ECLI:NL:TGZRAMS:2024:80 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5664

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:80
Datum uitspraak: 10-04-2024
Datum publicatie: 10-04-2024
Zaaknummer(s): A2023/5664
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. De huisarts is niet de vaste huisarts van klaagster maar heeft haar wel een bij een aantal consulten gezien. Klaagster verwijt de huisarts dat zij haar het medisch dossier niet wilde geven en dat er onwaarheden in het medisch dossier staan. Ook verwijt ze de huisarts dat zij haar niet naar een specialist wilde verwijzen. Het college kan niet vaststellen dat de huisarts inzage in of verstrekking van het medisch dossier heeft geweigerd. Het college kan ook niet vaststellen dat er in het dossier van klaagster onwaarheden staan. Klaagster heeft niet toegelicht welke informatie volgens haar onjuist is en het college kan uit de overgelegde stukken ook niet afleiden dat het dossier onjuiste informatie bevat. Het college is verder van oordeel dat er op de momenten waarop de huisarts bij klaagster betrokken was, geen duidelijke indicatie was voor een verwijzing naar een specialist. Uit de stukken blijkt dat aan klaagster voldoende de mogelijkheid is gegeven om op het spreekuur te komen en toe te lichten waarom een verwijzing volgens haar nodig was, maar klaagster heeft deze mogelijkheid niet benut. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

A2023/5664
Beslissing van 9 april 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 9 april 2024 op de klacht van:

A,
verblijvende in B,
klaagster,

tegen

C,
huisarts,
werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. P.H.N. Keuning, werkzaam in Amsterdam.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster, geboren in 1974, staat sinds 2013 als patiënt ingeschreven in de praktijk waar de huisarts werkzaam is. De huisarts is niet de vaste huisarts van klaagster, maar zij heeft haar in de periode van 2014 tot en met 2018 wel bij een aantal consulten gezien. Ook heeft zij een paar keer contact met klaagster gehad op andere momenten, voornamelijk bij afwezigheid van de vaste huisarts van klaagster.

1.2 Klaagster verwijt de huisarts dat zij haar het medisch dossier niet wilde geven en dat er onwaarheden in het medisch dossier staan. Ook verwijt ze de huisarts dat zij haar niet naar een specialist wilde verwijzen.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat klaagster ontvankelijk is in de klacht, maar dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 7 maart 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 14 maart 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 4 april 2023;
- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 april 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 25 juli 2023;
- het aanvullende verweerschrift, ontvangen op 12 september 2023;
- de repliek;
- de dupliek.

2.2 Na ontvangst van het aanvullende verweerschrift hebben de partijen de gelegenheid gekregen om schriftelijk op elkaars standpunten te reageren (repliek en dupliek). Deze extra schriftelijke ronde is in de plaats gekomen van een mondeling vooronderzoek.

2.3 De klacht is ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) Amsterdam. Gelet op de woonplaats van de huisarts en de plaats van handelen is in beginsel het RTG Den Bosch bevoegd de klacht te behandelen. Met instemming van beide partijen is deze klacht behandeld door het RTG Amsterdam.

2.4 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De klacht en de reactie van de huisarts
3.1 Klaagster verwijt de huisarts dat zij:
a) heeft geweigerd om aan haar het patiëntendossier te verstrekken en dat er in haar dossier een opeenstapeling van onwaarheden staat in de periode van 2016 t/m 2023;
b) heeft geweigerd om klaagster naar een specialist te verwijzen voor verder onderzoek.

3.2 Klaagster heeft de huisarts aanvankelijk ook verweten dat zij gedwongen opgenomen is in een GGZ-instelling en dat zij dwangmedicatie krijgt toegediend. Deze klachtonderdelen heeft klaagster in haar repliek ingetrokken, omdat de huisarts hierbij niet betrokken is geweest.

3.3 De huisarts heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de huisarts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

3.4 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

4. De overwegingen van het college
4.1 Het is het college duidelijk dat klaagster veel gezondheidsklachten heeft en dat dit haar erg beperkt in haar leven.

Ontvankelijkheid
4.2 De huisarts heeft aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in de klacht, omdat niet duidelijk is waar zij over klaagt. Het college oordeelt dat klaagster wel in de klacht kan worden ontvangen. Uit het laatste aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 april 2023, wordt voldoende duidelijk wat klaagster de huisarts verwijt. De huisarts heeft hier bij aanvullend verweerschrift ook inhoudelijk op gereageerd. Het college zal de klacht daarom inhoudelijk bespreken.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
4.3 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts zorgverlener. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

4.4 Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, om de volgende redenen.

Klachtonderdeel a) medisch dossier niet verstrekt en onwaarheden
4.5 Volgens klaagster heeft zij haar dossier opgevraagd tijdens het consult van 26 januari 2018. Zij zegt dat zij het dossier toen niet mocht inzien, maar verwezen werd naar een volgende afspraak.

4.6 De huisarts zegt dat zij nooit een verzoek van klaagster heeft ontvangen om het dossier aan haar toe te sturen. Ook staan er volgens de huisarts geen onwaarheden in het dossier. Over het consult van 26 januari 2018 heeft zij toegelicht dat zij toen samen met klaagster haar dossier heeft doorgenomen, zodat klaagster kon zien wat er in stond. Volgens de huisarts heeft klaagster bij die gelegenheid niet gevraagd om een kopie van het dossier mee te geven en ook heeft klaagster niet gezegd dat ze het niet eens was met de inhoud van het dossier. In juli 2023, dus nadat de tuchtklacht al was ingediend, heeft de praktijk wel een verzoek van klaagster ontvangen om het dossier aan haar toe te zenden en toen is het dossier ook aan haar gestuurd.

4.7 Het college kan niet vaststellen dat de huisarts inzage in of verstrekking van het medisch dossier heeft geweigerd. In het huisartsenjournaal staat bij het consult van 26 januari 2018 de volgende notitie: “(…) Samen in dossier gekeken (angst dat anderen dossier kunnen inzien)”. Het college gaat ervan uit dat wat hierover in het dossier is genoteerd, juist is. Uit deze notitie kan het college niet opmaken dat klaagster toen ook een kopie van haar dossier wilde ontvangen. Ook blijkt uit het huisartsenjournaal niet dat klaagster bij een volgend consult haar dossier heeft opgevraagd.

4.8 Het college kan ook niet vaststellen dat er in het dossier van klaagster onwaarheden staan. Klaagster heeft niet toegelicht welke informatie volgens haar onjuist is en het college kan uit de overgelegde stukken ook niet afleiden dat het dossier onjuiste informatie bevat.

4.9 Dit betekent dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b) verwijzing naar specialisten geweigerd
4.10 Klaagster zegt dat de huisarts heeft geweigerd om haar naar een specialist te verwijzen voor verder onderzoek. Dit heeft er volgens klaagster toe geleid dat ze haar detox-dieet niet kon voortzetten en dat zij de kosten voor het detoxdieet en revalidatie niet bij de belasting kon opgeven.

4.11 De huisarts heeft uitgelegd dat verwijzingen steeds door de vaste huisarts van klaagster zijn gemaakt. Tijdens de contactmomenten die zij met klaagster had, was er volgens haar geen reden om klaagster naar een specialist te verwijzen. De huisarts heeft verder toegelicht dat vanaf januari 2017 de GGZ werd ingeschakeld, na meldingen van derden dat klaagster ander gedrag vertoonde. In de contacten die de huisarts en haar collega’s daarna met klaagster hadden, deed klaagster vaak onsamenhangende uitspraken en was het niet steeds helder wat haar hulpvraag was. Er zijn meerdere afspraken met klaagster ingepland om haar hulpvraag te achterhalen, maar klaagster reageerde hier niet altijd op. Verder zegt de huisarts dat klaagster nooit met haar heeft gesproken over de kosten van een detoxdieet of revalidatie.

4.12 Uit het huisartsenjournaal blijkt dat de huisarts betrokken is geweest bij twee contactmomenten waarbij is gesproken over een verwijzing, namelijk bij het eerdergenoemde consult op 26 januari 2018 en in een telefoongesprek op 26 augustus 2021.

4.13 Uit de aantekening in het dossier van 26 januari 2018 blijkt dat klaagster een uitgebreid verhaal vertelde, maar dat de hulpvraag niet duidelijk werd. Pas bij afsluiting van het consult bleek dat klaagster een verwijzing wilde voor een scan/neuroloog. De huisarts heeft naar voren gebracht dat zij op dat moment geen indicatie zag voor een verwijzing naar een neuroloog, maar dat klaagster opnieuw een afspraak kon inplannen.

4.14 Op 26 augustus 2021 heeft klaagster de praktijk gebeld met het verzoek om een verwijzing naar een oncoloog/reumatoloog/MDL-arts/chirurg. De assistente legde aan klaagster uit dat een telefonische verwijzing niet mogelijk was en klaagster hing toen boos op. Diezelfde dag heeft de huisarts overleg gevoerd met een MDL-arts. De huisarts besprak met de MDL-arts dat, als klaagster MDL-klachten heeft, zij eerst op het spreekuur door de huisarts moet worden beoordeeld. Hier is van de kant van klaagster geen vervolg op gekomen.

4.15 Het college is van oordeel dat er op de momenten waarop de huisarts bij klaagster betrokken was, geen duidelijke indicatie was voor een verwijzing naar een specialist. Uit de stukken blijkt dat aan klaagster voldoende de mogelijkheid is gegeven om op het spreekuur te komen en toe te lichten waarom een verwijzing volgens haar nodig was, maar klaagster heeft deze mogelijkheid niet benut.

4.16 Ook klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

Slotsom
4.17 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

5. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 9 april 2024 door N.B. Verkleij, voorzitter,
A.E. van der Waal en L.A.J. Stouthamer-Verschuren, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.