ECLI:NL:TGZRAMS:2024:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5810

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:8
Datum uitspraak: 09-01-2024
Datum publicatie: 09-01-2024
Zaaknummer(s): A2023/5810
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijke ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster verwijt de transferverpleegkundige dat hij geen verdere behandeling voor klaagster bij een revalidatiecentrum of thuiszorg in het algemeen heeft geregeld en niet heeft gezorgd voor revalidatie en/of (verwijzing naar) fysiotherapie. Het college oordeelt dat de transferverpleegkundige heeft gehandeld naar de aanvraag zoals gedaan door de verpleegkundige in overleg met de arts van de afdeling waar klaagster verbleef. Het is aan de wijkverpleegkundige om de uiteindelijke indicatie voor de aard en de omvang van de thuiszorg te stellen. Uit de stukken volgt niet dat er een indicatie voor revalidatie of voor fysiotherapie is afgegeven. Klacht kennelijk ongegrond.

A2023/5810
Beslissing van 9 januari 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing in raadkamer van 9 januari 2024 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,

tegen

C,
verpleegkundige,
werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de transferverpleegkundige,
gemachtigde: mr. D. Zwartjens, werkzaam te Leiden.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster was van 27 november 2021 tot 14 december 2021 opgenomen in E te D (hierna: het ziekenhuis) in verband met respiratoire insufficiëntie bij een COVID-infectie. De klacht van klaagster is gericht tegen meerdere zorgverleners van het ziekenhuis. Haar klacht tegen de transferverpleegkundige heeft betrekking op de nazorg volgend op het ontslag van klaagster uit het ziekenhuis en houdt in dat de transferverpleegkundige geen verdere behandeling voor klaagster bij een revalidatiecentrum of thuiszorg in het algemeen heeft geregeld en niet heeft gezorgd voor revalidatie en/of (verwijzing naar) fysiotherapie.

1.2 De transferverpleegkundige heeft verweer gevoerd en stelt dat er in overleg met en akkoord van klaagster thuiszorg is geregeld voor wondverzorging en ADL-ondersteuning.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 19 mei 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van klaagster met de bijlagen, ontvangen op 7 november 2023;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 14 november 2023, met de bijlage.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.1 De vraag is of de transferverpleegkundige de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Heeft de transferverpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld?
3.2 De transferverpleegkundige heeft in het verweerschrift toegelicht dat een aanvraag voor nazorg in het ziekenhuis wordt gedaan door de verpleegkundige van de afdeling waar de patiënt is opgenomen in samenspraak met de arts van die afdeling, via het ziekenhuissysteem ‘F’. De aanvraag in F wordt doorgezet naar het transferbureau, waar de transferverpleegkundige de aanvraag in behandeling neemt.

3.3 Op 10 december 2021 heeft de transferverpleegkundige de aanvraag voor nazorg voor klaagster via F ontvangen. Klaagster kwam op dat moment in aanmerking voor een revalidatieplek. Uit het transferdossier volgt dat de transferverpleegkundige vervolgens een plek heeft gezocht voor eerstelijns COVID-nazorg, maar dat de desbetreffende aanbieder (G) de aanvraag voor klaagster aldaar heeft afgewezen.

3.4 Uit de stukken volgt dat de toestand van klaagster daarna lichamelijk en conditioneel verbeterde. Op 13 december 2021 heeft de verpleegkundige van de afdeling (in samenspraak met de arts van de afdeling) met klaagster gesproken over de mogelijkheid van ontslag naar huis met thuiszorg. Klaagster stemde daarmee in. In het medisch dossier is hierover genoteerd:
Aanvraag nazorg aangepast naar thuiszorg.
Zorgvraag:
Ziet naar huis gaan met 1xdgs tz voor wz + ADL [DZ: 1 maal daags thuiszorg voor wondzorg en algemeen dagelijkse verzorging] zitten. Aanvraag aangepast
.”

3.5 Uit het bovenstaande volgt dat er een aanvraag is gedaan voor thuiszorg voor klaagster met wondverzorging en ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen). Uit het transferdossier volgt dat de transferverpleegkundige vervolgens veel thuiszorgaanbieders heeft geraadpleegd en vervolgens een aanbieder (H) voor klaagster heeft gevonden. De transferverpleegkundige heeft dus gehandeld naar de aanvraag zoals gedaan door de verpleegkundige in overleg met de arts van de afdeling waar klaagster verbleef.

3.6 Voor zover klaagster opmerkt dat zij vervolgens enkel thuiszorg heeft ontvangen in het kader van wondverzorging, maar geen ADL, is het college van oordeel dat de transferverpleegkundige in zijn verweerschrift terecht opmerkt dat het aan de wijkverpleegkundige is om de uiteindelijke indicatie voor de aard en de omvang van de thuiszorg te stellen. In het geval van klaagster kan het dus zo zijn geweest dat de wijkverpleegkundige naar aanleiding van de thuissituatie van klaagster geen aanleiding heeft gezien voor ADL-ondersteuning. Dat kan de transferverpleegkundige, die de aanvraag voor thuiszorg met wondverzorging en ADL heeft doorgezet naar de desbetreffende aanbieder, niet tuchtrechtelijk worden verweten.

3.7 Ten slotte merkt het college op dat een indicatie voor revalidatie of fysiotherapie na ontslag van de patiënt uit het ziekenhuis wordt gesteld door de (behandelend) arts of fysiotherapeut. Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de aanvraag voor nazorg voor klaagster op een revalidatieplek met instemming van klaagster is aangepast naar een aanvraag voor thuiszorg. Uit de stukken volgt niet dat er een (andere) indicatie voor revalidatie is afgegeven. Ook kan het college niet opmaken dat er (door de behandelend fysiotherapeut in het ziekenhuis) een indicatie is afgegeven voor fysiotherapie voor klaagster in de thuissituatie. De transferverpleegkundige heeft gehandeld zoals op basis van de aanvraag van 13 december 2021 van hem verwacht mocht worden. Het is het college wel opgevallen dat de communicatie vanuit het ziekenhuis naar klaagster beter had gekund, nu klaagster enkele weken na haar ontslag door het ziekenhuis is gebeld met de vraag hoe het met de fysiotherapie ging. Het college ziet geen aanknopingspunten om de transferverpleegkundige van deze (mis)communicatie enig tuchtrechtelijk verwijt te maken.

3.8 Het college is gelet op de overwegingen hiervoor van oordeel dat de transferverpleegkundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

4. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 9 januari 2024 door E.A. Messer, voorzitter,
R.P. Wijne, lid-jurist, J.H. Hunink, W.M.E. Bil en M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.