ECLI:NL:TGZRAMS:2024:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6264

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:76
Datum uitspraak: 02-04-2024
Datum publicatie: 02-04-2024
Zaaknummer(s): A2023/6264
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster heeft de huisarts bezocht met een ernstige zwelling in de linkerborst. Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar heeft tegengewerkt in haar wens om te worden doorverwezen naar het ziekenhuis van haar keuze, door summiere informatie aan dat ziekenhuis te verstrekken. De huisarts heeft verweer gevoerd en stelt dat hij een verwijsbrief aan het ziekenhuis heeft gestuurd met alle informatie die hem op dat moment bekend was. Hij heeft klaagster zo goed mogelijk willen helpen en haar op geen enkele manier tegenwerkt in haar wens. Het college oordeelt dat de huisarts zich heeft ingespannen om klaagster zo snel mogelijk passend te laten behandelen en daarbij ook correct gevolg heeft gegeven aan de dringende wens van klaagster om in het ziekenhuis van haar keuze te worden behandeld. Dat klaagster niet door dat ziekenhuis is geaccepteerd voor behandeling, kan de huisarts niet worden verweten. De klacht is kennelijk ongegrond.  

A2023/6264
Beslissing van 2 april 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 2 april 2024 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,

tegen

C,
huisarts,
werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs, werkzaam te Amsterdam.

1. De zaak in het kort

1.1 Klaagster heeft de huisarts op 25 juli 2023 bezocht met een ernstige zwelling in de linkerborst. Daarna heeft een screening plaatsgevonden bij de D te E (hierna: D). Klaagster wilde niet naar dat ziekenhuis, maar heeft daar op aandringen van de arts in verband met de vereiste spoedige diagnostiek wel mee ingestemd. Uit dit onderzoek kwam een vermoeden op een maligne lymfoom (kwaadaardige lymfeklierkanker) naar voren. Klaagster wilde niet verder behandeld worden in het D, maar doorverwezen worden naar het F, locatie G (hierna: G). Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar heeft tegengewerkt in haar wens om te worden doorverwezen naar het G, door summiere informatie aan het G te verstrekken. Volgens klaagster heeft deze nalatigheid tot een ernstige vertraging in haar behandeling geleid en daarmee haar genezing belemmerd.

1.2 De huisarts heeft verweer gevoerd en stelt dat hij op 1 augustus 2023 een verwijsbrief aan het G heeft gestuurd met alle informatie die hem op dat moment bekend was. Hij heeft klaagster zo goed mogelijk willen helpen en haar op geen enkele manier tegenwerkt in haar wens.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 september 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van de gemachtigde van de huisarts van 1 december 2023, met als bijlage een beter leesbare versie van de tijdlijn in bijlage 1 bij het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 9 januari 2024;
- de e-mail van de gemachtigde van de huisarts van 11 januari 2024, met als bijlage haar brief van dezelfde datum.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?

3.1 Klaagster heeft de huisarts op 25 juli 2023 bezocht met een ernstige zwelling in de linkerborst. Omdat deze verdacht aanvoelde, vond de huisarts het belangrijk dat er snel onderzoek zou worden gedaan. Klaagster wilde niet naar het D, maar heeft ermee ingestemd dat de huisarts een afspraak bij het D zou maken waar klaagster snel terecht kon om duidelijkheid te krijgen over de diagnose. In het D zijn op 27 juli 2023 een mammografie en pathologisch onderzoek (een punctie-biopt) uitgevoerd.

3.2 Op 31 juli 2023 heeft een chirurg van het D de voorlopige bevindingen van het onderzoek telefonisch met de huisarts gedeeld, namelijk dat er een vermoeden bestond op een maligne lymfoom en dat verdere behandeling gewenst was. Klaagster wilde, ondanks overleg met de huisarts over de snelste behandelroute, niet verder behandeld worden in het D, maar gaf aan dat zij naar het G verwezen wilde worden.

3.3 Vervolgens heeft de huisarts klaagster op 1 augustus 2023 verwezen naar het G, na overleg met de afdeling hematologie van het G. In de verwijsbriefstaat:
“Gaarne uw evaluatie en behandeling i.v.m. gezwel in de li borst , hetgeen volgens de biopten (D te E) berust op een lymfoom.
Pte wil absoluut niet verder onderzocht, laat staan behandeld worden in het D en wenst verdere begeleiding door specialisten in het G. In het verleden is zij voor een gynaecologische aandoening ook behandeld in het G
Mamapoli D heeft haar nog een PET scan aangeboden maar dit heeft zij geweigerd”.

3.4 Daarna is de huisarts op vakantie gegaan en heeft hij klaagster overgedragen aan zijn waarnemer. De waarnemer heeft op 8 augustus 2023 de ontvangen verslagen van het D, waaronder het verslag van de patholoog van 27 juli 2023 en het verslag van de internist van het D van 1 augustus 2023, aan het G gestuurd met een verzoek tot herbeoordeling van klaagster. Diezelfde dag heeft de poli-assistente van de afdeling hematologie van het G de waarnemend huisarts telefonisch geïnformeerd dat het G klaagster niet in behandeling neemt, met het advies haar in een zogeheten perifeer ziekenhuis te laten behandelen. De waarnemend huisarts heeft klaagster daarna in overleg met haar naar het H verwezen.

3.5 Vervolgens hebben in augustus 2023 verschillende mailwisselingen plaatsgevonden tussen klaagster en de huisartsenpraktijk over de verwijzing naar en het sturen van het dossier aan het G.

4. De overwegingen van het college

4.1 Duidelijk is dat bij klaagster een nare en ernstige ziekte is gediagnosticeerd. Het is begrijpelijk dat zij daarvoor de in haar ogen beste zorg wil ontvangen. Welke criteria gelden bij de beoordeling?

4.2 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Heeft de huisarts tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld bij de verwijzing naar het G?

4.3 De huisarts heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat hij klaagster met haar instemming op 25 juli 2023 heeft doorgestuurd naar het D, omdat daar snel duidelijkheid kon worden verkregen over de diagnose, wat op dat moment prioriteit had. Het college onderschrijft dat de verwijzing naar het D passend was voor diagnostiek in het geval van klaagster. Klaagster heeft daar, zij het met tegenzin, ook mee ingestemd. De voorlopige bevindingen zijn daarna door het D gedeeld met klaagster en de huisarts.

4.4 De huisarts heeft vervolgens met klaagster gesproken over haar wens om naar het G te worden verwezen in plaats van een behandeling in het D. Daarbij heeft hij uitgelegd dat verdere behandeling en diagnostiek het snelst konden plaatsvinden in het D. Verwijzing naar een andere kliniek zou tot vertraging in haar behandeling kunnen leiden en een verwijzing naar het G zou kunnen worden afgewezen. De huisarts heeft klaagster hiermee zorgvuldig geïnformeerd en gewezen op de mogelijke scenario’s die zich bij een verwijzing of een afwijzing daarvan door het G konden voordoen.

4.5 Vast staat dat de huisarts klaagster vervolgens toch, op haar uitdrukkelijke verzoek, op 1 augustus 2023 heeft verwezen naar het G. Uit de stukken volgt voldoende dat de huisarts op dat moment alleen beschikte over de informatie uit het telefoongesprek met de chirurg van het D van 31 juli 2023, omdat de praktijk toen nog geen uitslagen vanuit het D had ontvangen. De huisarts heeft toegelicht dat hij klaagster daarna telefonisch heeft geïnformeerd over de verwijzing naar het G, waarbij hij heeft besproken dat klaagster contact met de huisartsenpraktijk moest opnemen als zij niet binnen een week van het G bericht zou ontvangen. Het college is van oordeel dat de huisarts met de doorverwijzing van klaagster naar het G op basis van de medische informatie waarover hij op dat moment beschikte, en het creëren van een vangnet daarbij, zorgvuldig heeft gehandeld.

4.6 De waarnemer van de huisarts heeft vervolgens op 8 augustus 2023 de inmiddels ontvangen uitslagen van het onderzoek door het D naar het G gestuurd met het verzoek om een herbeoordeling van klaagster. Dat de uitslagen op een later moment zijn ontvangen dan de datum waarop de onderzoeken zijn verricht en (daardoor) op een later moment zijn nagezonden aan het G, is niet ongebruikelijk, omdat uitslagen van onderzoeken vaak nog door specialisten moeten worden beoordeeld. Dit kan de huisarts bovendien niet tuchtrechtelijk worden verweten.

4.7 Ook is de huisarts er niet verantwoordelijk voor dat het G klaagster niet in behandeling heeft genomen. Het G neemt hierin zijn eigen beslissingen. Klaagster is niet woonachtig binnen de regio waarbinnen het G zogenaamde ‘tweedelijnszorg’ (reguliere specialistische zorg) verleent. Het G accepteert alleen verwijzingen van patiënten buiten de regio die voor zogenaamde ‘derdelijnszorg’ (ook wel hoog specialistische zorg genoemd) in aanmerking komen. Daarvan was geen sprake bij de behandeling van klaagster, die in ieder geval ten tijde van de verwijzing onder tweedelijnszorg viel. Klaagster stelt dat zij wel zou zijn geaccepteerd wanneer de huisarts het volledige dossier eerder aan het G had toegestuurd, maar er zijn geen concrete feiten of omstandigheden in het dossier te vinden die dit standpunt ondersteunen. In ieder geval zijn op 8 augustus 2023 door de waarnemer van de huisarts alsnog alle uitslagen met het G gedeeld, waarna het G de verwijzing opnieuw heeft beoordeeld en bij de afwijzing is gebleven. Het is dan ook niet aannemelijk dat het eerder toesturen van de verslagen het beleid van het G, zoals hierboven beschreven, anders zou hebben gemaakt.

4.8 Gelet op het bovenstaande is niet komen vast te staan dat de huisarts klaagster op enige manier heeft belemmerd in haar wens om te worden doorverwezen naar het G. Hij heeft zich juist ingespannen om klaagster zo snel mogelijk passend te laten behandelen en daarbij ook correct gevolg gegeven aan de dringende wens van klaagster om in het G te worden behandeld. Dat klaagster niet door het G is geaccepteerd voor behandeling, kan de huisarts niet worden verweten. De klacht is dan ook ongegrond.

E-mailcorrespondentie klaagster

4.9 De huisarts gaat in zijn verweerschrift verder in op het – door hem zo opgevatte – verwijt van klaagster dat hij de door haar geboden kans niet heeft aangegrepen om de zaak aan een klachtencommissie voor te leggen. De huisarts merkt hierover op dat hem niet duidelijk was dat klaagster een klacht wilde indienen, maar erkent wel dat hij na terugkeer van zijn vakantie adequater had kunnen reageren op een e-mail van klaagster van 8 september 2023. Naar aanleiding van een miscommunicatie is een door hem in concept opgestelde e-mail van 14 september 2023 niet verstuurd. Daar heeft hij klaagster op 16 oktober 2023 over gebeld. Dit door de huisarts opgevatte verwijt blijkt niet (duidelijk) uit het klaagschrift van klaagster, waarin zij haar klacht onder het kopje ‘Klacht’ heeft omschreven zoals weergegeven onder 1.1. Voor zover klaagster dit wel als klachtonderdeel heeft bedoeld, is het college van oordeel dat de huisarts in het algemeen goed met klaagster in contact is gebleven, of daar in ieder geval voldoende pogingen toe heeft gedaan. Dat per abuis de bewuste e-mail niet is verstuurd is niet voldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Conclusie

4.10 Het college is gelet op de overwegingen hiervoor van oordeel dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

5. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 2 april 2024 door N.B. Verkleij, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, I. Boekhout, V.M. Schijf en S.M. Schmidt-Rikama, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.