ECLI:NL:TGZRSHE:2024:118 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5773

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2024:118
Datum uitspraak: 30-10-2024
Datum publicatie: 30-10-2024
Zaaknummer(s): H2023/5773
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: “Klacht tegen een orthodontist. De minderjarige zoon (geboren in januari 2009) van klaagster is van 18 mei 2020 tot 16 september 2020 door verweerder behandeld vanwege o.a. niet goed aansluitende tanden, een overbeet en ruimtegebrek. Verweerder is gestart met een buitenboordbeugel gecombineerd met vaste apparatuur. De behandeling is daarna overgedragen aan een andere orthodontist. Klaagster klaagt erover dat verweerder te vroeg is begonnen met de behandeling en te weinig resultaat heeft behaald. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar een verslag over de behandeling van de opvolgend behandelaar. Het college komt tot het oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht, omdat niet is gebleken dat er misbruik van recht is gemaakt. Na inhoudelijke beoordeling oordeelt het college dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de klacht ongegrond is.”

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing van 30 oktober 2024 op de klacht van:

[A],
wonende in [B],
klaagster,

tegen

[C],
orthodontist,
destijds werkzaam in [D],
verweerder,
gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1 De minderjarige zoon (geboren in 2009) van klaagster is door verweerder behandeld van 18 mei 2020 tot 16 september 2020. Daarna is verweerder gepensioneerd en is de behandeling overgedragen aan een andere orthodontist. Klaagster klaagt erover dat verweerder te vroeg is begonnen met de behandeling van haar zoon en dat hij te weinig resultaat heeft behaald.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht, maar dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht wordt ongegrond verklaard. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure

2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 29 juni 2023;
- het verweerschrift, ontvangen op 1 december 2023;
- de CD-rom met daarop de e-mail van 26 december 2023 van klaagster met daarbij de
door de secretaris opgevraagde foto’s;
- de brief van 31 januari 2024, met bijlage, ontvangen van de gemachtigde van verweerder op 5 februari 2024;
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2024, gelijktijdig met de zaak met dossiernummer H2023/5775. De partijen zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen en de gemachtigde van verweerder hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van verweerder heeft een pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. Wat is er gebeurd?

3.1 De zoon van klaagster, geboren in 2009, is vanaf 18 mei 2020 onder behandeling gekomen bij verweerder, voor een KL 2-1 malocclusie met links en rechts 1 Pb disto en crowding in de onder- en bovenkaak (niet goed aansluitende tanden, een overbeet en ruimtegebrek). Verweerder is de behandeling gestart met headgeartherapie en vaste apparatuur (een buitenboordbeugel en plaatjes). Omdat verweerder met pensioen ging, heeft hij de zoon van klaagster na 16 september 2020 niet meer behandeld.

3.2 De behandeling van de zoon van klaagster is daarna overgenomen door een andere orthodontist. Die heeft op 24 november 2022 een verslag gemaakt van zijn bevindingen met betrekking tot de orthodontische behandeling door verweerder. In dit verslag heeft de collega-orthodontist meerdere opmerkingen gemaakt over de behandeling door verweerder.

3.3 Ten tijde van het maken van het onder 3.2 genoemde verslag was de zoon van klaagster nog onder behandeling. Volgens klaagster is de behandeling nog steeds niet afgerond.

4. De klacht en de reactie van verweerder

4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij te vroeg begonnen is met de behandeling en nauwelijks resultaat heeft behaald.

4.2 Verweerder heeft het college verzocht klaagster (kennelijk) niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Verweerder heeft aangevoerd dat er misbruik van recht wordt gemaakt. Ter onderbouwing heeft verweerder aangevoerd dat er inmiddels meerdere tuchtklachten tegen hem zijn ingediend door oud-patiënten, die (mede) zijn gebaseerd op een min of meer standaard verslag van steeds dezelfde orthodontist (de opvolgend behandelaar van de zoon van klaagster). Volgens verweerder worden deze procedures over de hoofden van de patiënten heen gevoerd met het oogmerk om hem te schaden.

4.3 Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft verweerder het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.


4.4 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Is klaagster ontvankelijk in haar klacht?
5.1 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn niet-ontvankelijkheidsverweer verwezen naar een uitspraak van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle van 11 februari 2022, gepubliceerd onder
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:19, waarin een beroep is gedaan op misbruik van recht. Hij heeft gesteld dat de onderhavige zaak vergelijkbaar is met de casus die daar speelde, nu ook hier sprake is van een collega-tandarts/orthodontist die een verweerder in een kwaad daglicht wil stellen en daarvoor de voormalig patiënten van verweerder in stelling brengt. Dit is in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, aldus verweerder.

5.2. Het college overweegt dat het klachtrecht een groot goed is dat slechts in uitzonderlijke gevallen dient te worden beperkt. Dat neemt niet weg dat ook in het tuchtrecht sprake kan zijn van misbruik van recht en dat ook het tuchtrecht bescherming behoort te bieden tegen gerechtelijke procedures die uitsluitend of overwegend het oogmerk hebben een ander te schaden (ECLI:NL:RVS:2014:4129). Het is het college ook bekend dat er inmiddels een aantal klachten is ingediend tegen verweerder en dat in die zaken de collega-orthodontist steeds, als opvolgend behandelaar, een stuk heeft opgesteld waaruit zou moeten worden opgemaakt dat verweerder de betreffende patiënt onjuist zou hebben behandeld. Onder bijzondere omstandigheden kan dan het feit dat de klacht is ingediend namens een oud-patiënt opleveren dat het indienen daarvan misbruik van recht oplevert. Dat betekent echter wel dat het aan verweerder is om deze bijzondere feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen. Verweerder heeft ter onderbouwing uitsluitend verwezen naar de (overwegend) gelijkluidende rapportages in alle zaken.

5.3 Het college stelt vast dat de rapportage die als onderbouwing van de klacht is toegevoegd in deze zaak, vrijwel gelijkluidend is als de rapportage die in de gelijktijdig behandelde zaak is ingediend. Het college is van oordeel dat deze rapportage bij een eerste lezing niet lijkt te kunnen worden aangemerkt als een rapportage als bedoeld in de KNMT-Praktijkrichtlijn Second Opinion, alleen al omdat het gaat over een reeds uitgevoerde behandeling. De collega-orthodontist heeft deze verslagen bovendien opgesteld zonder eerst het overleg te zoeken met verweerder én hij heeft de verslagen opgesteld als opvolgend behandelaar.

5.4 Het feit echter dat de rapportage niet voldoet aan de norm, en dat deze in alle zaken gelijkluidend zou zijn, wat overigens niet door het college als zodanig kan worden vastgesteld, leidt nog niet ertoe dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat sprake is van misbruik van recht. Anders dan in de hiervoor benoemde zaak is er geen sprake van klagers die allen werden bijgestaan door eenzelfde gemachtigde, noch van het feit dat de gemachtigde werd betaald door de collega-tandarts. Dat betekent dat in de onderhavige casus vooralsnog onvoldoende aanwijzingen zijn dat klaagster haar klacht heeft ingediend met het oogmerk om verweerder te schaden of dat de collega-orthodontist klaagster en de andere klagers heeft aangezet om klachten in te dienen tegen verweerder terwijl hij eigenlijk degene is die de klagers regisseert. Dat er in die zin sprake is van “misbruik van recht” is dan ook niet gebleken. Dat betekent dat het belang van klaagster om een klacht te kunnen indienen nog altijd dient te prevaleren en het klachtrecht nog steeds als uitgangspunt heeft te gelden. Het college is daarom van oordeel dat klaagster wel kan worden ontvangen in haar klacht en zij zal deze klacht inhoudelijk beoordelen.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.5 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende orthodontist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Het gaat hierbij niet om de vraag of de zorgverlener het beter of anders had kunnen doen, maar of hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdeel a) te vroeg begonnen met de behandeling
5.6 Dit klachtonderdeel is ongegrond. De zoon van klaagster was elf jaar en vier maanden oud toen de behandeling werd gestart. In zijn algemeenheid kan niet worden gezegd dat dit te jong om is een behandeling te starten. Ook in dit geval was dit niet zo. De zoon van klaagster zat in mei 2020 vol in de tweede wisselfase en er waren al heel wat melkelementen mobiel. Het was dan ook verdedigbaar om de behandeling op dat moment te starten. Klachtonderdeel b) onvoldoende resultaat behaald

5.7 Dit klachtonderdeel is ook ongegrond. Verweerder heeft de zoon van klaagster vier maanden behandeld. Dat is te kort om enig resultaat te verwachten. De door verweerder ingezette behandeling middels een “buitenboordbeugel” en vaste apparatuur was verdedigbaar en heeft een goed resultaat niet in de weg gestaan. Dat de behandeling bij de opvolgend behandelaar nu nog steeds voortduurt, kan niet aan verweerder verweten worden.

Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht ongegrond is.

6 De beslissing

Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, W.G.H. Corté, lid-jurist,
R.W.F. Huyskens, G.L.M.M. van der Werff en B.D. van der Meulen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.W.M. Dirksen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 30 oktober 2024.