ECLI:NL:TGZRAMS:2024:95 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6575

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:95
Datum uitspraak: 23-04-2024
Datum publicatie: 23-04-2024
Zaaknummer(s): A2023/6575
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. Klaagster is op een intakegesprek geweest bij de gz-psycholoog. Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat zij tijdens dit gesprek onrustig werd door de vragen die werden gesteld, dat haar hulpvraag niet is beantwoord en dat zij niet goed is geholpen. Het college ziet in de lezingen van klaagster en de gz-psycholoog terug dat zij het intakegesprek op sommige punten anders hebben ervaren en dat zij andere verwachtingen hadden van het gesprek. Klaagster en de gz-psycholoog hebben beiden een andere herinnering aan de wijze van formuleren van de hulpvraag en aan de inzage van de door klaagster meegebrachte stukken, waardoor het college niet kan vaststellen hoe het gesprek op deze punten precies is verlopen. Het college oordeelt dat de biografische vragen die door de gz-psycholoog zijn gesteld passend zijn in een intakegesprek. In een intakegesprek is het gebruikelijk dat er algemene, oriënterende vragen worden gesteld om de hulpvraag en verwachtingen in beeld te krijgen. Dat klaagster dit als vervelend heeft ervaren, is voor het college invoelbaar, gelet op de onrustige staat waarin zij verkeerde. Dit alles maakt echter niet dat de gz-psycholoog onzorgvuldig heeft gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

A2023/6575

Beslissing van 23 april 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 23 april 2024 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klaagster,

tegen

C,
gz-psycholoog,
destijds werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: gz-psycholoog.

1. De zaak in het kort

1.1 Klaagster is op een intakegesprek geweest bij de gz-psycholoog. Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat zij tijdens dit gesprek onrustig werd door de vragen die werden gesteld, dat haar hulpvraag niet is beantwoord en dat zij niet goed is geholpen.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 8 november 2023;
- het verweerschrift.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.


3. Wat is er gebeurd?

3.1 Op 26 oktober 2023 is klaagster (geboren in 1947), naar aanleiding van een gesprek met haar huisarts, door haar echtgenoot telefonisch aangemeld voor een intakegesprek bij de gz-psycholoog. Op 31 oktober 2023 hebben klaagster en de gz-psycholoog elkaar gesproken. Na ruim een half uur is het gesprek door de gz-psycholoog afgerond. Met toestemming van klaagster heeft de gz-psycholoog haar bevindingen daarna met de echtgenoot van klaagster gedeeld. Zij heeft de echtgenoot geadviseerd om opnieuw contact op te nemen met de eigen huisarts en om een diagnostisch neuropsychologisch onderzoek voor klaagster aan te vragen.

3.2 Enkele dagen later heeft de gz-psycholoog een brief van klaagster ontvangen, waarin zij haar ongenoegen over het gesprek heeft geuit. Deze brief heeft klaagster een week later ook naar het tuchtcollege gestuurd, als bijlage bij onderhavige tuchtklacht.

4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog

4.1 Volgens klaagster heeft de gz-psycholoog onzorgvuldig gehandeld. Klaagster stelt dat zij niet de zorg heeft ontvangen die zij van de gz-psycholoog had mogen verwachten.
4.2 De gz-psycholoog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.1 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de gz-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

5.2 Het college oordeelt dat de gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Het gesprek

5.3 Klaagster is van mening dat zij tijdens het intakegesprek niet is geholpen. De hulpvraag was volgens klaagster hoe zij kon omgaan met de woede die ontstaan was door de vele affaires van haar echtgenoot. Er zijn volgens haar vragen gesteld die niets te maken hadden met haar hulpvraag en de gz-psycholoog heeft niet gereageerd op de aantekeningen die klaagster had meegenomen. Het gevolg hiervan was dat er een gesprek plaatsvond waar klaagster onrustig van werd en waarbij klaagster geen antwoorden kon geven op de vragen. Klaagster vindt dat zij niet de zorg heeft gehad die zij van de gz-psycholoog mocht verwachten.

5.4 De gz-psycholoog heeft uitgelegd dat zij klaagster heeft gezien voor een intakegesprek. De verwijzing van de huisarts had zij op dat moment nog niet ontvangen. De gz-psycholoog zag een nerveuze vrouw, die moeite had te antwoorden op biografische vragen. Volgens de gz-psycholoog heeft zij wel de door klaagster meegebrachte documenten ingezien. Op de vraag van de gz-psycholoog wat haar hulpvraag was, antwoordde klaagster dat ze vooral behoefte had aan rust en dat ze geen zware gesprekken wilde. Klaagster antwoordde dat ze zelf niet dacht aan cognitieve achteruitgang. De gz-psycholoog heeft het gesprek na ruim een half uur beëindigd omdat ze zag dat klaagster onrustig bleef en ze haar niet verder wilde belasten. Na het gesprek heeft ze met toestemming van klaagster een hetero-anamnese afgenomen bij de echtgenoot van klaagster. Ze heeft met hem gedeeld dat haar observaties zouden kunnen wijzen op meer structurele cognitieve problemen en heeft de echtgenoot geadviseerd opnieuw contact op te nemen met de huisarts en te verzoeken om een diagnostisch neuropsychologisch onderzoek voor klaagster. De gz-psycholoog heeft klaagster en haar echtgenoot meegedeeld dat zij klaagster niet verder kan helpen en heeft klaagster terugverwezen naar de huisarts voor verdere diagnostiek. De gz-psycholoog heeft van het intakegesprek alleen werkaantekeningen gemaakt.

5.5 Het college ziet in de lezingen van klaagster en de gz-psycholoog terug dat zij het intakegesprek op sommige punten anders hebben ervaren en dat zij andere verwachtingen hadden van het gesprek. Klaagster en de gz-psycholoog hebben beiden een andere herinnering aan de wijze van formuleren van de hulpvraag en aan de inzage van de door klaagster meegebrachte stukken, waardoor het college niet kan vaststellen hoe het gesprek op deze punten precies is verlopen. Waarin de lezingen wel overeenkomen, is dat klaagster onrustig werd van de vragen die werden gesteld, dat zij hier geen antwoord op kon geven en dat dit door de gz-psycholoog werd opgemerkt. Het college oordeelt dat de biografische vragen die door de gz-psycholoog zijn gesteld passend zijn in een intakegesprek. In een intakegesprek is het gebruikelijk dat er algemene, oriënterende vragen worden gesteld om de hulpvraag en verwachtingen in beeld te krijgen. Dat klaagster dit als vervelend heeft ervaren, is voor het college invoelbaar, gelet op de onrustige staat waarin zij verkeerde. Dit alles maakt echter niet dat de gz-psycholoog onzorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is hiermee ongegrond.

Slotsom

5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 23 april 2024 door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist, C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, N.J. Kroon en L.P.T. Raijmakers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.