ECLI:NL:TGZRSHE:2024:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7601
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:101 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-09-2024 |
Datum publicatie: | 25-09-2024 |
Zaaknummer(s): | H2024/7601 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klager is kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht tegen een lid-beroepsgenoot van een Regionaal Tuchtcollege. De klacht gaat over de behandeling van een klacht door het tuchtcollege en de inhoud van de beslissing van het college. De verweten gedraging heeft geen weerslag op de individuele gezondheidszorg. |
Uitspraak 25 september 2024
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’s-HERTOGENBOSCH
Voorzittersbeslissing op de op 30 augustus 2024 ontvangen klacht van:
[A],
wonende in [B],
klager,
tegen
[C],
oogarts,
werkzaam in [D],
verweerder.
1. De zaak in het kort
Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam,
hierna het RTG Amsterdam, geklaagd over een behandeling die onder supervisie van een
oogarts is verricht door een in het buitenland opgeleide oogarts. Verweerder is lid-beroepsgenoot
van het RTG Amsterdam. Verweerder heeft deel uitgemaakt van het college dat over de
klacht van klager tegen de superviserende oogarts heeft geoordeeld. In deze zaak verwijt
klager verweerder - kort gezegd - dat hij als lid- beroepsgenoot van het college dat
over de klacht tegen de superviserende oogarts heeft geoordeeld tekort is geschoten
bij deze beoordeling.
2. De procedure
Het dossier bevat de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 30 augustus 2024;
- de brief van 16 september 2024 van de secretaris aan klager.
3. Overwegingen
De klacht houdt dat verweerder:
a. als lid beroepsgenoot van het RTG mede verantwoordelijk is voor de beslissing
op de klacht van klager, terwijl die beslissing niet de feiten, omstandigheden en
bevindingen vermeldt waarop deze berust;
b. zich niet toetsbaar opstelt.
4. De beoordeling
De criteria voor de beoordeling
a. In artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet
BIG) zijn twee normen geformuleerd waaraan het handelen of nalaten van een zorgverlener
kan worden getoetst. De eerste tuchtnorm heeft betrekking op tekortschieten ten opzichte
van een patiënt of de naaste betrekking van een patiënt. De tweede tuchtnorm betreft
gedragingen die niet onder de eerste norm vallen, maar in strijd zijn met hetgeen
een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Als algemene voorwaarde van het toepassen
van de tweede tuchtnorm geldt het al langer door het Centraal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg (CTG) gehanteerde weerslagcriterium. Dit houdt in dat het handelen
voldoende weerslag moet hebben op de individuele gezondheidszorg.
b. Ten slotte geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor hun eigen handelen.
De beoordeling
c. Vast staat dat tussen klager en verweerder geen behandelrelatie heeft bestaan.
Verweerder heeft ook anderszins geen handelingen op het gebied van de individuele
gezondheidszorg verricht. Evenmin heeft hij de gezondheidstoestand van klager beoordeeld,
wat op grond van artikel 7:446 lid 2 BW onder geneeskundig handelen valt en daarmee
onder de eerste tuchtnorm zou kunnen worden geschaard. Dit betekent dat het handelen
van verweerder niet kan worden getoetst aan de eerste tuchtnorm.
d. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of het handelen van verweerder
valt onder de tweede tuchtnorm. De onderhavige klacht richt zich tegen verweerder
in zijn hoedanigheid lid-beroepsgenoot van het RTG, betrokken bij de beoordeling van
de klacht van klager tegen de superviserende oogarts.
e. In de jurisprudentie van de tuchtcolleges is als uitgangspunt bepaald dat het
door BIG-geregistreerde zorgverleners beoordelen van (klachten over) het handelen
van andere zorgverleners in de hoedanigheid van - onder meer - klachtenbehandelaar,
arbiter, lid van een klachtencommissie of Regionale Toetsingscommissie Euthanasie
niet kan worden gezien als handelen in de hoedanigheid van arts, onvoldoende weerslag
heeft op de individuele gezondheidszorg en daardoor niet valt onder de werking van
het tuchtrecht (zie onder meer ECLI:NL:TGZRZWO:2013:71, ECLI:NL:TGZCTG:2016:277 en
ECLI:NL:TGZCTG:2021:161).
f. De voorzitter is van oordeel dat de verweten gedraging zijn optreden als lid-beroepsgenoot
betreft. Dat betreft het beoordelen van het handelen van een zorgverlener. Handelen
in die hoedanigheid is geen handelen dat valt onder de tweede tuchtnorm zoals hiervoor
aangegeven. Het medisch tuchtrecht, zoals neergelegd in de Wet BIG, kan niet worden
gebruikt als (verkapt) beroep tegen de beslissing van het RTG en is voor dergelijke
klachten niet bedoeld. Het feit dat verweerder als lid beroepsgenoot BIG-geregistreerd
is, leidt niet tot een ander oordeel.
g. Dit betekent dat het handelen van verweerder omschreven in klachtonderdeel a.
niet kan worden getoetst aan artikel 47 van de Wet BIG. Uit de overwegingen hiervoor
volgt dat klager kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard in klachtonderdeel
a.
h. De voorzitter zal geen oordeel vellen over het in het klaagschrift geformuleerde
klachtonderdeel b, omdat klager die klacht afhankelijk stelt van de inhoud van verweer
dat niet is gevraagd en dus ook niet is gevoerd.
4. De beslissing
De voorzitter verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a
en verstaat dat geen oordeel behoeft te worden geveld over het in het klaagschrift
geformuleerde klachtonderdeel b.
Aldus gedaan op 25 september 2024 door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk,
voorzitter, in tegenwoordigheid van I.F. Schouwink, secretaris