ECLI:NL:TGZRAMS:2024:90 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5819

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:90
Datum uitspraak: 17-04-2024
Datum publicatie: 17-04-2024
Zaaknummer(s): A2023/5819
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
  • Niet-ontvankelijk
  • Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater. De zoon van klaagster is onder behandeling geweest bij de psychiater en is vier maanden na het afronden van de behandeling overleden. Klaagster verwijt de psychiater dat hij nalatig is geweest in de behandeling. Daarnaast verwijt zij de psychiater dat niet naar haar werd geluisterd en haar waarschuwingen werden genegeerd. Het college oordeelt dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in de klacht die zij namens haar zoon heeft ingediend. Ten aanzien van het gedeelte van de klacht waarvoor zij een eigen klachtrecht heeft is zij wel ontvankelijk, maar dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Uit het medisch dossier blijkt dat het de uitdrukkelijke wens van patiënt was om klaagster niet bij de behandeling te betrekken. Ondanks dat heeft de psychiater tijdens de behandelperiode toch aan klaagster de mogelijkheid geboden om haar zorgen te uiten en heeft hij daaraan aandacht besteed. Hiermee heeft de psychiater zorgvuldig gehandeld. Dat de door klaagster geuite zorgen niet hebben geleid tot een aanpassing van de behandeling of het medicatiebeleid kan de psychiater niet tuchtrechtelijk worden verweten. Voor het bepalen van het behandelplan is immers de wil van patiënt zelf beslissend. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

A2023/5819
Beslissing van 16 april 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing in raadkamer van 16 april 2024 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klaagster

tegen

C,
psychiater,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de psychiater,
gemachtigde: mr. D.J.G. Timmermans, werkzaam in Leiden.

1. De zaak in het kort
1.1 De zoon van klaagster is onder behandeling geweest bij de psychiater en is vier maanden na het afronden van de behandeling overleden. Klaagster verwijt de psychiater dat hij nalatig is geweest in de behandeling. Daarnaast verwijt zij de psychiater dat niet naar haar werd geluisterd en haar waarschuwingen werden genegeerd.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in de klacht die zij namens haar zoon heeft ingediend. Ten aanzien van het gedeelte van de klacht waarvoor zij een eigen klachtrecht heeft is zij wel ontvankelijk, maar dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 12 juli 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen 1-2;
- de vertrouwelijke bijlagen 3-7 (stukken medisch dossier) ex art. 67 lid 3 Wet BIG bij het verweerschrift;
- het aanvullend verweerschrift;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 30 november 2023, met als bijlage de reactie van de psychiater op het proces-verbaal;
- een getuigenverklaring door klaagster ingediend;
- de reactie van de psychiater op de getuigenverklaring.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten
3.1 Klaagster is de moeder van wijlen E (hierna: patiënt). Patiënt, geboren op 26 juli 2000, is op 2 november 2021 via de crisisdienst aangemeld voor behandeling bij F (hierna: F).

3.2 De psychiater is vanaf februari 2022 voor het farmacotherapeutische deel (medicatieverstrekking) betrokken geraakt bij de behandeling van patiënt en nam vanaf september 2022 ook de taak van regiebehandelaar op zich.

3.3 De behandeling van patiënt bij F is geëindigd op 15 februari 2023.

3.4 Op 17 juni 2023 is patiënt overleden.

4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klaagster verwijt de psychiater – zakelijk weergegeven – dat hij nalatig is geweest in de behandeling van patiënt. Daarnaast verwijt zij de psychiater dat hij niet naar haar heeft geluisterd. De behandeling is ondanks haar waarschuwingen doorgegaan zoals ingezet en er is niet gestopt met voorschrijven van de vele medicijnen. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klaagster toegelicht dat zij de klacht heeft ingediend namens patiënt en ook voor zichzelf.

4.2 De psychiater heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de psychiater het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid
5.1 Het college staat allereerst voor de vraag of klaagster in haar klacht jegens de psychiater ontvangen kan worden. Zoals uit artikel 65, eerste lid onder a, van de Wet BIG volgt, wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van onder meer een rechtstreeks belanghebbende. Het recht van een betrokkene (zoals klaagster die de moeder is van patiënt) om een klacht in te dienen over een medische behandeling van een overleden patiënt berust niet op een eigen klachtrecht van de betrokkene, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de veronderstelde wil van de patiënt. In beginsel geldt dat de nabestaande geacht wordt de wil van de overleden patiënt te vertegenwoordigen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen.

5.2 In deze zaak is naar het oordeel van het college sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden, wat betekent dat klaagster niet namens haar zoon kan klagen. Allereerst is er gegronde twijfel of patiënt door klaagster wenste te worden vertegenwoordigd. Uit het medisch dossier blijkt dat patiënt klaagster tijdens de behandeling bij F op afstand wilde houden. Bij de aanvang van de behandeling heeft patiënt niet klaagster maar een vriend aangewezen als eerste contactpersoon. Daarnaast blijkt uit het medisch dossier op geen enkele wijze dat patiënt op enig moment tegenover de psychiater of een andere behandelaar heeft aangegeven dat hij ontevreden was over de verleende zorg. De behandeling is in onderling overleg afgesloten. Ook in de maanden tussen de beëindiging van de behandelrelatie en het overlijden van patiënt zijn er geen signalen geweest van patiënt tegenover de behandelaren dat hij ontevreden was of anderszins klachten had over de behandeling. Er zijn geen aanwijzingen dat hij in deze periode van plan was om een tuchtklacht in te dienen. Deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de slotsom dat er gerede twijfel is dat klaagster met het voeren van deze tuchtprocedure de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt, zodat zij geen van de wil van patiënt afgeleid klachtrecht heeft.

5.3 Klaagster is wél ontvankelijk in haar klacht dat de psychiater onvoldoende naar haar heeft geluisterd en haar waarschuwingen heeft genegeerd, omdat klaagster hierbij een eigen belang heeft. Dit gedeelte van de klacht zal hierna dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.

Inhoudelijke beoordeling
5.4 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.5 Voorop staat dat de psychiater een behandelrelatie had met patiënt en niet met klaagster. Ten aanzien van de mate waarin klaagster bij de behandeling kon worden betrokken staat de wil van patiënt voorop. Uit het medisch dossier blijkt dat het de uitdrukkelijke wens van patiënt was om klaagster niet bij de behandeling te betrekken.
Ondanks dat heeft de psychiater tijdens de behandelperiode toch aan klaagster de mogelijkheid geboden om haar zorgen te uiten. Niet weersproken is dat klaagster aanwezig is geweest tijdens (een deel van) een behandelgesprek tussen de psychiater en patiënt. Uit het medisch dossier blijkt dat de psychiater de door klaagster geuite zorgen heeft genoteerd en daaraan dus aandacht heeft besteed. Naar het oordeel van het college heeft de psychiater hiermee zorgvuldig gehandeld. Tijdens de behandelperiode is klaagster ook te woord gestaan door andere behandelaren van patiënt. Zij is telefonisch te woord gestaan door een verpleegkundige van F en is aanwezig geweest bij een gesprek tussen patiënt en zijn behandelend psycholoog in opleiding tot gz-psychloog. Dat de door klaagster geuite zorgen niet hebben geleid tot een aanpassing van de behandeling of het medicatiebeleid kan de psychiater niet tuchtrechtelijk worden verweten. Voor het bepalen van het behandelplan is immers de wil van patiënt zelf beslissend. In de periode vanaf de start van de behandeling in februari 2022 tot aan het eind van de behandeling in februari 2023 heeft de psychiater veelvuldig met patiënt contact gehad over de (medicatie)behandeling: de medicatie is steeds afgestemd op de behoeften en wensen van patiënt. De psychiater heeft de situatie van patiënt structureel gemonitord en dit met de andere betrokken zorgverleners geëvalueerd. Uit het voorgaande volgt dat het gedeelte van de klacht waarvoor klaagster een eigen klachtrecht heeft kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing
Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in de klacht waarin zij namens haar zoon klaagt.

Het gedeelte van de klacht waarvoor klaagster een eigen klachtrecht heeft is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door R.A. Dozy, voorzitter, L.A.B.M. Wijntjens, lid-jurist,
J.M.C van Dam, C.M. Sonnenberg en F.M.J Bruggeman, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris.