er is gebeurd. Het college juicht het toe als de verpleegkundige dit ook in de
toekomst blijft doen. Ook de inspectie heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend
dat sprake is van dat zelfinzicht.
5.10 Nu de verpleegkundige, na openheid van zaken te hebben gegeven aan zijn huidige werkgever, in die werkkring kennelijk naar tevredenheid functioneert ziet het college in al het voorgaande aanleiding om aan de verpleegkundige een schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen op te leggen voor de duur van één jaar. Die schorsing wordt geheel voorwaardelijk opgelegd onder bepaling van een proeftijd van twee jaar. Daarbij zal aan de proeftijd de algemene voorwaarde worden verbonden dat de verpleegkundige zich in de proeftijd niet schuldig maakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als verpleegkundige behoort te betrachten, of in strijd is met hetgeen een behoorlijke verpleegkundige betaamt. Ook zal daaraan de bijzondere voorwaarde worden verbonden dat de verpleegkundige gedurende de gehele proeftijd zich zal laten superviseren door een daartoe gekwalificeerde supervisor, een en ander zoals hieronder nader omschreven. Voor die voorwaarde bestaat aanleiding, omdat de verpleegkundige naar eigen zeggen de noodzaak voelt de kans op herhaling door supervisie te verkleinen en omdat het college is overtuigd van de juistheid daarvan.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt de verpleegkundige de maatregel op van schorsing van de bevoegdheid om de
aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor
de duur van één jaar,
- beveelt dat de maatregel van schorsing niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij
het college later anders mocht bepalen omdat de verpleegkundige voor het einde van
een proeftijd van twee jaren:
1. zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met
de goede zorg die hij als verpleegkundige behoort te betrachten, of in strijd is met
hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt; en/of
2. zich niet heeft gehouden aan de navolgende bijzondere voorwaarde:
de verpleegkundige start binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit
oordeel, een supervisietraject bij een BIG-geregistreerde psychotherapeut, GZ-psycholoog
of geregistreerd supervisor waarbij de supervisie is gericht op bewustwording van
het thema afstand en nabijheid en het overschrijden van de persoonlijke en professionele
grenzen binnen of vlak na een behandelrelatie en het herkennen van signalen die mogelijk
leiden tot overschrijding van de professionele grenzen, met een frequentie en duur
die de psychotherapeut, GZ-psycholoog dan wel supervisor noodzakelijk acht;
- bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is
geworden;
- bepaalt dat de proeftijd uitsluitend loopt gedurende de periode dat de verpleegkundige
in het BIG-register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden
uit te oefenen.
Deze beslissing is gegeven door R.A. Steenbergen, voorzitter, H.J.C. Smink, lid-jurist,
G.P. Haas, G.J.T. Kooiman en M. IJzerman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
D. van Grootveld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M. van
den Berg Jeths-van Meerwijk op 27 november 2024.