ECLI:NL:TGZRAMS:2024:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5640

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:9
Datum uitspraak: 09-01-2024
Datum publicatie: 09-01-2024
Zaaknummer(s): A2023/5640
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij in een gesprek met de broer van klaagster, de suggestie van klaagster, hoe zij haar broer goed te woord kon staan heeft genegeerd, wat tot ernstige consequenties voor haar broer heeft geleid. Het college kan niet vaststellen wat de verpleegkundige al dan niet, mogelijk tegen de suggestie van klaagster in, met de broer van klaagster heeft besproken. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing in raadkamer van 9 januari 2024 op de klacht van:


A,
wonende te B,
klaagster,


tegen


C,
verpleegkundige,
werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundige,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De verpleegkundige is eind 2022 als zogenaamde ‘GGZ-coach’ via de preventiemedewerker van D (onderdeel van de GGZ-instelling E te B) betrokken geraakt bij het gezin van klaagster, die problemen ervoer met de broer van klaagster binnen het gezin. Eerder is bij de broer van klaagster de diagnose autisme gesteld en hij zou lijden aan wanen. De verpleegkundige heeft op 23 november 2022 een telefonisch verkennend gesprek gevoerd met klaagster. Daarna heeft op 1 december 2022 een familiegesprek plaatsgevonden tussen de verpleegkundige, klaagster en haar ouders. Daarop heeft de verpleegkundige voorgesteld om een gesprek met de broer van klaagster te voeren (zonder aanwezigheid van de rest van de familie), wat op 12 januari 2023 plaatsvond.


1.2 Het gesprek tussen de verpleegkundige en de broer van klaagster is niet verlopen zoals klaagster had gehoopt. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij de suggestie van klaagster, hoe zij haar broer goed te woord kon staan heeft genegeerd, wat tot ernstige consequenties voor haar broer heeft geleid.


1.3 De verpleegkundige heeft verweer gevoerd en gesteld dat de broer van klaagster tijdens hun gesprek een vraag verkeerd interpreteerde, waardoor hij boos werd. De verpleegkundige heeft daarvoor haar excuses aangeboden, die door de broer van klaagster zijn aanvaard.


1.4 Het college komt tot het oordeel dat klaagster ontvankelijk is, maar dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard.

1.5 Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 12 mei 2023;
- het verweerschrift met de bijlage;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 9 november 2023.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.


3. De overwegingen van het college


Ontvankelijkheid
3.1 Het college merkt op dat de klacht van klaagster ziet op het niet nakomen van een verzoek jegens klaagster zelf en daarmee betrekking heeft op de communicatie tussen klaagster en de verpleegkundige. Het college is van oordeel dat klaagster daarom ontvankelijk is en zal de klacht hierna inhoudelijk bespreken.


Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.2 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.


Heeft de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld?
3.3 Klaagster stelt dat zij de verpleegkundige voorafgaand aan het gesprek tussen de verpleegkundige en de broer van klaagster telefonisch en via WhatsApp heeft gezegd dat zij tegen haar broer niks over autisme moest zeggen, omdat dat voor hem een ‘prikkelwoord’ zou zijn. Uit de door klaagster overgelegde WhatsApp-correspondentie volgt (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
Op 9 januari 2023, bericht van klaagster aan de verpleegkundige:
“(…) Ik vroeg me af of we eerder telefonisch kunnen spreken over komende donderdag? (…)”
En op 10 januari 2023, bericht van klaagster aan de verpleegkundige:
“Way ik alleen wil zeggen is dit:
- Niks over autisme hebben
- Niks over een psychose
- Je kent mij en m’n ouders niet.
Als dit misschien tricky is, laat het me liefst uiterlijk morgen weten.”

3.4 Het college kan uit de stukken niet opmaken of en zo ja, hoe de verpleegkundige op deze berichten heeft gereageerd of hoe een eventueel telefoongesprek is verlopen. Het college kan dan ook niet vaststellen of de verpleegkundige een toezegging heeft gedaan op het verzoek van klaagster. Duidelijk is dat klaagster in ieder geval de wens had dat de door haar genoemde punten niet aan bod zouden komen tijdens het gesprek en dat zij van mening is dat het onderwerp autisme toch is opgebracht. De verpleegkundige heeft in haar verweerschrift over het gesprek tussen haar en de broer van klaagster verklaard dat de broer van klaagster boos werd nadat de verpleegkundige hem had gevraagd waarom hij dacht dat zijn ouders hem niet goed behandelden. De verpleegkundige werd daarop – volgens haar op heftige wijze – verzocht om het huis te verlaten. Het college was – evenals klaagster – niet bij het gesprek aanwezig en kan daarom niet vaststellen wat de verpleegkundige al dan niet, mogelijk tegen de suggestie van klaagster in, met de broer van klaagster heeft besproken. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten voor één van beide lezingen, nu het daar niets over vermeldt. Het college kan daarom niet uitgaan van de juistheid van wat klaagster hierover zegt. Dat betekent dat de verpleegkundige geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.


3.5 De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

4. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 9 januari 2024 door E.A. Messer, voorzitter, R.P. Wijne, lid-jurist, J.H. Hunink, W.M.E. Bil en M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.