ECLI:NL:TGZRAMS:2024:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5949

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:87
Datum uitspraak: 12-04-2024
Datum publicatie: 12-04-2024
Zaaknummer(s): A2023/5949
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een radioloog. Klaagster verwijt de radioloog dat hij haar niet op de hoogte heeft gebracht van het feit dat zij een justitiële monitor in haar hoofd heeft. Hij had dit 1) moeten zien op een CT-scan die hij heeft beoordeeld op 26 februari 2021, nadat patiënte zich met een hoofdtrauma had gemeld op de SEH van het ziekenhuis en 2) dit met klaagster moeten bespreken. De radioloog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. De leden-radiologen van dit college hebben de beelden goed bekeken en geen lichaamsvreemde voorwerpen waargenomen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat zich in het hoofd van klaagster een (justitiële) monitor bevindt. Dat betekent dat het college niet kan vaststellen dat de radioloog een fout zou hebben gemaakt. Bovendien behoort het tot de taak van de arts die een onderzoek aanvraagt (de SEH-arts) om de uitslag van dat onderzoek met de patiënt te bespreken. De radioloog kan geen tuchtrechtelijke verwijt worden gemaakt. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing in raadkamer van 12 april 2024 op de klacht van:


A,
wonende in B,
klaagster,


tegen


C,
radioloog,
destijds werkzaam in B,
verweerder, hierna ook: de radioloog,
gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, werkzaam in Utrecht.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Volgens klaagster is zij er onlangs achter gekomen dat er sinds haar kindertijd onterecht een ‘justitiële monitor’ in haar hoofd zit. De radioloog heeft op enig moment een CT-scan van de hersenen van klaagster beoordeeld, toen klaagster werd gezien op de spoedeisende hulp vanwege klachten na een val. Klaagster verwijt de radioloog dat hij klaagster na zijn beoordeling van de CT-scan niet heeft medegedeeld dat zij deze monitor in haar hoofd heeft.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 24 augustus 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster, geboren in 1987, heeft zich op 26 februari 2021 op de spoedeisende hulp
(SEH) van D gemeld in verband met een hoofdtrauma, braken en bewustzijnsverlies. Op de spoedeisende hulp heeft de SEH-arts een CT-scan van het hoofd aangevraagd met de vraagstelling “intracraniële bloeding?”

3.2 De CT-scan is gemaakt en daarna door de radioloog beoordeeld. Hij zag daarop geen
afwijkingen. Hij heeft ook de CT-scan vergeleken met een eerder op 14 november 2019 gemaakte CT-scan van het hoofd van klaagster. In vergelijking met deze CT-scan waren er geen nieuwe bevindingen. In het medisch dossier van klaagster heeft de radioloog het volgende genoteerd over zijn beoordeling:
“(…) Ter vergelijking 14/11/2019.
Geen bloeding. Geen tekenen van recente ischemie. Normale grijs-witte stof differentiatie. Normaal aspect van de basale kernen in de thalamus. Cerebellair geen bijzonderheden. Goede luchthoudendheid van mastoïd en meegescande neusbijholten. Normaal bot.
Conclusie. Geen bloeding. Geen fractuur. (…)”


4. De klacht en de reactie van de radioloog
4.1 Klaagster verwijt de radioloog dat hij haar niet op de hoogte heeft gebracht van het feit dat zij een justitiële monitor in haar hoofd heeft. Hij had 1) dit moeten zien op de CT-scan die hij heeft beoordeeld op 26 februari 2021 en 2) dit met klaagster moeten bespreken.

4.2 De radioloog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de radioloog de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende radioloog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de radioloog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. De inhoudelijke beoordeling

5.2 De radioloog heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat hij op beide CT-scans van het hoofd van klaagster geen afwijkingen heeft gezien en daarvan dus ook geen verslag heeft gedaan. Klaagster heeft als bijlage bij haar klacht een DVD met de beelden van de CT-scan meegestuurd. Ook nu de radioloog de beelden opnieuw heeft bekeken, ziet hij daarop geen ‘vreemde lichamen’ of voorwerpen in zowel de weke delen als in de botsetting. De beide CT-scans zijn daarom als normaal te beschouwen, aldus de radioloog. Het ligt bovendien op de weg van de arts die een CT-scan aanvraagt om de uitslag daarvan met de patiënt te bespreken. 5.3 Het college volgt de radioloog in zijn stelling. De leden-radiologen in dit college hebben de beelden van de CT-scan goed bekeken. Op die beelden zijn geen lichaamsvreemde voorwerpen te zien. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat zich in het hoofd van klaagster een (justitiële) monitor bevindt. Dat betekent dat het college niet kan vaststellen dat de radioloog een fout zou hebben gemaakt. Bovendien behoort het tot de taak van de arts die een onderzoek aanvraagt om de uitslag van dat onderzoek met de patiënt te bespreken.


5.4 De radioloog kan dus geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.


6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 12 april 2024 door N.B. Verkleij, voorzitter, M.A.J. Meier en M.J.C.M. Rutten, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris.