ECLI:NL:TGZRSHE:2024:119 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5445
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:119 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-10-2024 |
Datum publicatie: | 30-10-2024 |
Zaaknummer(s): | H2023/5445 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | “Klacht tegen een orthodontist. Klaagster is twee jaar bij verweerder onder behandeling geweest vanwege o.a. een dubbele kruisbeet. Daarna is de behandeling voortgezet door opvolgende behandelaars. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet goed heeft behandeld, omdat er een chirurgische ingreep nodig was in plaats van de uitgevoerde behandeling, hij op haar herhaalde klachten over erge pijn en geen beet hebben niet heeft geacteerd en de behandeling in totaal vierenhalf jaar heeft geduurd. Ter onderbouwing heeft klaagster verwezen naar een verslag over de behandeling van haar vierde behandelaar.Het college komt tot het oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht, omdat niet is gebleken dat er misbruik van recht is gemaakt. Na inhoudelijke beoordeling oordeelt het college dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de klacht ongegrond is.” |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 30 oktober 2024 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klaagster,
tegen
[C],
orthodontist,
destijds werkzaam in [D],
verweerder,
gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is van september 2018 tot oktober 2020 bij verweerder onder behandeling
geweest. Daarna is de behandeling voortgezet door opvolgende behandelaars. Klaagster
verwijt verweerder dat hij haar niet goed heeft behandeld, omdat hij de behandeling
nooit zo had mogen starten, maar er een chirurgische ingreep nodig was in plaats van
de door verweerder uitgevoerde behandeling. Klaagster verwijt verweerder ook dat hij
op haar herhaalde klachten over erge pijn en geen beet hebben, niet heeft geacteerd
gedurende anderhalf jaar en dat de behandeling in totaal vierenhalf jaar heeft geduurd.
Ter onderbouwing van haar klacht heeft zij verwezen naar een verslag over de behandeling,
dat is opgesteld door haar vierde behandelaar.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
Na inhoudelijke beoordeling oordeelt het college dat verweerder niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de klacht ongegrond is. Hierna licht het college
dat toe.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 3 maart 2023;
- de brief van 6 april 2023 van de secretaris aan klaagster;
- de reactie van klaagster op de brief van de secretaris, ontvangen op 25 april
2023, met de bijbehorende usb-stick;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van 23 augustus 2023 van de secretaris aan de gemachtigde van verweerder;
- de brief van 7 november 2023 met de bijlage, ontvangen van de gemachtigde van
verweerder op 10 november 2023 in reactie op de brief van 31 oktober 2023 van
de secretaris;
- de brief van 28 februari 2024 met de bijlage, ontvangen van de gemachtigde van
verweerder op 1 maart 2024.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2024. De partijen
zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben
hun standpunten mondeling toegelicht en vragen beantwoord van het college. De gemachtigde
van verweerder heeft een pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere
partij overhandigd.
3. De feiten
3.1 Klaagster, geboren in 1975, heeft na verwijzing door haar tandarts vanwege een
(dubbele) kruisbeet en een zere kaak op 5 september 2018 voor het eerst de praktijk
van verweerder bezocht en is door hem onderzocht.
3.2 Verweerder heeft vier mogelijke behandelopties met klaagster besproken: a) een
behandeling met vaste apparatuur voorafgegaan door een operatieve bovenkaakverbreding
en tweezijdige kaaksplijting, b) een behandeling met vaste apparatuur voorafgegaan
door een buitenboordbeugel, c) een compromisbehandeling waarbij de kruisbeten en esthetiek
met beperkte middelen zoveel mogelijk worden gecorrigeerd en d) een behandeling met
vaste apparatuur zonder buitenboordbeugel.
3.3 Klaagster heeft gekozen voor optie c, waarna de behandeling op 10 oktober 2018
is gestart en onder verantwoordelijkheid van verweerder tot 24 september 2020 heeft
geduurd.
3.4 Per 1 oktober 2020 heeft verweerder vanwege zijn pensionering zijn praktijk
overgedragen. Daarna is klaagster op dezelfde locatie nog meer dan twee jaar verder
behandeld door twee andere behandelaars.
3.5 In december 2022 is klaagster naar een orthodontist van een andere praktijk
gegaan. Deze orthodontist heeft klaagster en haar patiëntendossier onderzocht en een
verslag opgesteld van zijn bevindingen. Hij heeft de behandeling van klaagster overgenomen
en binnen een half jaar daarna afgerond.
4. De klacht en de reactie van verweerder
4.1 Klaagster verwijt verweerder dat:
1. hij haar niet goed heeft behandeld, zoals blijkt uit het verslag van de vierde
behandelaar;
2. klaagster al na een half jaar heeft aangegeven dat haar beet niet goed was, maar
dat dat volgens verweerder erbij hoorde;
3. klaagster tweeënhalf jaar niet heeft kunnen eten en heel veel pijn heeft geleden
en dit steeds heeft aangegeven, maar verweerder daar niet naar heeft gehandeld;
4. de behandeling vierenhalf jaar heeft geduurd;
5. haar behandeling nooit zo had mogen starten, omdat er een chirurgische ingreep
nodig was, in plaats van de door verweerder uitgevoerde behandeling;
6. verweerder niet naar klaagster heeft geluisterd.
4.2 Tijdens de mondelinge behandeling heeft klaagster toegelicht dat zij verweerder
in de kern verwijt dat hij haar niet goed heeft behandeld en niet naar haar heeft
geluisterd. Na een half jaar heeft klaagster al aangegeven dat het niet goed ging,
dat zij veel pijn had door onder meer de brackets en dat zij niet kon eten, omdat
haar tanden elkaar bijna nergens raakten. Zij heeft dat daarna bij elk consult aangegeven,
maar verweerder heeft niets met haar klachten gedaan, omdat het volgens hem erbij
hoorde. Anderhalf jaar daarna was de situatie nog steeds zo en was klaagster naar
haar zeggen vel over been geworden. Lichamelijk en geestelijk heeft zij hier veel
last van gehad. Uit het verslag van de vierde behandelaar blijkt dat verweerder haar
niet goed heeft behandeld. Pas toen klaagster bij die praktijk onder behandeling was,
is het gelukt om het te herstellen.
4.3 Verweerder heeft het college verzocht klaagster in haar klacht (kennelijk) niet-ontvankelijk
te verklaren, omdat er misbruik van recht wordt gemaakt. Ter onderbouwing heeft verweerder
aangevoerd dat er inmiddels meerdere tuchtklachten tegen hem zijn ingediend door oud-patiënten,
die (mede) zijn gebaseerd op een min of meer standaard verslag van steeds dezelfde
orthodontist (de vierde behandelaar van klaagster). Volgens verweerder worden deze
procedures over de hoofden van de patiënten heen gevoerd met het oogmerk om hem te
schaden.
4.4 Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft
verweerder het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren. Verweerder
heeft met klaagster vier mogelijke behandelopties besproken, waarna zij heeft gekozen
voor de compromisbehandeling. De inzet daarvan was om een zo functioneel en esthetisch
verantwoord mogelijk eindresultaat te krijgen, rekening houdend met de beperkte financiële
middelen van klaagster. De behandeling is volgens de regelen der kunst uitgevoerd.
Uit de handgeschreven patiëntenkaart blijkt dat bij klaagster regelmatig controles
zijn uitgevoerd. Daarbij staat niets genoteerd over een niet goed ervaren beet of
andere geuite klachten. Uit het patiëntendossier van klaagster blijkt dat het tussentijds
behaalde resultaat van de door verweerder ingezette behandeling goed was. Na oktober
2020 is verweerder niet meer bij de behandeling van klaagster betrokken geweest.
4.5 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn niet-ontvankelijkheidsverweer verwezen
naar een uitspraak van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle van 11 februari 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:TGZRZWO:2022:19, waarin
een beroep is gedaan op misbruik van recht. Hij heeft gesteld dat de onderhavige zaak
vergelijkbaar is met de casus die daar speelde, nu ook hier sprake is van een collega-tandarts/orthodontist
die een verweerder in een kwaad daglicht wil stellen en daarvoor de voormalig patiënten
van verweerder in stelling brengt. Dit is in strijd met de beginselen van een behoorlijke
procesorde, aldus verweerder.
5.2 Het college overweegt dat het klachtrecht een groot goed is dat slechts in uitzonderlijke
gevallen dient te worden beperkt. Dat neemt niet weg dat ook in het tuchtrecht sprake
kan zijn van misbruik van recht en dat ook het tuchtrecht bescherming behoort te bieden
tegen gerechtelijke procedures die uitsluitend of overwegend het oogmerk hebben een
ander te schaden (ECLI:NL:RVS:2014:4129). Het is het college ook bekend dat er inmiddels
een aantal klachten is ingediend tegen verweerder en dat in die zaken de collega-orthodontist
steeds, als opvolgend behandelaar, een stuk heeft opgesteld waaruit zou moeten worden
opgemaakt dat verweerder de betreffende patiënt onjuist zou hebben behandeld. Onder
bijzondere omstandigheden kan dan het feit dat de klacht is ingediend door een oud-patiënte
opleveren dat het indienen daarvan misbruik van recht oplevert. Dat betekent echter
wel dat het aan verweerder is om deze bijzondere feiten en omstandigheden te stellen
en te onderbouwen. Verweerder heeft ter onderbouwing uitsluitend verwezen naar de
(overwegend) gelijkluidende rapportages in alle zaken.
5.3 Het college stelt vast dat de rapportage die als onderbouwing van de klacht
is toegevoegd in deze zaak, vrijwel gelijkluidend is als de rapportages die in de
op dezelfde dag behandelde zaken zijn ingediend. Het college is van oordeel dat deze
rapportage bij een eerste lezing niet lijkt te kunnen worden aangemerkt als een rapportage
als bedoeld in de KNMT-Praktijkrichtlijn Second Opinion, alleen al omdat het gaat
over een reeds uitgevoerde behandeling. De collega-orthodontist heeft deze verslagen
bovendien opgesteld zonder eerst het overleg te zoeken met verweerder én hij heeft
de verslagen opgesteld als opvolgend behandelaar.
5.4 Het feit echter dat de rapportage niet voldoet aan de norm, en dat deze in alle
zaken gelijkluidend zou zijn, wat overigens niet door het college als zodanig kan
worden vastgesteld, leidt nog niet ertoe dat sprake is van bijzondere omstandigheden
die tot het oordeel moeten leiden dat sprake is van misbruik van recht. Anders dan
in de hiervoor benoemde zaak is er geen sprake van klagers die allen werden bijgestaan
door eenzelfde gemachtigde, noch van het feit dat de gemachtigde werd betaald door
de collega-tandarts. Dat betekent dat in de onderhavige casus vooralsnog onvoldoende
aanwijzingen zijn dat klaagster haar klacht heeft ingediend met het oogmerk om verweerder
te schaden of dat de collega-orthodontist klaagster en de andere klagers heeft aangezet
om klachten in te dienen tegen verweerder terwijl hij eigenlijk degene is die de klagers
regisseert. Dat er in die zin sprake is van “misbruik van recht” is dan ook niet gebleken.
Dat betekent dat het belang van klaagster om een klacht te kunnen indienen nog altijd
dient te prevaleren en het klachtrecht nog steeds als uitgangspunt heeft te gelden.
Het college is daarom van oordeel dat klaagster wel kan worden ontvangen in haar klacht
en zij zal deze klacht inhoudelijk beoordelen.
De criteria voor de beoordeling
5.5 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende orthodontist.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Het gaat hierbij niet om de vraag of de zorgverlener
het beter of anders had kunnen doen, maar of hij binnen de grenzen van een redelijk
bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
De beoordeling van de klacht(onderdelen)
5.6 Vanwege de samenhang tussen de verschillende klachtonderdelen zal het college
deze gedeeltelijk samen behandelen.
Klachtonderdelen 1. en 5. over de verkeerde behandelmethode
5.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij bij haar een verkeerde behandelmethode
heeft ingezet, omdat er een chirurgische ingreep nodig was. Daarin volgt het college
klaagster niet. Verweerder heeft vier verschillende behandelmethoden met klaagster
besproken. Een daarvan was behandeling met vaste apparatuur voorafgegaan door een
operatie. Het staat vast dat dat voor klaagster geen optie was, omdat zij geen operatie
wilde. Een operatie was ook niet noodzakelijk voor het behandelen van de klachten
van klaagster (dubbele kruisbeet en kaakpijn), omdat daarvoor meerdere geschikte behandelmethoden
zijn. De door klaagster gekozen compromisbehandeling is naar het oordeel van het college
zeer goed verdedigbaar en een verantwoorde keuze. De klachtonderdelen 1. en 5. zijn
daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 4. over de lange duur van de behandeling
5.8 Klaagster klaagt er verder over dat de behandeling in totaal vierenhalf jaar
heeft geduurd. Daarvan valt verweerder naar het oordeel van het college geen verwijt
te maken. Verweerder heeft klaagster alleen de eerste twee jaar na de start van de
behandeling in oktober 2018 behandeld. Het opheffen van een dubbele kruisbeet via
de gekozen behandelmethode neemt de nodige tijd in beslag. Uit het patiëntendossier
is niet gebleken van aanwijzingen dat het tempo van de behandeling bij verweerder
te laag is geweest. Er is geen beeldmateriaal van hoe de situatie was tijdens het
laatste consult van klaagster bij verweerder op 24 september 2020. Op de wel beschikbare
foto’s van 14 juli 2021 is te zien dat er toen al veel was bereikt. De kruisbeet aan
de rechterzijde was opgeheven en de kruisbeet aan de linkerzijde was alleen nog “end-to-end”
(in geval van kiezen: het sluiten van de toppen van de kiezen op elkaar, punt op punt).
Hieruit valt af te leiden dat de door verweerder gecreëerde basis het aanvaardbare
resultaat in 2021 niet in de weg heeft gestaan. Verweerder is niet betrokken geweest
bij de verdere behandeling van klaagster, zodat hij daarvoor niet tuchtrechtelijk
kan worden aangesproken. Klachtonderdeel 4. is daarom ongegrond.
Klachtonderdelen 2., 3. en 6. over het niet luisteren naar klaagster
5.9 Klaagster verwijt verweerder dat hij niets heeft gedaan met de klachten die
zij steeds heeft geuit. Volgens klaagster heeft zij een half jaar na de start van
de behandeling al aangegeven dat zij veel pijn had en niet kon eten, omdat haar mond
aan de binnenkant steeds openlag, haar mond en gezicht scheeftrokken en haar tanden
elkaar maar op één punt raakten, zodat zij geen beet had. Hoewel zij dit daarna elke
keer heeft aangegeven, heeft verweerder daar nooit iets mee gedaan. Hij zei dat het
erbij hoorde en dat het een drempel over moest. Verweerder weerspreekt dat klaagster
deze klachten heeft geuit. Als klaagster melding had gemaakt van een niet goed ervaren
beet en/of bijzondere pijnklachten, dan zou verweerder dat naar zijn zeggen hebben
genoteerd. Op de patiëntenkaart is daarover niets opgeschreven. Klaagster heeft hierover
ook niets bij haar tandarts of huisarts gemeld. Volgens verweerder horen tijdelijk
verstoord contact en ongemak in de mond bij een normaal beloop van deze behandeling
en is er nooit aanleiding geweest om de beugel van klaagster eruit te halen of een
andere keuze te maken.
5.10 Het college stelt voorop dat het bij de gekozen behandelmethode onvermijdelijk
is dat er tijdens het proces waarin wordt toegewerkt naar het opheffen van de kruisbeten
pijn en ongemak wordt ervaren. Dat komt onder meer door de veranderende beet. De lezingen
van partijen over wat klaagster tijdens de behandeling bij verweerder aan klachten
heeft geuit, lopen uiteen. Klaagster zegt dat zij anderhalf jaar lang bij elk consult
heeft aangegeven dat het niet goed ging, dat zij veel pijn had en dat zij geen beet
had, waardoor zij niet kon eten. Op de patiëntenkaart staan deze klachten niet vermeld.
Er zijn ook geen ondersteunende stukken waaruit blijkt dat klaagster deze klachten
en de gevolgen daarvan toen zo heeft ervaren en daarvan melding heeft gemaakt. Bij
gebrek aan aanvullende feiten en omstandigheden kan het college niet vaststellen wat
de feitelijke gang van zaken is geweest. Het is vaste rechtspraak dat in zo’n geval
het verwijt op dat onderdeel niet gegrond kan worden verklaard. Dat is niet omdat
het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder. Voor
het oordeel of een bepaald handelen of nalaten tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet
eerst worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen en die kan het
college hier niet vaststellen. Klachtonderdelen 2., 3. en 6. zijn daarom ook ongegrond.
Slotsom
5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond
is.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, W.G.H. Corté, lid-jurist,
R.W.F. Huyskens, G.L.M.M. van der Werff en B.D. van der Meulen, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door I.W.M. Dirksen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M.
van den Berg Jeths-van Meerwijk op 30 oktober 2024