ECLI:NL:TGZRSHE:2024:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5327
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:103 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-10-2024 |
Datum publicatie: | 11-10-2024 |
Zaaknummer(s): | H2023/5327 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen elf verweerders (SEH-arts, internisten, longarts, anesthesioloog, neuroloog en vijf A(N)IO’s) over behandeling echtgenoot en vader (patiënt).Klacht: ‘medische verkrachting’ door afnemen PCR-test, patiënt behandeld als COVID-19-positief, niet onderzocht wat echte reden klachten was, te lang zuurstofapparaat gebruikt, geen antibiotica en geen antistolling gegeven, geweigerd ivermectine te geven, behandeling met REGEN-CoV voorgesteld, patiënt en familie inhumaan behandeld, weigeren zorg omdat patiënt geen mondkapje droeg.College: kennelijk ongegrond. Verweerders hebben zeer zorgvuldig gehandeld in lijn met stand wetenschap, inzichten en richtlijnen van dat moment. Patiënt naar beste vermogen behandeld gezien opgelegde beperkingen (vanuit overheid en familie patiënt). |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 9 oktober 2024 op de klacht van:
[A],
klaagster sub 1 (hierna ook: de echtgenote),
[B],
klaagster sub 2 (hierna ook: de dochter), tevens gemachtigde van klaagster sub 1,
wonende in [C],
samen ook: klaagsters,
tegen:
[D],
(destijds) arts (SEH-arts KNMG),
werkzaam in [E],
verweerster,
gemachtigden: mr. C.J. van den Ham, mr. V.C.A.A.V. Daniëls, mr. A.W. Hielkema en
mr. S.J. Muntinga, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 De klacht gaat over de behandeling van de echtgenoot van klaagster sub 1, tevens
de vader van klaagster sub 2, verder te noemen: ‘de patiënt’. Klaagsters verwijten
verweerster - kort gezegd - dat zij zich niet aan de Eed van Hippocrates heeft gehouden.
Klaagsters en de patiënt hebben behandelsuggesties aangedragen (waaronder het toedienen
van ivermectine) omdat volgens hen het voorgeschreven protocol niet werkte bij de
patiënt. Desondanks heeft verweerster geen andere behandeling geprobeerd. Verweerster
heeft ten onrechte voorgesteld om de patiënt als COVID-19-positief te behandelen.
In plaats daarvan had zij verder onderzoek moeten doen. Verweerster heeft de patiënt
zonder diagnose naar huis gestuurd omdat hij geen PCR-test wilde laten doen, terwijl
op de röntgenfoto van de borstholte een verdenking voor een pneumonie was. De tweede
keer dat de patiënt in het ziekenhuis kwam, was wel radiologisch onderzoek naar een
longembolie mogelijk. Verweerster heeft de familie inhumaan behandeld.
1.2 Verweerster is van mening dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 februari 2023;
- de brief van 31 maart 2023 van de secretaris aan klaagster sub 2;
- het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 11 april 2023, met als een van de bijlagen
een machtiging van de echtgenote van de patiënt;
- de brief van 16 mei 2023 van de secretaris aan klaagster sub 2;
- de brief van 22 mei 2023, ontvangen van klaagster sub 2 op 30 mei 2023;
- het verweerschrift, ontvangen op 9 oktober 2023;
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 20 maart 2024.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 De klacht gaat over de behandeling van de echtgenoot van klaagster sub 1, tevens
de vader van klaagster sub 2, verder te noemen: ‘de patiënt’.
3.2 Op zaterdag 27 november 2021 heeft de huisarts van de huisartsenpost de patiënt
verwezen naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis (hierna: ‘SEH’). De patiënt
had sinds twee weken hoofdpijn, had een afhangende mondhoek links, voornamelijk bij
vermoeidheid, vertoonde vreemd gedrag, zoals het niet goed gebruiken van apparaten,
en hij liep moeizamer. Verder had de patiënt (al langer) last van hoestklachten.
3.3 Op de SEH is de patiënt beoordeeld door een ANIOS SEH (tegen wie klaagsters
een klacht hebben ingediend met dossiernummer H2023/5409, hierna: ‘de ANIOS SEH’).
Verweerster, SEH-arts, was op dat moment zijn supervisor. De ANIOS SEH heeft om 15.40
uur het volgende genoteerd in het medisch dossier van de patiënt (alle citaten in
deze beslissing zijn overgenomen inclusief taal- en typfouten):
“Aanvullend onderzoek
Lab:
Hb 8.4, Ht 0.40, T 84
L 6.1, CRP 29
Bili 12, ASAT 53, ALAT 38, LD 342, CK 101, AF 65, gGT 39, lipase 95
kreat 101, ureum 9.4, eGFR 60
K 4.3, Na 133
X-thorax: bilateraal consolidaties, cave covid?
CT-cerebrum: atrofie, witte stofafwijkingen, geen aanwijzingen voor semi-recente
ischemie.
Lichamelijk onderzoek
RR 173/83mmhg, p 67/min, AHf 12/min, sat 87-94% bij KL, tijdens LO saturatie >94%,
T 38.0C
Alg indruk: Niet acuut ziek, niet pijnlijdend, niet bleek, niet klam
Cor: S1S2, geen souffle
Pulm: V AG beiderzijds, geen bijgeluiden
Abd: NP, soepel neit drukpijnlijk
OE Kuiten soepel, geen oedemen.
Neu: Georienteerd in triplo, geen afasie, geen dysartrie
HZ: pupillen PEARL, OVB intact zonder diplopie of nystagmus, aangezicht symmetrisch
en sensorisch symmetrisch intact, pharynxboog symmetrisch opgetrokken, tong in midline,
m. SCM 5/5 en m. trapezius 5/5/
M: Barre-, motoriek symmetrisch intact 5/5, milde rust tremor beide handen.
S: Globaal symmetrisch intact
R:
C: VTNP vloeiend,
G: Romberg-, breed gangspoor . koordansersgang niet mogelijk valneiging beiderzijds.
Conclusie
80-jarige patient, bekend met laaggradig B-NHL wv wait en see, hypertensie, presenteert
met
Wisselende neurologische klachten sinds 2 weken bestaand, alhier geen aanwijzing
voor acute pathologie. dd rip? dd toch cva?
Lab en x-thorax verdacht voor covid pneumonie, echter niet pcr bewezen.
Beleid
iom dr [naam verweerster] (SEH Arts):
Lab (Colab 5) en x-thorax verdacht voor covid, echter patient weigert een covid
test, weigert daarnaast ook een mondkapje te dragen. Overleg dr [naam verweerster]
met hogerop: kunnen patient niet dwingen een test of mondkapje te dragen. Behandelen
als covid positief, zelf beschermde maatregelen nemen. Inden opname, in isolatie op
1 persoonskamer.
iom dr. [naam neuroloog, verweerster H2023/5623] (neurologie):
ad 1. Acute pathologie uitgesloten, verhaal niet passend bij encefalopathie. Geruststelling
en naar huis. Poliklinisch MRI. Patient en dochter akkoord. Bij toename klachten telefonisch
contact.
iom dr. [namen verweerster en een collega SEH-arts]:
ad 2. Beschouwen als covid positief. Nu niet o2 behoeftig, geen opname indicatie.
Bevindingen met patient en dochter besproken. Denken niet dat er sprake is van covid,
heeft niet de klachten ervoor.
Diagnose
27-11-2021 verzoek om onderzoek naar neurologische aandoening
Anamnese
2 weken geleden hoofdpijn gekregen aan de rechter zijde, continu aanwezig, op en
af vas 7 tot 3. Daarbij door dochter ook een afhangende mondhoek links gezien, voornamelijk
als hij moe is. Daarnaast vertoont patient daarbij vreemd gedrag, probeert de tv te
bedienen met een computer muis, trekt de broek door 2 benen in een pijp te duwen.
Lopen gaat ook moeizamer, loopt regelmatig ergens tegen aan met de linker helft van
het lichaam. Geen duizeligheid, geen sensibiliteitstoornissen, geen krachtsverlies.
2 weken geleden heeft echtgenote een beroerte doorgemaakt, dachten in eerste instantie
dat deze klachten tgv de schrik waren.
Tr Neu: Duizeligheid-
Tr Resp: Hoestklachten conform eerder, dyspneu-. Bewust niet gevaccineerd, geen
covid gerelateerde klachten.
Tr Circ: POB-, palpitaties-
Tr Abd: Verminderde intake, geen trek, N-, V-, buikpijn-, geen veranderd ontlastingspatroon,
3kg gewichtsverlies in 3 weken
Tr Uro: Dysurie-, hematurie-
Geen koorts bemerkt
Sociaal: Woont zelfstandig met eega, geen thuis of poetshulp Performance: Nog zeer
actief, neemt de trap naar de 6e etage.
Reden van komst / Verwijzing
Patiënt is verwezen door huisartsenpost vanwege koorts en neurologische klachten.
Voorgeschiedenis
2014 Laaggradig B-cel Non hodgkin lymfoom danwel atypisch cll, patient wenst geen
vervolg diagnostiek Hypertensie
Allergieën
Geen
Actuele medicatie
Geen”.
3.4 In de nacht van 28 november 2021 op 29 november 2021 heeft de (familie van de)
patiënt het alarmnummer 112 gebeld omdat de patiënt erg achteruit was gegaan. In het
ziekenhuis werd de patiënt onderzocht door een andere ANIOS SEH (tegen wie klaagsters
een klacht hebben ingediend met dossiernummer H2023/5413, hierna: ‘de tweede ANIOS
SEH’). De internist (tegen wie klaagsters een klacht hebben ingediend met dossiernummer
H2023/5412, hierna: ‘de internist-endocrinoloog’) heeft telefonisch gesuperviseerd.
3.5 De patiënt had een snelle, oppervlakkige ademhaling, een lage zuurstofsaturatie
en koorts. Hij kreeg zuurstof toegediend. Er is bloedonderzoek gedaan, een röntgenfoto
van de borstholte en een hartfilmpje (elektrocardiogram (ECG)) gemaakt, een urinesediment
afgenomen en een COVID-19-test afgenomen. Deze laatste test bleek positief. In het
medisch dossier van de patiënt heeft de tweede ANIOS SEH hierover om 5.45 uur het
volgende genoteerd:
“Reden van komst / Verwijzing
Patiënt is binnengebracht na een 112 melding vanwege algehele malaise.
Voorgeschiedenis
2014 Laaggradig B-cel Non hodgkin lymfoom danwel atypisch ccl, patient wenst geen
vervolg diagnostiek
Hypertensie
27-11 op SEH ivm wisselende neurologische klachten (hoofdpijn/ afh mondhoek als
dhr moe is/ vreemd gedrag)
Anamnese
Sinds 6 dagen knik in functioneren, last van algehele malaise. 27-11 op SEH geweest
ivm atypische neurologische klachten (zonder acute pathologie) en pneumonie op de
thorax. Pt wilde toen geen COVID test. Nu ambulance gebeld ivm algehele zwakte. Pt
is naar het toilet gelopen, nadien niet de kracht om op te staan. Licht in het hoofd/zwart
voor de ogen, echter niet gecollabeerd. Niet gevallen, geen trauma capitis. Ambulance
gebeld met verdenking CVA, echter bij aankomst ambulance tachypnoeisch, lage saturatie
en koorts tot 39 graden.
Tr. resp: pt ervaart geen dyspnoe. Geen hoestklachten. Geen hemoptoe. Geen pijn
vastzittend aan de ademhaling. Geen pijnlijke/gespannen kuiten gehad. Pt is niet gevaccineerd
voor COVID-19, zegt van de griepspuit erg ziek te worden en daarom geen COVID vaccinatie
te willen
Tr. circ: geen POB, geen palpitaties
Tr. dig: verminderde intake bij ziek zijn, wel goed gedronken. N-V-. Defecatie gister
voor het laatst, normaal aspect, geen bloed/slijm
Tr. uro: geen pijnklachten bij mictie, geen hematurie.
(…)
Lichamelijk onderzoek
Metingen: AF 20/min, sat 94% met 6L 02, HF 77/min, RR 184/74 mmHg, temp 39.2
Matig dyspnoeisch pt, spreekt in korte zinnen, gebruikt geen hulpademhalingsspieren,
Pulm: VAG bdz, bibasaal crepiteren Cor: S1S2, geen souffle
Abd: np, wt, palpatie soepel Extr: slank, soepel
Aanvullend onderzoek
Lab: L 6.5, CRP 57, PCT 0.43, Hb 8,3, Na 132, K 4.0
Ureum 11, kreat 110, eGFR 54,
ABG (met 6L 02): pH 7.51, pCO2 27, p02 68, bic 24.3, lactaat 0.90
ECG: sinusarrythmie/PAC’s 75/min, re as, 1e graads AV-block, overige geleidingstijden
normaal, geen pathologische Q's, normale R-topprogressie, neg T in aVL, geen ST-deviatie,
Geen oud ECG.
X-thorax: bilateraal infiltratieve afwijkingen, COVID-19: positief
Used: volgt
Conclusie
80-jarige pt, vg: laaggradig B-NHL wv wait and see, hypertentie, 28-11 op SEH ivm
wisselende neurologische klachten (toen geen acute pathologie) + X-thorax verdacht
voor pneumonie, echter weigerde pt COVID-test. Nu op SEH ivm ;
1. Algehele malaise/ achteruitgang bij COVID-19. Eerste ziekte dag onbekend (algehele
malaise sinds 23-11). Positief getest: 29-11
2. Milde nierfunctiestoornissen, dd/ prerenaal bij 1 3. Asymptomatische sinusarrythmie/PAC's”.
3.6 Als diagnose werd ‘acute respiratoire aandoening door SARS-CoV-2’ gesteld. Omdat
het op dat moment wel nodig was dat aan de patiënt zuurstof werd toegediend, werd
in overleg met de internist-endocrinoloog besloten om de patiënt op te nemen voor
het specialisme interne geneeskunde op de (COVID-19)-verpleegafdeling. Als beleid
werd het volgende genoteerd:
“Beleid
Op SEH:
- Obv ABG -> NRM 15L 02, hierop sat 100%
iom internist [naam internist-endocrinoloog, verweerder H2023/5412]:
- Opname interne
- O2 ogv streefsaturatie >94%
- Start dexamethason bij hoge O2 behoefte (ondanks onbekende startdatum klachten)
- Geen antibiotica bij lage PCT
- Profylactisch fragmin
- Used op afdeling (incl urine Na + osmol)
- Antistoffen serologie inzetten
- Infuus: 1L NaCl/24h
- Antistoffen serologie
- Beleid: volledig op eigen verzoek
- Ass interne op de hoogte
PM ter overweging: nadere diagnostiek tav progressie B-cel non-hodgkin lymfoom (mede
tav beleidsbeperking). Na 2014 geen opvolging meer geweest op wens van pt.
Cave immuungecompromiteerde status bij non-hodgkin lymfoom.”
3.7 Diezelfde ochtend heeft een ANIOS chirurgie (tegen wie klaagsters een klacht
hebben ingediend onder dossiernummer H2023-5411, hierna ‘de ANIOS chirurgie’) een
consult afgelegd. Hierover heeft hij om 9.43 uur in het medisch dossier van de patiënt
onder meer het volgende genoteerd:
“Aangevraagde onderzoeken
(…) Radiologie: CTA Longembolie (29-11-2021)
Beleid
ICC klinisch (Neurologie): Op wens assistent NEU
(…)
Beleid
Afnemen antistoffen bij ochtendronde 30-11 (eerder niet mogelijk, technisch)
30-11 lab, PM: overwegen IL6-remmer indien stijging CRP
Infuus naar 1,5L
CT-a longembolieën volgt, order @
Addendum 13.30 uur / TC 1e CP
Op wens van familie contact opgenomen met CP. Hebben veel vragen over COVID , virus
zou nog nooit geïsoleerd zijn, PCR-testen zouden illegaal zijn. Uitleg gegeven over
de behandeling. Uitgelegd dat ivermectine geen onderdeel is van de behandeling alhier.
Dochter geeft daarnaast aan dat pt. geen experimentele therapieën wenst.
Addendum 14.00 uur / visite drs. [naam internist, verweerster H2023/5408] (INT)
- Pt. geeft mondeling toestemming voor COVID antistoffen en tociluzimab.
Addendum 14.15 uur / gebeld door ass NEU
- Graag ICC vw. verwardheid op SEH wv. MRI volgt
PM: contact haematoloog --> levensverwachting? Invloed op FCS?”.
3.8 Op 30 november 2021 heeft de ANIOS chirurgie twee vervolgconsulten afgelegd.
Omdat was gebleken dat de patiënt in de eerste dagen van het ziektebeloop geen antistoffen
tegen COVID-19 had aangemaakt, is daarbij onder andere besproken dat protocollair
REGEN-COV (monoklonale antilichamen tegen COVID-19) aan patiënten kon worden gegeven.
Over de consulten heeft de ANIOS chirurgie in het medisch dossier van de patiënt onder
meer het volgende genoteerd:
“Anamnese
(…)
Beloop: +1D na opname 12W met dexa. Gaat redelijk. Nog erg kort van adem. Geen pijnklachten.
(…)
Antistoffen: volgen --> PM: toedienen antistoffen?
Aanvullend onderzoek
CT-a longembolieën
-Geen aanwijzingen voor longembolieën.
-Bilaterale interstitiële pneumonie, suspect voor viraal infect (waaronder COVID-19).
PERCENTAGE longbetrokkenheid 36%
Lab: Hb 9.4(8.3), licht gestoorde levertesten, KNUK g.b. GFR 69(54), CRP 56(57),
PCT 0.4(0.43) Beleid
In overleg met [namen internist, verweerster H2023/5408, en verweerster]: gezien
latente vorm van B-NHL, voor nu geen invloed op CFS. Geen indicatie voor IL6-remmer
gezien dalend CRP
Addendum 12.00 uur
- Met patiënt gesproken over wens t.a.v. antistoffen gezien niet gevaccineerd (uitslag
volgt waarschijnlijk 1-12). Wenst hier graag nog een nachtje over te slapen. Uitleg
gegeven dat als antistoffenbepaling bekend is, het dan raadzaam is dit zo snel mogelijk
toe te dienen. Begrijpt dit.
- Patiënt geeft aan nagedacht te hebben over behandelbeperking. (…) Wenst vooralsnog
gereanimeerd te worden, maar wil niet beademd worden of naar IC. R-codering aangepast
@
PM: 1-12 besluit antistoffen”.
3.9 Op 1 december 2021 is wederom met de patiënt gesproken over het toedienen van
antistoffen, zowel door een AIOS/ANIOS interne geneeskunde (om 4.22 uur) als (om 9.45
uur)
door een anesthesioloog (tegen wie klaagsters een klacht hebben ingediend onder
dossiernummer H2023/5416, hierna: ‘de anesthesioloog’). De anesthesioloog heeft telefonisch
de vragen die de dochter van de patiënt daarover had, beantwoord. Zij zou het toedienen
van antistoffen met de patiënt bespreken. Vooralsnog gaf zij daarvoor geen toestemming.
In het medisch dossier van de patiënt is over deze consulten onder meer het volgende
genoteerd:
“Aanvullend onderzoek
MRI-schedel 30/11: Geen aanwijzingen voor RIP, intracerebrale pathologie, noch ischemie
Wel uitgebreide vasculaire witte stof afwijkingen.
Beloop
Vannacht verward en trillend in bed aangetroffen, satO2 84%, had NRM afgedaan. Na
opnieuw aanbrengen O2, snel herstel tot satO2 94%. Niet subjectief dyspoeisch. Trekt,
indien alleen vaak masker af. Soms wat verward. MRI-schedel verricht zonder aanwijzingen
intracerbrale pathologie.
Tevens T40.1 met koude rillingen; BK afgenomen.
Pt: voelt zich nu goed. Weet niet wat er vannacht is gebeurd. Staat open voor OF.
Snel moe tijdens mobilisatie.
Uitslag MRI meegedeeld. Geen vragen meer erover. Staat niet open voor toediening
van antistoffen, wil hier nog langer over nadenken.
Beleid
- Zo door respiratoir gezien.
- Toedienen RegenCoV opnieuw met patient besproken, nog geen toestemming. Morgen
nog 1x REGEN-CoV te sprake brengen, daarna niet opnieuw aanbieden, zie ook addendum
hieronder.
- Afwachten uitslag BK
- Nog te overleggen in MDO: Kandidaat optiflow? —> Neen, vooralsnog niet.
- Indien nachtelijke onrust persisteert, morgen ICC GER
Aangevraagde onderzoeken
ADD [naam anesthesioloog, verweerder H2023/5416] 16:00: Telefonisch met dochter
gesproken over werking REGEN-CoV en vragen hieromtrent beantwoord. (werking, verschil
remdesivir etc). Zij heeft nu geen verdere vragen, alles duidelijk. Bespreekt dit
vanavond met pt en zij geeft vooralsnog geen toestemming tot toediening. Mocht dit
veranderen, dan geeft zij of pt dit zelf aan. Niet opnieuw vragen.”
3.10 Op 1 december 2021 om 12.15 uur heeft de longarts (tegen wie klaagsters een
klacht hebben ingediend onder dossiernummer H2023/5414, hierna: ‘de longarts’) in
het medisch dossier van de patiënt het volgende genoteerd:
“Conclusie
MDO COVID-19
- indicatie voor monoclonale antistoffen
- NRM handhaven, nu nog geen indicatie voor optiflow
bij onrust overweeg icc geriatrie
- indien optiflow noodzakelijk, wel hierbij de noodzaak van aanvullende therapie
bespreken”.
3.11 In de nacht van 2 december 2021 is de patiënt verder achteruit gegaan. Zijn
saturatie daalde en de ademarbeid werd steeds groter. De zuurstoftoediening via een
zuurstofkapje bleek niet meer toereikend. Omdat de patiënt niet beademd wilde worden
op de IC, is na zijn akkoord gestart met het toedienen van zuurstof via een highflow
(‘Optiflow’). De nachtarts heeft de familie van de verslechtering op de hoogte gesteld.
Om 00.08 uur heeft een AIOS/ANIOS interne geneeskunde het volgende genoteerd in het
medisch dossier van de patiënt:
“Anamnese
00.00u VPK belt ivm sat 88%met NRM en ademfrequentie 38/min oppervlakkig. Geen antistoffen,
was niet gevaccineerd, wenst ook geen REGEN-COV tot op heden. IC- reeds afgesproken.
Infuus 1L NaCl/24u, dexa 1dd 6mg, geen AB. CT-LE 30-11: geen LE, 36% long betrokkenheid.
Pt direct komen beoordelen. Patiënt: oogt flink tachypnoisch, voelt zich niet dyspnoisch,
geen klachten van hoge ademarbeid.
Lichamelijk onderzoek
Primary Survey:
A vrij
B Ligt onderuit gezakt in bed. hoge ademarbeid en tachypnoe tot 38/min, waarbij
saturatie 87-90% met NRM 15LO2. Pulm: NAG, en diffuus rhonchi.
C RR 148/86mmHg, p 90/min, warme acra, geen marmering
D Alert, helder
E T 39 C
B/ Paracetamol, rechtop in bed gezet, goed in en uit laten zuchten door de mond.
Secondary Survey:
Maximale saturatie 91%, ademfrequentie blijft snel en oppervlakkig.
Beleid
i.o.m . dr. [naam arts]:
Start Optiflow 60L/60% FiO2 (derhalve verplaatst naar [naam afdeling])
Streefsaturatie 94%
FiO2 eventueel verhogen aan de hand van streefsaturatie
Pt akkoord met bovenstaande
Dochter telefonisch op de hoogte gesteld
add. 01.45u sat 94% met OF 60/60”.
3.12 Op 2 december 2021 om 8.32 uur heeft overleg plaatsgevonden met de neuroloog
(tegen wie klaagsters een klacht hebben ingediend onder nummer H2023/5623, hierna:
‘de neuroloog’) over de MRI-scan van de hersenen die op 30 november 2021 was gemaakt.
Op de MRI-scan waren geen aanwijzingen te zien voor een recente ischemie of maligniteit.
3.13 Vanwege de verdere achteruitgang van de patiënt heeft de zaalarts (de ANIOS
longgeneeskunde tegen wie klaagsters een klacht hebben ingediend onder nummer H2023/5410,
hierna: ‘de zaalarts’) op 2 december 2021 een uitgebreid familiegesprek gevoerd. Daarbij
is opnieuw het toedienen van REGEN-COV besproken. De dochter van de patiënt zou dit
met haar moeder, de echtgenote van de patiënt, bespreken en het laten weten als zij
zouden instemmen met het toedienen daarvan. De zaalarts heeft om 8.57 uur in het medisch
dossier van de patiënt het volgende genoteerd:
“Beleid
In overleg met Dr. [naam arts]:
- Regencov nogmaals 1x bespreken --> patiënt en dochter wensen niet dat patiënt
dit krijgt.
- Patiënt komt niet in aanmerking voor sarilumab.
- Delierpreventieve maatregelen
- Dietist
- Dochter contacteren.
- PM Geriatrie erbij voor onrust als onrust persisteert voor aanvullende adviezen
Overige acties
Regecov indicatie gesprek met patiënt/dochter
Verwacht dat hij heel ziek gaat worden van dit middel wat niet goed onderzocht is.
Gelooft in dat het lichaam het covid virus zelf gaat aanvallen. Willen niet dat hij
een middel krijgt wat nog niet goed onderzocht is. Heeft overleg gehad met verschillende
antropologische artsen en denkt dat het lichaam het zelf aan kan.
Familie vraagt of patiënt niet naar huis kan om met wat zuurstof thuis verder te
herstellen. Aangegeven dat patiënt op dit moment ernstig ziek is en dat hij op dit
moment opti flow nodig heeft. Wanneer hij met een paar liter zuurstof op dit moment
naar huis zou gaan, dan zou dit betekenen dat patiënt zou gaan sterven. Aangegeven
dat optiflow bedden op dit moment erg schaars zijn en dat het fijn is dat patiënt
hier nog in aanmerking voor komt. Voordelen van regencov besproken, uitgelegd wat
het middel doet. Uitleg gegeven dat we op dit moment ontzettend weinig bijwerkingen
van dit middel zien. Dochter ziet het niet zitten dat patiënt dit krijgt. Gaat het
vanmiddag nog even bespreken met partner van patiënt, mochten ze er anders over nadenken
dan laten ze dit vanmiddag nog weten.
Aangegeven dat we het enkel nog de komende dagen kunnen geven en dat het volgende
week bv. geen effect meer zou hebben.”
3.14 Uit het aanvullend onderzoek op 2 december 2021 bleken geen aanwijzingen voor
een bacteriële superinfectie. Omdat de patiënt in de avond respiratoir verder achteruit
ging, is toen via de Optiflow de maximale hoeveelheid zuurstof toegediend.
3.15 Op 3 december 2021 was de toestand van de patiënt stabiel. Via de Optiflow
werd nog altijd de maximale hoeveelheid zuurstof toegediend. Omdat de patiënt al vier
dagen geen ontlasting meer had gehad, werd hem daarvoor medicatie (movicolon en magnesiumhydroxide)
gegeven.
3.16 Omdat de patiënt in de nacht van 3 op 4 december 2021 onrustig was geweest
en hij verward aan het worden was, zijn een optiscan en een valmat geplaatst om het
valgevaar voor de patiënt te verminderen. Zo nodig mocht aan de patiënt haldol worden
gegeven tegen de onrust. Omdat de patiënt door de onrust incontinent voor urine was
geworden, is een katheter geplaatst. Via de Optiflow werd nog steeds de maximale hoeveelheid
zuurstof toegediend.
3.17 Op 5 en 6 december 2021 was sprake van een stabiele klinische conditie. De
patiënt kreeg nog altijd de maximale hoeveelheid zuurstof toegediend via de Optiflow.
Uit het standaard laboratoriumonderzoek op 6 december 2021 bleek dat de D-dimeer was
gestegen. Omdat er geen klinische aanwijzingen waren voor een longembolie, heeft de
AIOS longgeneeskunde (tegen wie klaagsters een klacht hebben ingediend met dossiernummer
H2023/5415, hierna ‘de AIOS longgeneeskunde’) in overleg met de supervisor besloten
om het behandelbeleid naar aanleiding hiervan niet aan te passen. Omdat een CT-scan
van de longen onmogelijk was vanwege de Optiflow, werd afgesproken dat bij achteruitgang
van de patiënt of het vertonen van klachten passend bij een longembolie, zou worden
overwogen om de dalteparine op te hogen. Die dag heeft tevens een intercollegiaal
consult plaatsgevonden met de afdeling neurologie. Het neurologisch onderzoek was
normaal. De ANIOS longgeneeskunde heeft in het medisch dossier van de patiënt hierover
het volgende genoteerd:
“Conclusie
80-jarige patiënt, bekend met laaggradig B-cel non-hodgkin lymfoom waarvoor wait
and see, hypertensie en 28-11 SEH-bezoek in verband met wisselende neurologische klachten
bij verdenking pneumonie (weigerde toen COVID-test), werd opgenomen in verband met
1. Respiratoire insufficiëntie bij COVID-19
* Onbekende eerste ziektedag (mogelijk 23-11), positieve test 29-11
* Niet gevaccineerd
* Antistoffen negatief, geen informed consent REGEN-COV
* Geen indicatie Sarilumab
2. Asymptomatische sinusarrythmie/PAC's
3. Passagère verwardheid, intracerebrale pathologie middels MRI uitgesloten (1/12)
Beleid
In overleg met dr. [naam longarts, supervisor van verweerster H2023/5415]
- Maximale optiflow, afbouwen indien mogelijk
- ICC Fysiotherapie
- 1e contactpersoon geüpdate
- Stijgend D-Dimeer; bij klachten overwegen CT-A/ pragmatisch ophogen dalteparine
Anamnese
Verpleegkundige: Voelt zich goed, praat volzinnen. Satureert max 91%. Wil wel niet
gewassen worden, ligt alleen maar in bed. Oogt alsof de situatie blijft hangen. Is
niet meer verward geweest.
Patiënt: Voelt zich goed, zegt wel uit bed te kunnen. Wil naar huis.
Lichamelijk onderzoek
Vitale functies
AH 16/min, temp 37.1, HR 86, sat 93%, RR 116/59
Optiflow 90%/60L
Aanvullend onderzoek
Laboratoriumonderzoek
Hb 8.1, Trombocyten 180, Leucocyten 13.6, Glucose 7.0, Bilirubine 8.9, ASAT 74,
ALAT 110, LD 540, AF 90, GGT 72, Ureum 8.9, Kreat 67, eGFR 86, Kalium 4.6, Natrium
136, Calcium 2.32, Calcium gecorrigeerd 2.51, Fosfaat 0.69, Albumine 30, CRP 37, Troponine-T
16
D-dimeer 9900 (2700)”.
3.18 Op 7 december 2021 kreeg de patiënt nog steeds de maximale hoeveelheid zuurstof
toegediend via de Optiflow. Desondanks verslechterde hij respiratoir. Omdat daarnaast
het D-dimeer verder opliep, werd de mogelijkheid overwogen dat de patiënt (een) longembolie(ën)
had. Omdat het vanwege de Optiflow niet mogelijk was om de patiënt veilig te vervoeren
naar de radiologiekamer voor een CT-scan, is ervoor gekozen te starten met therapeutische
antistolling door het toedienen van een hoge therapeutische dosis dalteparine. Tijdens
de ochtendvisite heeft de patiënt zelf aangegeven dat hij conditioneel erg achteruit
ging. Hij voelde zich ziek en kortademig. Om 7.00 uur heeft een arts longgeneeskunde
het volgende genoteerd in het medisch dossier van de patiënt:
“Beloop
Bijgevraagd door verplk vanwege sat 78%
Bij beroordeling pt bleek en klamp, fors rillende, temp 38.2
Pt geeft aan niet benauwd te voelen.
Bij uiteindelijk meten aan warme teen sat 88%.
Zorgen naar pt geuit. Gaat achteruit.
Saturatie slechter.
Pt zegt nogmaals niet benauwd te voelen. Vandaar geen morfine gegeven.
ABG geen consequenties, reeds max optiflow en geen IC beleid
C/ Achteruitgang bij COVID/danwel koortspiek
B/
-Over op therapeutisch antistlling (CT-A niet te maken aan optiflow) eenmalig
Gisteravond 5000IEH prof gehad, 80KG, dus nu 12.500IEH bijgeven
-PCM geven
-In ochtendvisite herbeoordelen of ther fragmin doorgezet dient te worden”.
3.19 Op 7 december 2021 heeft een grote visite plaatsgevonden. Ook heeft de zaalarts
die dag een uitvoerig familiegesprek gevoerd met de patiënt, zijn echtgenote, hun
dochter en een longverpleegkundige. Tijdens het gesprek zijn de differentiaal-diagnostische
overwegingen besproken. De familie van de patiënt heeft tijdens het gesprek veel ongenoegen
over de zorg aan de patiënt geuit. In het medisch dossier van de patiënt is het volgende
genoteerd:
“Beleid
In overleg met Dr. [naam longarts, verweerder H2023/5414] (grote visite; medebeoordeeld)
- Fragmin therapeutisch: 88 Kg x 200= 17600 EH 1dd1 in de avond
- Morgen lab
- Oxybutanine starten 2.5mg 3dd1 zn indien patiënt blaaskrampen heeft.
- Dochter bellen om op de hoogte stellen dat patiënt achteruitgaat
(…)
Overige acties
Dochter gebeld
- Gaat op dit moment niet de goede kant op, patiënt wordt steeds zieker en we hebben
het maximale gedaan wat mogelijk is (behalve nieuwe medicatie, want dat wilde patiënt/familie
niet). Uitgesproken dat we ons toch wel eg veel zorgen maakt. Verdenking op longembolië
is er, vandaar dat we gestart zijn met bloedverdunners. We hopen dat patiënt de bocht
gaat maken, maar zeker zijn we hier niet van. Afgesproken vanmiddag nog even fysiek
contact te hebben.
Overweging / Differentiaal diagnose
Familiegesprek
Aanwezig: patiënt, partner, dochter, [naam verpleegkundige] (vpk), dochter
Uitgebreid gesprek gehad. Familie geeft aan dat ze zeer ontevreden zijn over de
zorg die in het [naam ziekenhuis] wordt geboden. Ze vinden dat we patiënt te negatief
benaderen. Op de SEH is al gezegd dat patiënt het waarschijnlijk niet gaat redden,
waardoor er een zaatje in het hoofd is gepland is en waardoor de neerwaartse spiraal
is ingezet.
Uitleg gegeven dat we ons erg zorgen maken over patiënt. Aangegeven dat patiënt
een ernstige corona infectie heeft, waardoor er veel ontsteking zit in beide longen.
Uitleg gegeven dat we geen REGENcov hebben gegeven omdat hier veel weerstand voor
was vanuit de familie. Dit hebben we gerespecteerd en dus ook niet gedaan. Afgelopen
week heeft patiënt bijna elke dag aan de maximale optiflow gezeten, waardoor hij 60
L zuurstof per minuut van ons krijgt. Desondanks blijft de zuurstof spanning erg laag.
Afgelopen avond is patiënt verder verslechterd. De verdenking op longembolieën is
er, maar vanwege het onvermogen tot het maken van CT-a, is er pragmatisch gestart
met fragmin therapeutisch. Er is uitleg gegeven over het doel van de therapeutisch
fragmin.
Partner en dochter reageren hierop waarom er niet meteen gestart is met therapeutisch
fragmin, worden hier erg geirriteerd van. Uitleg gegeven dat we niet standaard bij
iedereen met bloedverdunners starten, omdat niet iedereen longemolieën krijgt en omdat
het wel nadelige bijwerkingen kan hebben.
Besproken dat we nu het maximale doen wat kan. Hopelijk gaat patiënt de bocht maken
en zal het de komende dagen wat beter gaan, maar we maken ons hier erg zorgen om .
Het zuurstof gehalte in het bloed loopt alleen maar terug, ondanks de maximale optiflow
therapie.
Tevens besproken dat we in de gaten moeten houden of patiënt comfortabel is. Patiënt
geeft zelf aan dat hij dit op dit moment niet is, vanuit de artsen/vpk wordt dit op
dit moment ook gezien. Familie geeft aan dat we nog niet mogen starten met morfine.
Morfine zou enkel gegeven worden met pijnklachten volgens familie. Uitleg gegeven
dat het ook toegepast wordt bij dyspnoe. Na overleg met eigen antropologische huisarts
mag er gestart worden met morfine subcutane bolussen.
Afgesproken dat als patiënt verder achteruitgaat er een morfine pomp gestat moet
worden, waardoor er continue morfine gegeven kan worden. Tevens afgesproken dat dochter/partner
overdag bij patiënt mag blijven en dat partner rooming in krijgt, zodat er effectieve
communicatie kan plaatsvinden.
Beloop
VPK
Optiflow aan maximale standen. Saturatie dipt meerdere keren naar 88%. Voelt zich
ook dyspnoeisch, gaat achteruit (eerder niet aangegeven dat patiënt zich dyspnoeisch
voelt). Heeft een CAD, is goed doorgankelijk. Ontlasting is op gang, tweemaal incontinent
geweest voor ontlasting. Geen diarree. Intake prima.
Patiënt
Voelt zich sinds gisteren erg ziek. Erg dyspnoeisch en erg vermoeid. Geen pijnklachten.
Geen sputumproductie of hemoptoë.
Lichamelijk onderzoek
Vitale waardes : Resp 18, Temp 37.9, HR 98, SpO2 95% met maximale optiflow (60L
FiO2 90%), NIBP 121/83 Ex: geen oedemen.”
3.20 Tijdens de avondvisite is heeft de echtgenote nogmaals aan de anesthesioloog
gevraagd waarom niet eerder is gestart met het toedienen van bloedverdunners. Tevens
heeft zij gevraagd of ze ’s nachts haar mondmasker af mocht zetten. Hierover heeft
de anesthesioloog om 19.37 uur in het medisch dossier van de patiënt het volgende
genoteerd:
“Beleid
Bij korte avondvisite vraagt partner van pt nogmaals waarom er niet eerder is gestart
met de therapeutische fragmin. Ik geeft hierop zelfde antw als tijdens familiegesprek.
(cost-benefit afweging, wel profylaxe gehad gedurende hele opname)
Tevens vraagt ze of haar FFP2 mondmasker vannacht tijdens rooming-in af mag, omdat
ze anders niet kan slapen.
Uitgelegd dat de kamer vol virusdeeltjes zit vanwege de optiflow op hoge stand bij
een besmet persoon. En dat als zij haar FFP2 masker vannacht af zet een infectie zeer
waarschijnlijk is. Tegelijkertijd kunnen wij hier niet continue actief op controleren.
Ik leg de verantwoordelijkheid hiervoor bij patiente na de risico's nogmaals te hebben
benoemd.”
3.21 Op 8 december 2021 ging de patiënt in de vroege ochtend respiratoir verder
achteruit. Ook werd hij onrustiger. Omdat de morfinebolussen voor de dyspnoe onvoldoende
bleken te zijn, werd gestart met een morfinepomp. De nachtarts heeft zijn zorgen over
de patiënt geuit naar de echtgenote. Afgesproken werd dat ervoor zou worden gezorgd
dat de patiënt comfortabel was, maar dat de behandeling ook nog even zou worden doorgezet.
In het medisch dossier van de patiënt heeft een longarts om 2.58 uur het volgende
genoteerd:
“BELOOP
Gebeld door verplk.
Persisterend sat 80% met optiflow max standen.
Pt geeft aan dyspneu te voelen.
Uur geleden morfine 2,5mg sc gehad. Lijkt onvoldoende
B/
-Nogmaals morfine sc 2.5mg
-Indien onvoldoende werking contact
------------------------------------------
3:45 uur.
Morfine eigenlijk geen effect.
Saturatie 81% met dips naar 70 met optiflow op maximale standen.
Pt beoordeelt. Fors dyspneu.
Geeft dit zelf ook aan.
Ook verward. Probeert uit bed te komen, oogt angstig aldus vrouw.
Zorgen geuit. Pt gaat hard achteruit, geen andere behandelopties.
Streven vooral comfort nu.
Vrouw lijkt dit goed te begrijpen, wil wel graag nog behandeling doorzetten.
Vandaar nu twee sporen: Streven naar comfort, maar behandeling nog even door
Indien verdere achteruitgang palliatief beleid.
-Nogmaals morfine sc 2.5mg
-Start morfinepomp 1mg/uur continue
-Zo nodig 2.5 mg subcutaan hierbij door
-Eenmalig midazolam 1mg sc voor onrust
-Ook haldol 1mg bijgeven eenmalig iv, gezien pt niet de energie heeft om dit oraal
in te nemen momenteel
-Zo nodig extra geven
-Vrouw uitleg over doel morfine: Dyspneu bestrijden en midazolam, onrust bestrijden.
Kan als bijwerking sufheid/slapen geven, maar pt kan ook zeker nog wakker worden.
Vrouw snapt dit. Geen verdere vragen. Vrouw ligt familie in dat het zeer slecht
gaat.
---------------------------------------------------
Gebeld door verpleegkundige.
Onrust neemt toe. Pt probeert uit bed te klimmen, angst.
Dyspneu wel verbeterd.
B/
-Volgens COVID palliatiefprotocol:
-Midazolam 5mg sc
-Hierna start midazolam 2mg/uur continue perfusor
-Zo nodig 5mg midazolam door hierna hiernaast”.
3.22 Gedurende de dag van 8 december 2021 is het afgesproken beleid voortgezet.
De ANIOS longgeneeskunde heeft samen met de longarts met de echtgenote besproken dat
de patiënt waarschijnlijk niet meer beter zou worden en dat ervoor zou worden gezorgd
dat hij comfortabel was. De ANIOS longgeneeskunde heeft om 10.10 uur hierover onder
meer het volgende genoteerd in het medisch dossier van de patiënt:
“Beleid
- Inden onrust toeneemt dan midazolam pomp naar 3 + bolus 5mg
- Inden dyspnoe toeneemt dan morfine pomp naar 2 + bolus van 2.5 mg
- Optiflow rustig afbouwen tot neusbril, neusbril verder afbouwen tot 0
In de middag midazolam opgehoogd naar 2mg/uur,
- Met Dr. [naam longarts, verweerder H2023/5414] gesprek gehad met partner. Besproken
dat patiënt op dit moment waarschijnlijk niet meer beter gaat worden en dat we ons
moeten richten om comfort. Op dit moment is patiënt comfortabel en is het niet nodig
om morfine/midazolam op te hogen, indien patiënt oncomfortabel wordt dan zal morfine/midazolam
verder opgehoogd dienen te worden. Partner hoopt nog steeds dat patiënt beter gaat
worden. Aangegeven dat deze kans niet reeël is...
Om 16:00 patiënt herbeoordeeld
Oogt niet oncomfortabel ondanks ademfrequentie, is diep in slaap. Zo door.
Beleid
ICC klinisch (Ondersteunende en Palliatieve zorg): graag familie, begeleiden in
het palliatief beleid van patiënt”.
3.23 In de middag van 8 december 2021 werd geconstateerd dat de patiënt in de stervensfase
was. Om 15.51 uur is in het medisch dossier van de patiënt het volgende genoteerd:
“Pt bezocht, echtgenote en schoonzoon gesproken.
Pt in stervensfase, tachypnoeisch (AF 50-60), grauw, oogt niet oncomfortabel ondanks
aderfrequentie, is diep in slaap.
Inmiddels gestart met morfine continu vanwege dyspneu en palliatieve sedatie vanwege
onrust.
Echtgenote vindt het nog onbegrijpelijk dat haar man gaat overlijden, had het idee
dat hij de afgelopen aan het opknappen was. Voord geluisterd en ruimte geboden voor
emoties.”
3.24 De patiënt is op 8 december 2021 om 20.30 uur overleden.
3.25 In de periode waarin de patiënt in het ziekenhuis was opgenomen (november en
december 2021) was er sprake van een coronapandemie en waren er landelijk strenge
maatregelen afgekondigd als gevolg van de stijging van het aantal COVID-19-patiënten.
In november 2021 waren er verscherpte maatregelen en een avond-lockdown. In december
2021 was sprake van een harde lockdown. Per 1 december 2021 heeft het ziekenhuis extra
beveiligers ingezet die gedurende de bezoekuren alle verpleegafdelingen bezochten.
Deze maatregel is genomen ter bescherming van het personeel, de patiënten en de bezoekers,
omdat er veel discussies ontstonden met name over de bezoekregeling.
4. Het standpunt van klaagsters en de klacht
4.1 Klaagsters verwijten verweerster:
1. dat zij zich “niet aan de Eed van Hippocrates heeft gehouden en dood door schuld,
zogezegd pure moord op de patiënt”. Ondanks dat het voorgeschreven protocol bij de
patiënt niet werkte en ondanks alle suggesties die de dochter, de patiënt en de rest
van de familie hebben aangedragen, heeft zij geen enkele poging ondernomen om een
andere behandeling te proberen;
2. dat zij heeft voorgesteld om de patiënt als COVID-19-positief te behandelen,
terwijl er medisch niet is bekeken wat er aan de hand was. Als er verder klinisch
onderzoek zou zijn gedaan dan had verweerster kunnen constateren wat de ware reden
was van het onwel voelen van de patiënt. Als verweerster de patiënt serieus had genomen,
had er eerder een behandeling kunnen worden gestart om hem te genezen.
3. dat op 29 november 2021 plotseling wel radiologisch onderzoek naar CTA-longembolie
mogelijk was, terwijl de patiënt op 27 november 2021 met dezelfde klachten naar huis
is gestuurd omdat hij twee weken moest wachten op de scan;
4. dat zij de patiënt gezondheidszorg heeft geweigerd omdat er volgens haar geen
opname-indicatie was;
5. machtsmisbruik omdat de patiënt naar huis is gestuurd omdat de patiënt geen PCR-test
(polymerase chain reaction-test, hierna ook: ‘coronatest’ of ‘COVID-19-test’) wilde
uitvoeren en een voorstel voor een serologische test werd geweigerd. Op de X-thorax
(röntgenfoto van de borstholte) bleek een verdenking voor een pneumonie. Verweerster
heeft dit niet verteld en de patiënt is zonder diagnose of verdenking van een diagnose
naar huis gestuurd;
6. het inhumaan behandelen van de patiënt en familie.
4.2 Ter onderbouwing van hun klacht hebben klaagsters onder meer het volgende aangevoerd.
De patiënt was bewust niet gevaccineerd, omdat hij altijd erg ziek werd van griepprikken.
Bij het eerste bezoek aan het ziekenhuis op 27 november 2021 heeft de patiënt aangegeven
dat hij niet wilde dat er een PCR-test werd afgenomen, omdat hij ervan op de hoogte
was dat COVID-19-testen geen virussen kunnen aantonen. De patiënt is desondanks behandeld
als COVID-19-positief. Behalve een scan zijn daardoor geen aanvullende onderzoeken
gedaan om te bekijken wat ware reden van zijn klachten was. De SEH-arts heeft aangegeven
dat neurologisch onderzoek raadzaam zou zijn, maar in verband met een quarantaineperiode
zou hij daarop twee weken moeten wachten. De patiënt is vervolgens ondanks zijn benauwdheid
naar huis gestuurd.
4.3 Toen de patiënt op 29 november 2021 op de SEH kwam, is op een moment dat hij
niet goed aanspreekbaar was, gevraagd of ze een PCR-test mochten afnemen. Hij heeft
daarvoor toestemming gegeven. Omdat de patiënt zo ziek was dat hij niet meer goed
voor zichzelf kon opkomen, valt het afnemen van de test onder “medische verkrachting”.
4.4 De patiënt is vervolgens opgesloten op een zogenaamde COVID-19-afdeling, waar
hij schofferend is behandeld, onder andere omdat de deuren op slot gingen en hij maar
zeer beperkt bezoek mocht ontvangen. Het bezoek werd verplicht een mond-neus-masker
te dragen, ondanks de gevaren van zuurstoftekort en gevaarlijk hoge inhalatie van
CO2 en afvalstoffen. Tegen de echtgenote van de patiënt werd gedreigd dat zij zelf
doodziek zou worden als zij niet zo’n masker zou dragen. Dit ondanks dat zij niet
lang daarvoor een herseninfarct had gehad. Bovendien dient een arts te weten dat een
virus niet overdraagbaar is van persoon op persoon. Daarbij was SARS-COV slechts artificieel
aangetoond. Het virus is gesequenseerd en niet geïsoleerd.
4.5 De patiënt werd behandeld door artsen die geen longarts waren. Hierdoor is hem
goede zorg onthouden. Er is verschillende keren voorgesteld om een experimenteel medicijn
tegen COVID-19, te weten REGEN-COV, aan de patiënt toe te dienen. Dat dat hebben de
patiënt en zijn dochter geweigerd. De dochter heeft voorgesteld om aan de patiënt
antibiotica en ivermectine voor te schrijven, maar dat werd door de artsen geweigerd.
Het werd de dochter verboden om het zelf aan de patiënt toe te dienen. De dochter
heeft de patiënt desondanks tijdens het bezoekuur ivermectine toegediend. Hij knapte
dan zienderogen op.
4.6 Ondanks dat de patiënt een longontsteking had, werd er zuurstof in zijn longen
gepompt door middel van een Optiflow. De hoeveelheid toegediende zuurstof is enkele
keren opgehoogd, terwijl de saturatie van de patiënt goed was. Dit heeft zijn longen
ernstige schade toegebracht. Voorts is pas op het moment dat de patiënt enkele dagen
volledig bedlegerig was, begonnen met het toedienen van trombosespuiten. Hier had
veel eerder mee moeten worden begonnen.
4.7 De artsen hebben de patiënt niet goed behandeld, maar letterlijk dood laten
gaan. Uit het dossier blijkt dat ze de patiënt niet hebben geholpen omdat het kostentechnisch
niet interessant zou zijn. Omdat hij is overleden met COVID-19 als doodsoorzaak, heeft
het overlijden van de patiënt het ziekenhuis €45.000,- opgeleverd. Klaagsters eisen
dat dit bedrag wordt overgemaakt naar de rekening van de echtgenote, omdat zij veel
emotionele en financiële schade heeft geleden. Bovendien eisen klaagsters een schadevergoeding
van één miljoen euro.
5. Het standpunt van verweerster
Verweer ten aanzien van de algemene klachtonderdelen
5.1 Verweerster stelt dat zij heeft gehandeld volgens de toen geldende COVID-19-richtlijnen
van het RIVM, de Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB) en de Federatie Medisch
Specialisten (FMS). Het ingestelde beleid van opname op een COVID-19-afdeling, zuurstoftoediening,
controles van vitale functies en afgesproken aanvullend bloedonderzoek (waaronder
COVID-19-antistofbepaling) en start van dexamethason was zorgvuldig ingesteld beleid.
Voorts is er op de juiste momenten medicatie en diagnostiek aangeboden, is de situatie
van de patiënt besproken in een multidisciplinair overleg, is uitgebreid aandacht
besteed aan de twijfels bij de familie, zijn er meerdere uitgebreide (familie)gesprekken
gevoerd, is enkel de medicatie toegediend waarvoor de patiënt toestemming had gegeven,
zijn de overwegingen duidelijk gedocumenteerd in het medisch dossier, is een palliatief
team betrokken in de laatste fase en is een zogenoemd nabestaanden gesprek aangeboden.
Tot slot is de aanname dat het ziekenhuis een geldbedrag zou ontvangen per patiënt
die aan COVID-19 overlijdt, volstrekt onjuist.
5.2 Verweerster is van mening dat het beeld dat klaagsters hebben geschetst van
haar handelen in het geheel geen recht doet aan de manier waarop zij zich voor het
welzijn van de patiënt heeft ingespannen gelet op de taken en de mogelijkheden die
verweerster had. Nu verweerster heeft gehandeld conform de eisen die aan de zorg voor
de patiënt en zijn naasten mochten worden gesteld, is er geen sprake van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen.
Verweer ten aanzien van de specifieke klachtonderdelen
5.3 Op het moment dat de patiënt op 27 november 2021 voor de eerste keer op de SEH kwam, hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden en volgden uit het lichamelijk onderzoek geen bijzonderheden. Er was sprake van een klinisch beeld dat paste bij een COVID-19-infectie. De uitslagen en het klinisch beeld van de patiënt gaven op dat moment geen reden voor een opname of het uitvoeren van verdere onderzoeken.
5.4 Het is niet juist dat er op 27 november 2021 en 29 november 2021 sprake was
van eenzelfde situatie. Het is ook onjuist dat op 29 november 2021 een CTA-scan (CT-scan
en angiografie van de longaders, hierna: CTA-scan) ineens wel mogelijk was, terwijl
de patiënt op 27 november 2021 naar huis werd gestuurd en pas na de quarantainetijd
een scan zou kunnen plaatsvinden. Op 27 november 2021 was er geen reden om diagnostiek
naar een longembolie (waaronder een CTA-scan) in te zetten. COVID-19 was een voldoende
verklaring voor de klachten van de patiënt. Was er op 27 november 2021 een CTA-scan
van de longen wel geïndiceerd geweest, dan had die zeker plaatsgevonden, ondanks quarantainemaatregelen.
Aangezien de CTA-scan die is gemaakt op 29 november 2021 geen longembolie heeft aangetoond,
is het overigens zeer onwaarschijnlijk dat er op 27 november 2021 wel sprake was van
een longembolie, aldus verweerster. Op 29 november 2021 was er sprake van een verslechtering,
was het nodig om aan de patiënt zuurstof toe te dienen en was opname en het maken
van een CTA-scan (daags na opname) wel geïndiceerd. De scan die na de isolatiemaatregelen
zou plaatsvinden, was een niet-spoed MRI-scan van de schedel. Deze kon worden uitgesteld
tot na de quarantaineperiode.
5.5 Verweerster heeft aan het einde van haar dienst de patiënt overgedragen aan
een collega-SEH-arts. Verweerster heeft doorgegeven dat de (werk)diagnose COVID-19
was en dat de patiënt bij een opname-indicatie opgenomen zou worden op de isolatie-afdeling.
Toen alle diagnostiek compleet was, heeft de ANIOS SEH overlegd met de collega-SEH-arts
dat er op dat moment geen opname-indicatie was en de patiënt ontslagen kon worden.
Hoewel verweerster hier niet bij betrokken was, heeft zij opgemerkt dat de weigering
van het doen van een PCR-test op COVID-19 geen onderdeel was van de ontslagbeslissing.
5.6 Het verwijt tot slot dat er geen diagnose is verteld bij ontslag, houdt volgens
verweerster geen stand. Hoewel verweerster de patiënt en zijn familie niet persoonlijk
heeft gezien, is uit het medisch dossier op te maken dat de bevindingen door de ANIOS
SEH met de patiënt en zijn familie zijn besproken. De patiënt en zijn familie gaven
echter aan het oneens te zijn met de diagnose COVID-19.
6. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
6.1 Het college heeft er begrip voor dat de ziekte en het overlijden van de patiënt
zeer aangrijpend zijn geweest voor klaagsters. Toch zal ook in dit geval, waar het
gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, moeten worden beoordeeld
of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm
daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende SEH-arts. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de beroepsnormen en andere professionele standaarden die
op dat moment voor verweerster golden. In deze zaak betekent dit dat verweerster -
als uitgangspunt - diende te handelen volgens de voor COVID-19 ontwikkelde richtlijnen
en het door de overheid afgekondigde beleid voor het personeel
en de bezoekers van ziekenhuizen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet
om of een zorgverlener beter anders had kunnen handelen. Tot slot geldt het uitgangspunt
dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
6.2 Klaagsters hebben verzocht om verweerster uit haar functie te zetten en hebben
daarnaast een schadevergoeding geëist. Het college kan op grond van artikel 48 van
de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) aan een verweerder
een maatregel opleggen indien één of meer klachtonderdelen gegrond worden verklaard.
Het college kan alleen die maatregelen opleggen die in de wet zijn opgenomen. Een
schadevergoeding behoort niet tot deze maatregelen. Ook is het niet de taak van het
college om een uitspraak te doen over de gevolgen van het handelen van verweerster
en het overlijden van de patiënt.
Klachtonderdelen 1 tot en met 5 – (kort gezegd) verweerster heeft op 27 november
2021 onvoldoende onderzoek gedaan naar de ware oorzaak van de klachten, de patiënt
behandeld als COVID-19-positief en opname geweigerd
6.3 Omdat de klachtonderdelen 1 tot en met 5 nauw met elkaar samenhangen, zal het
college de klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.
6.4 Uit het zeer goed bijgehouden medisch dossier van de patiënt blijkt dat er op
27 november 2021 een uitgebreide anamnese is afgenomen, dat er lichamelijk onderzoek
is gedaan, dat vervolgens verschillende bloed- en urineonderzoeken zijn gedaan en
dat er een röntgenfoto van de borstholte en een CT-scan van de hersenen zijn gemaakt.
Hieruit blijkt dat verweerster de (klachten van de) patiënt serieus heeft genomen.
6.5 Naar het oordeel van het college heeft verweerster - als supervisor van de ANIOS
SEH - die onderzoeken gedaan, dan wel laten doen, die differentiaal-diagnostisch aangewezen
waren gezien het klinisch beeld op dat moment. Op grond van het klinisch beeld, de
uitslagen van alle onderzoeken en de röntgenfoto’s mocht verweerster - met de ANIOS
SEH – vervolgens tot de (werk)diagnose ‘acute respiratoire aandoening door SARS-CoV-2’
(COVID-19) komen. Daarvoor was het niet vereist dat de diagnose door middel van een
PCR-test was bevestigd.
6.6 Op grond van de informatie uit het medisch dossier bestond er op 27 november
2021 geen indicatie om de patiënt in het ziekenhuis op te nemen. De patiënt was niet
zuurstofbehoeftig en het was niet noodzakelijk om hem in het ziekenhuis te behandelen
voor zijn klachten. Op basis van het uitgebreide onderzoek, mocht verweerster komen
tot de beslissing dat het niet nodig was om de patiënt op te nemen. Op 27 november
2021 was er geen aanleiding om een CTA-scan te laten maken. Niet is gebleken dat de
diagnose COVID-19 van invloed is geweest op de beslissingen die op 27 november 2021
zijn genomen.
6.7 Dat de familie van de patiënt van mening was dat de klachten van de patiënt
niet pasten bij COVID-19 en dat er volgens de familie een andere oorzaak voor de klachten
moet zijn geweest, maakt niet dat deze diagnose onjuist was. Evenmin had dit aanleiding
moeten zijn om verder
onderzoek te doen, omdat door de verrichte onderzoeken een andere oorzaak van de
klachten was uitgesloten.
6.8 Als gevolg van de op dat moment geldende richtlijnen en protocollen dienden
er vervolgens maatregelen te worden genomen om zorgverleners, andere patiënten en
bezoekers in het ziekenhuis te beschermen tegen een COVID-19-besmetting. Niet is gebleken
dat verweerster in dat verband maatregelen heeft genomen die op negatieve wijze van
invloed zijn geweest op de behandeling van de patiënt.
6.9 Het college is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerster heeft gehandeld
in lijn met de stand van de wetenschap, de inzichten en richtlijnen van dat moment.
De klachtonderdelen 1 tot en met 5 zijn daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 6) het inhumaan behandelen van patiënt en familie
6.10 In het medisch dossier is genoteerd dat de verweerster na overleg binnen het
ziekenhuis heeft medegedeeld dat de patiënt niet kon worden gedwongen om een COVID-19-test
af te laten nemen of een mondkapje te dragen. Niet is gebleken dat verweerster de
patiënt of zijn familie desondanks daartoe heeft gedwongen of op andere wijze inhumaan
heeft behandeld. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Slotsom
6.11 Het college verklaart alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond. Het college
is van oordeel dat verweerster zeer zorgvuldig heeft gehandeld en de patiënt naar
beste vermogen – in het licht van de opgelegde beperkingen, zowel vanuit de overheid
als door de familie van de patiënt – heeft behandeld. Het komt het college overigens
voor dat, ook als het rekening houdt met het verdriet dat klaagsters hebben door het
verlies van hun dierbare, beschuldigingen als ‘moord’ en ‘dood door schuld’, niet
gepast zijn.
7. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 9 oktober 2024 door
K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, voorzitter, E.P.J. Arnoldus en S.M.
de Hosson,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. van der Hart, secretaris.