ECLI:NL:TGZRAMS:2024:78 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5946

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:78
Datum uitspraak: 05-04-2024
Datum publicatie: 05-04-2024
Zaaknummer(s): A2023/5946
Onderwerp: Onzorgvuldige dossiervorming
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een tandarts. Klaagster wilde facings, waarna de tandarts twaalf tanden/kiezen in de bovenkaak van klaagster heeft afgeslepen en tijdelijke kronen heeft geplaatst. Klaagster is niet tevreden over hoe zij is behandeld door de tandarts en stelt onder andere dat de tandarts in strijd heeft gehandeld met de informatieplicht, het toestemmingsvereiste en de dossierplicht. Ook heeft zij nagelaten om adequaat te reageren op de aansprakelijkheidsstelling. Het college stelt vast dat het patiëntendossier geen duidelijk behandelplan, zorgplan, ondertekende kostenraming en/of schriftelijk informed consent bevat. Er is geen PPS-score genoteerd. Ook is op de patiëntenkaart niet genoteerd wat er met klaagster is besproken en wat op grond daarvan is besloten. Het college is daarom van oordeel dat de tandarts niet aan haar wettelijke dossierplicht heeft voldaan. Uit de korte notities in het patiëntendossier die door de tandarts worden aangehaald kan niet worden afgeleid dat klaagster mondeling adequaat is geïnformeerd en uitdrukkelijke toestemming heeft verleend voor de behandeling. Ten slotte is het geheel aan de tandarts toe te rekenen dat de wettelijke termijn om te reageren op de aansprakelijkheidsstelling is overschreden. Klacht voor het overige ongegrond verklaard. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Berisping. Kostenveroordeling.

A2023/5946
Beslissing van 5 april 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 5 april 2024 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde: mr. B. Akdikan, werkzaam in Etten-Leur,

tegen

C,
tandarts,
werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de tandarts,
gemachtigde: mr. M. Christe, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is op 15 mei 2021 voor het eerst bij de tandarts gekomen voor een intake omdat zij facings wilde voor 12 tanden/kiezen in de bovenkaak. Op 27 juli 2021 heeft het eerste deel van de behandeling plaatsgevonden en heeft de tandarts twaalf tanden/kiezen in de bovenkaak van klaagster afgeslepen en tijdelijke kronen geplaatst. Klaagster is niet tevreden over hoe zij is behandeld door de tandarts, over de nazorg en over de afwikkeling van de aansprakelijkheidsstelling. Naar de mening van klaagster heeft de tandarts niet de zorg verleend die van haar verwacht mag worden. Zij heeft de behandeling niet afgemaakt.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 18 augustus 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van klaagster van 8 februari 2024, met een bijlage;
- de brief van de gemachtigde van de tandarts van 8 februari 2024, met een bijlage.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 23 februari 2024.
De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigden hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster is op 15 mei 2021, nadat zij eerder een andere tandarts had geraadpleegd, voor een eerste intake bij de tandarts gekomen voor een renovatie van elementen in haar bovenkaak door middel van facings. Bij die gelegenheid zijn röntgenfoto’s en afdrukken van het gebit gemaakt. Op de patiëntenkaart is het volgende genoteerd (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
"mh Gebitsreiniging: (20)
bplan Bespreken behandelplan

Onder Plan Diversen staat het volgende:
"advies:
(…) modellen gemaakt opwassen dan kan mw nog kijken hoe ze het wil afspraak gemaakt beginnen boven? met tandtechnieker bespreken
35 t/m 37 een brug
45,46,47 kroon
15 naar 25 composiet of kronen”
geen facings gezien alle vullingen die mevrouw heeft
tandvlees ziet er goed uit (…)
”.

3.2 Op 17 juli 2021 werd de volgende afspraak ingepland. Het behandelplan zou op deze datum verder worden besproken. Een aantal dagen daarvoor is deze afspraak afgezegd wegens vakantie van de tandarts. Daarna heeft nog drie keer telefonisch contact plaatsgevonden tussen de praktijk en klaagster.

3.3 Op 27 juli 2021 heeft het eerste deel van de behandeling plaatsgevonden en heeft de tandarts 12 elementen in de bovenkaak van klaagster afgeslepen en noodkronen geplaatst met de bedoeling om later de definitieve kronen te plaatsen. De behandeling duurde ongeveer vijf uur.

3.4 Op 28 juli 2021 heeft klaagster naar de praktijk gebeld omdat zij veel pijn had. Zij is die dag niet meer teruggebeld.

3.5 Op 30 juli 2021 is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en de tandarts. Klaagster had van een andere tandarts het advies gekregen om ontstekingsremmers te nemen. De tandarts heeft dit advies bevestigd.

3.6 Op 3 augustus 2021 heeft klaagster zich weer met pijnklachten bij de praktijk gemeld. Zij is vervolgens door een andere tandarts uit de praktijk gezien en heeft in verband met gevoelige tandhalzen het advies gekregen om met Sensodyne Rapid te poetsen.

3.7 Met klaagster is een afspraak gemaakt voor 17 augustus 2021 om de definitieve kronen te plaatsen. Klaagster is op die afspraak niet verschenen.

3.8 Klaagster heeft de behandeling op 9 september 2021 bij een andere tandarts af laten maken. Daar is de behandeling afgemaakt door het plaatsen van definitieve kronen. In het dossier van die tandarts (productie 8H bij het klaagschrift, blz. 5) is genoteerd dat het niet meer mogelijk was om facings op de betreffende elementen van de bovenkaak te plaatsen.

3.9 Op 9 september 2021 heeft de tandarts klaagster een whatsapp bericht gestuurd, waarin zij aanbood om alsnog de kronen te plaatsen, waarbij twee kronen niet in rekening zouden worden gebracht. Klaagster is niet op dit aanbod ingegaan. 3.10 Op 17 januari 2022 heeft klaagster de tandarts aansprakelijk gesteld. Op 23 juni 2022 heeft de verzekeraar van de tandarts een inhoudelijke reactie verstuurd op de aansprakelijkheidsstelling.

4. De klacht en de reactie van de tandarts
4.1 Klaagster verwijt de tandarts dat zij:
a) in strijd heeft gehandeld met de informatieplicht van artikel 7:448 BW, omdat zij niet is ingelicht over de aard, duur en gevolgen van de voorgestelde behandeling;
b) in strijd heeft gehandeld met het toestemmingsvereiste van artikel 7:450 lid 1 BW, omdat klaagster geen toestemming heeft gegeven voor het plaatsen van kronen in de bovenkaak;
c) in strijd heeft gehandeld met de dossierplicht (artikel 7:454 lid 1 BW);
d) bij de behandeling van de bovenkaak onvoldoende de onderkaak heeft betrokken en onvoldoende de parodontale toestand van het gebit heeft geoptimaliseerd;
e) geen adequate nazorg heeft verleend;
f) nagelaten heeft adequaat te reageren op de aansprakelijkheidstelling waardoor klaagster
langer in onzekerheid is komen te verkeren.

4.2 De tandarts heeft het college verzocht alle klachtonderdelen ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de tandarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende tandarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdelen a) t/m c) niet voldoen aan informatieplicht, toestemmingsvereiste en dossierplicht.
5.2 Klaagster stelt dat zij door de tandarts onvoldoende is geïnformeerd over de aard, duur en gevolgen van de behandeling. Er is geen sprake van een behandelplan, een prijsopgave en/of een uitdrukkelijke schriftelijk toestemming van klaagster voor de behandeling. Klaagster stelt dat zij ook mondeling niet adequaat is voorgelicht over de aard, duur en gevolgen en risico’s van de behandeling. De afspraak van 17 juli 2021 ten behoeve van de bespreking van de behandeling is door de tandarts afgezegd. De telefoongesprekken die tussen 15 mei 2021 en 27 juli 2021 hebben plaatsgevonden waren niet van inhoudelijke aard, aldus de verklaring van klaagster op zitting.

5.3 Klaagster stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat er, overeenkomstig haar verzoek, facings zouden worden geplaatst en zij voor het overige op de tandarts heeft vertrouwd en dat derhalve geen sprake is geweest van informed consent. Klaagster meent verder dat de tandarts haar dossierplicht heeft geschonden. Zij heeft dit onder meer onderbouwd met een tandheelkundig advies van E van 2 november 2021.
Ook heeft klaagster op de wettelijke verplichting van de tandarts gewezen om ingevolge artikel 6.1 van de Regeling Mondzorg, voorafgaand aan alle behandelingen vanaf een totaalbedrag van 250 euro standaard een voor de consument vrijblijvende opgaaf te verstrekken.

5.4 De tandarts stelt dat zij reeds bij de intake van 15 mei 2021 met klaagster heeft besproken – en genoteerd – dat facings geen optie waren. Zij heeft met klaagster de behandeling doorgenomen, waaronder het feit dat zij de elementen zou moeten omslijpen en het risico op napijn. Zij heeft samen met klaagster de OPT (2-dimensionale röntgenoverzichtsfoto) bekeken en genoteerd dat eventueel ook aan de onderzijde kronen en bruggen geplaatst zouden worden. Tenslotte zijn ook de kosten, die klaagster reeds bekend waren uit een tv-programma, met klaagster besproken. Voor de behandeling was op 27 juli 2021 de gehele dag gepland. Klaagster wist dat en dus is het niet goed voorstelbaar dat zij niet bekend was met de verwachte tijdsduur van de behandeling, aldus de tandarts. De tandarts heeft voorts aangevoerd dat zij voor de behandeling nog twee keer telefonisch contact heeft gehad met klaagster, waarbij zij nadere uitleg over de behandeling heeft gegeven en vragen heeft beantwoord. Ook op 27 juli 2021, voor aanvang van de behandeling heeft zij nogmaals aan de hand van de opgewassen modellen het behandelplan met klaagster doorgesproken. Gelet op de modellen is het niet goed voorstelbaar dat klaagster niet goed geïnformeerd was over de behandeling.

5.5 De tandarts erkent dat het beter was geweest als zij klaagster vooraf van een prijsopgave had voorzien, klaagster een informed consentformulier had laten ondertekenen en de PPS-score in het dossier was genoteerd. Zij meent evenwel dat ook uit de notities in het dossier kan worden afgeleid dat het behandelplan is besproken, dat er al op 15 mei 2021 duidelijkheid was bij klaagster dat er geen facings maar kronen geplaatst zouden worden in verband met de vele vullingen, en dat klaagster alleen nog een beslissing diende te nemen over het wel of niet laten behandelen van de onderkaak. De tandarts stelt voorts dat zij de PPS-score wel gemeten, maar niet genoteerd heeft. Dit blijkt uit de notitie op de patiëntkaart dat het tandvlees er goed uitziet. De tandarts heeft er voorts op gewezen dat de door haar weergegeven gang van zaken bevestigd wordt door de schriftelijke verklaringen van de op 15 mei en 27 juli 2021 aanwezige tandartsassistentes.

5.6 Het college stelt vast dat het patiëntendossier geen duidelijk behandelplan, zorgplan, ondertekende kostenraming en/of schriftelijk informed consent bevat. Er is geen PPS (Periodiek Parodontaal Screenen)-score genoteerd. Ook is op de patiëntenkaart niet genoteerd wat er met klaagster is besproken en wat op grond daarvan is besloten. Het college is daarom van oordeel dat de tandarts niet aan haar wettelijke dossierplicht ingevolge de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) heeft voldaan.

5.7 Het college is voorts van oordeel dat uit de korte notities in het patiëntendossier die
door de tandarts worden aangehaald niet afgeleid kan worden dat klaagster op 15 mei 2021 mondeling adequaat is geïnformeerd en uitdrukkelijke toestemming heeft verleend voor de behandeling. Het college overweegt dat niet uitgesloten is dat er bij die gelegenheid wel gesproken is over de mogelijkheid om kronen te plaatsen in plaats van facings, maar het ook dan nog de vraag is of dat afdoende is geweest om van de uitdrukkelijke toestemming van klaagster uit te kunnen gaan. Uit de notities op de patiëntkaart kan niet worden afgeleid dat dit voldoende is besproken en ook door klaagster zo is begrepen.

5.8 Het college benadrukt dat nu, naar de mening van de tandarts zelf geen sprake was van een tandheelkundig noodzakelijke behandeling en het de primaire wens van klaagster was om facings te laten plaatsen, nog meer gewicht diende te worden toegekend aan het vereiste van informed consent. De tandarts mocht er niet zonder meer op vertrouwen dat een en ander wel duidelijk was op basis van hetgeen mondeling tijdens de intake is besproken. De tandarts heeft voorts geen aantekening gemaakt van de telefoongesprekken die tussen de intake en de behandeling hebben plaatsgevonden. Partijen hebben aan hetgeen over de telefoon is besproken uiteenlopende herinneringen. Op zitting heeft de tandarts desgevraagd aangegeven dat het model van de bovenkaak wat voorafgaand aan de behandeling aan klaagster is getoond en is besproken, enkel het model van de eindfase betreft waarbij de definitieve kronen reeds geplaatst zijn. Het college is van oordeel dat klaagster op grond van dat model niet zonder meer heeft hoeven begrijpen dat er kronen geplaatst zouden worden. Nog daargelaten dat men zich moet afvragen of een nadere uitleg zo vlak voor de behandeling wel effectief is.

5.9 Het college is voorts van oordeel dat de tandarts er ten onrechte van uitgaat dat
klaagster uit het feit dat voor de behandeling de hele dag was gereserveerd, kon afleiden dat de behandeling ruim vijf uur zou duren. Ook de enkele opmerking dat men bij het omslijpen van de kronen dichter bij de zenuw komt en dat dit napijn kan veroorzaken, is naar het oordeel van het college ontoereikend. Het college benadrukt dat het hier om relevante aspecten gaat die uitdrukkelijk, en bij voorkeur schriftelijk, benoemd en besproken dienen te worden met de patiënt.

5.10 Het college overweegt tenslotte dat verklaringen van personeel in dienst
van verweerster met grote behoedzaamheid dienen te worden gebruikt ten bewijze van de door verweerster ingenomen stellingen. Ook wanneer het dienstverband inmiddels is beëindigd. Bovendien mag er niet van uit worden gegaan dat hetgeen voor de tandartsassistentes duidelijk was, ook voor klaagster duidelijk moest zijn.

5.11 Op grond van het voorgaande concludeert het college dat de tandarts onvoldoende heeft voldaan aan haar wettelijke informatieplicht en aan het toestemmingsvereiste ingevolge de WGBO. Ook heeft de tandarts door geen opgaaf van kosten te verstrekken niet conform artikel 6.1 van de Regeling Mondzorg gehandeld.

5.12 De klachtonderdelen a) t/m c) zijn gegrond.

Klachtonderdeel d) bij de behandeling van de bovenkaak onvoldoende de onderkaak
betrokken en onvoldoende de parodontale toestand van het gebit geoptimaliseerd.

5.13 Klaagster heeft, onder verwijzing naar het tandheelkundig advies van E (productie 1, 2 en 3 bij het klaagschrift), gesteld dat de tandarts bij de behandeling van de bovenkaak onvoldoende de onderkaak heeft betrokken en onvoldoende de parodontale toestand van het gebit heeft geoptimaliseerd.

5.14 De tandarts betwist dat zij geen rekening zou hebben gehouden met de onderkaak in het kader van het behandelplan. Dat zij dit heeft gedaan blijkt uit het feit dat zij bij de intake op 15 mei 2021 een afdruk heeft gemaakt van zowel de onderkaak als de bovenkaak en dat zij de tandtechnieker heeft verzocht modellen te maken van zowel de bovenkaak als de onderkaak. De tandarts verwijst voorts naar de opdrachtbon aan de tandtechnieker, en naar de verklaring van de bij de behandeling aanwezige tandartsassistent. Uit de bon blijkt dat het de bedoeling was om de onderkiezen voorlopig te behandelen met composiet om de beet in orde te maken en later kronen op onderelementen te plaatsen. De tandarts betwist ook dat zij de parodontale toestand niet zou hebben beoordeeld. Zij heeft de parodontale status uitgebreid geïnspecteerd en beoordeeld. Op zitting heeft de tandarts aangegeven dat ze de PPS-score wel heeft uitgevoerd, maar niet heeft genoteerd. Dit blijkt ook uit het feit dat zij op de patiëntenkaart heeft genoteerd dat het tandvlees er goed uitziet en een gebitsreiniging van 20 minuten heeft uitgevoerd. Uit het dossier van de eigen tandarts van klaagster in B blijkt uit de laatste meting op 29 september 2021 dat bij klaagster alleen lokale parodontitis aanwezig was in de bovenkaak bij de achterste kiezen en dat de door haar behandelde elementen niet door actief parodontaal verval betrokken waren. De DPSI-score was passend bij de leeftijd van klaagster en stond verder niet in de weg aan een restauratieve behandeling, aldus de tandarts.

5.15 Het college is van oordeel dat de tandarts voldoende heeft onderbouwd dat zij bij de behandeling wel degelijk rekening heeft gehouden met de onderkaak. Uit de door de tandarts aangehaalde producties blijkt dat zij de onderkiezen voorlopig wilde opvullen met composiet en eventueel later kronen wilde plaatsten. De omstandigheid dat E de aanpak van de tandarts niet geëigend vindt, maakt dit niet anders. Overigens heeft klaagster ter zitting opgemerkt dat haar onderkaak in orde is en zij helemaal niet wenste dat daar iets mee zou gebeuren.

5.16 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat de tandarts onvoldoende de parodontale situatie van het gebit heeft geoptimaliseerd, overweegt het college als volgt. Nu geen PPS-score in het patiëntendossier is opgenomen, kan primair niet worden vastgesteld wat de parodontale situatie precies is geweest voor aanvang van de behandeling. Met de enkele notitie op de patiëntkaart dat het tandvlees er goed uitziet en een gebitsreiniging van 20 minuten die de tandarts voorafgaand aan de behandeling heeft uitgevoerd, kon niet worden volstaan nu uit het patiëntdossier van de eigen tandarts van klaagster in B blijkt dat reeds enige tijd sprake was van parodontitis in de bovenkaak van klaagster.

5.17 Klachtonderdeel d) is deels gegrond.

Klachtonderdeel e) geen adequate nazorg verleend.
5.18 Klaagster stelt, onder verwijzing naar het advies van E, dat er geen adequate nazorg is verleend.

5.19 De tandarts betwist dat zij geen adequate nazorg heeft verleend. Klaagster zou de dag na de behandeling met de praktijk hebben gebeld met pijnklachten en er zou niet terug zijn gebeld. De tandarts geeft aan dat zij die dag ziek was en dat als er inderdaad niet is teruggebeld zij achteraf daarvoor haar excuses aanbiedt. Op 30 juli 2021 is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en de tandarts. Klaagster had van een andere tandarts het advies gekregen om ontstekingsremmers te nemen. De tandarts heeft dit advies bevestigd.
Op 3 augustus 2021 heeft klaagster zich weer met pijnklachten bij de praktijk gemeld. Zij is vervolgens door een andere tandarts uit de praktijk gezien en heeft in verband met gevoelige tandhalzen het advies gekregen om met Sensodyne Rapid te poetsen.

5.20 Het college stelt vast dat klaagster van de drie keer dat zij de praktijk heeft benaderd voor nazorg, twee keer adequaat is behandeld, doch een keer verzuimd is terug te bellen. De tandarts zelf was die dag ziek. Het college overweegt dat het de verantwoordelijkheid van de tandarts is om, ook in geval van ziekte en afwezigheid, te voorzien in adequate hulp en nazorg voor haar patiënten (binnen de praktijk). Het college is evenwel van oordeel dat enkel op basis van een enkele omissie, en gelet op de wijze waarop overigens met de nazorg van klaagster is omgegaan, niet geconcludeerd kan worden dat de tandarts geen adequate nazorg heeft verleend.

5.21 Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Klachtonderdeel f) nagelaten heeft adequaat te reageren op de aansprakelijkheidsstelling
5.22 Klaagster stelt dat de tandarts niet tijdig heeft gereageerd op de vragen van haar aansprakelijkheidsverzekeraar waardoor pas op 23 juni 2022, ruim vijf maanden na de aansprakelijkheidsstelling van 17 januari 2022, door de aansprakelijkheidsverzekeraar een standpunt is ingenomen over de aansprakelijkheid. Klaagster is van mening dat de tandarts hierdoor tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld omdat klaagster daardoor onnodig lang in onzekerheid is komen te verkeren.

5.23 De tandarts meent dat geen sprake is geweest van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Het streven is om binnen drie maanden een inhoudelijke reactie te geven op de aansprakelijkstelling, maar soms is daar meer tijd mee gemoeid vanwege het inwinnen van medisch advies. Nadat F de persoonlijke reactie van de tandarts had ontvangen, heeft F met spoed tandheelkundig advies gevraagd en klaagster en haar belangenbehartiger laten weten dat de termijn van drie maanden voor de reactie op de aansprakelijkheidsstelling niet zou worden gehaald. Na ontvangst van het advies van de tandheelkundig adviseur, heeft F op 23 juni 2022 een inhoudelijke reactie gegeven op de aansprakelijkheidsstelling. Dit is slechts een maand later dan de streeftermijn van drie maanden, aldus de tandarts.

5.24 Het college overweegt dat ingevolge de artikelen 16 en 17 van de Wet Kwaliteit, Klachten & Geschillen Zorg (Wkkgz) de zorgaanbieder binnen maximaal 10 weken een gemotiveerd oordeel dient te geven over een verzoek om schadevergoeding (6 weken, verlengbaar met 4 weken). In aanbeveling 24 van de Gedragscode openheid medische incidenten (GOMA 2022) is opgenomen dat indien een verzoek om schadevergoeding langer duurt dan de daarvoor uit de wet voortvloeiende termijn of met de patiënt afgesproken termijnen, partijen elkaar daarover informeren, nagaan wat daarvan de oorzaak is en vervolgens samen zo spoedig mogelijk naar een oplossing zoeken.

5.25 Het college stelt op basis van de correspondentie vast dat de tandarts pas op 4 mei 2022 een persoonlijke reactie op de aansprakelijkstelling heeft gestuurd aan F. Daarmee was de wettelijke termijn al ruimschoots overschreden. Niet is gebleken dat de tandarts op enigerlei wijze klaagster of F hierin gekend heeft dan wel uitleg heeft gegeven over de vertraging. Vervolgens diende nog tandheelkundig advies te worden aangevraagd. F heeft daar een spoedadvies van gemaakt en dit is begin juni 2022 – dus ongeveer na één maand – ontvangen. Vervolgens heeft het uitblijven van een reactie van de tandarts op dit advies richting F ertoe geleid dat F pas op 23 juni 2022 een inhoudelijke reactie heeft verstuurd op de aansprakelijkheidsstelling. Op grond van het voorgaande concludeert het college dat de overschrijding van de wettelijke termijn om te reageren op de aansprakelijkheidsstelling van klaagster geheel aan de tandarts is toe te rekenen en tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.26 Klachtonderdeel f) is gegrond.

Slotsom
5.27 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a, b, c, en f gegrond zijn, klachtonderdeel d deels gegrond is en de klacht voor het overige ongegrond is.

Maatregel
5.28 Het college legt de maatregel van berisping op. Het wordt de tandarts in de eerste
plaats aangerekend dat zij – in strijd met haar wettelijke plicht – onvoldoende het patiëntendossier heeft bijgehouden, waardoor slecht kan worden vastgesteld wat er in de relatie tandarts-patiënt gepasseerd is. Voorts heeft de tandarts onvoldoende aan haar informatieplicht voldaan, heeft zij het toestemmingsvereiste niet nageleefd en heeft de tandarts niet professioneel gehandeld door niet voor aanvang van de behandeling de parodontale toestand adequaat te meten, te registreren en dienovereenkomstig te behandelen. Tenslotte heeft de tandarts niet voldaan aan haar wettelijke plicht om binnen de voorgeschreven termijn te reageren op de aansprakelijkheidsstelling. Het college is van oordeel dat niet met een lichtere maatregel dan een berisping kan worden volstaan.

Publicatie
5.29 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit
algemeen belang is erin gelegen dat andere tandartsen mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

Kostenveroordeling
5.30 Klaagster heeft verzocht de tandarts te veroordelen in de kosten die zij heeft gemaakt in deze procedure. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt. Gezien de aard en de ernst van de klacht zal het college het verzoek om kostenveroordeling toewijzen.
Daarbij hanteert het college – volgens de op de website van de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg gepubliceerde Oriëntatiepunten – de volgende forfaitaire bedragen:
- € 50,-- voor de reiskosten van klaagster (reisafstand enkele reis meer dan 50 km);
- € 1.194,-- voor juridische bijstand (1 punt voor het klaagschrift en 1 punt voor de zitting x tarief € 597,-- x wegingsfactor van 1).
Het college kent geen vergoeding toe voor de kosten van tandheelkundig adviseur E, omdat geen sprake is van kosten die primair ten behoeve van de behandeling van de tuchtzaak zijn gemaakt. Het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,-- zal volgens de wet worden terugbetaald door het college, omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard. Dat hoeft de tandarts dus niet te vergoeden.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdelen a, b, c, d (deels) en f gegrond;
- legt de tandarts de maatregel op van berisping;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de tandarts in de hierboven vastgestelde kosten van klager van in totaal
€ 1.244,--;
- veroordeelt de tandarts dit bedrag – nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden – te voldoen op de bankrekening van klaagster, binnen vier weken nadat deze haar gemachtigde schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop het bedrag kan worden gestort heeft laten weten;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift NT-Dentz.

Deze beslissing is gegeven door P.M.E. Bernini, voorzitter,

C.C.B.M. van Kimmenade, lid-jurist, H.C. van Renswoude, E.C.L. Fritschy, en H.W. Luk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ’t Nedereind, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.