ECLI:NL:TGZRAMS:2024:75 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6515

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:75
Datum uitspraak: 02-04-2024
Datum publicatie: 02-04-2024
Zaaknummer(s): A2023/6515
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. De vader van klager is overleden. Klager verwijt de huisarts dat hij te weinig onderzoek heeft gedaan naar de oorzaak van de klachten van zijn vader, te weten: kortademigheid, snel moe worden, veel zweten na een korte wandeling en last van zijn borst. Volgens klager heeft de huisarts zich slechts gericht op astma en de longen van zijn vader en te weinig aandacht gehad voor een andere oorzaak van de klachten. De huisarts heeft verweer gevoerd en stelt dat de vader van klager binnen de praktijk niet bekend was met symptomen als hevig zweten en/of pijn op de borst of andere klachten die konden duiden op een cardiaal probleem. De huisarts heeft verder opgemerkt dat de patiënt meestal op het spreekuur van de praktijkverpleegkundige werd gezien. Het college oordeelt dat er gelet op de in het dossier genoteerde klachten geen aanleiding was om, anders dan de ingezette behandeling voor de astma en diabetes, verder onderzoek te (laten) doen naar het functioneren van andere organen en dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, ook niet voor zover hij verantwoordelijkheid droeg voor het handelen van de praktijkverpleegkundige. De klacht is kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 2 april 2024 op de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te D,

verweerder, hierna ook: de huisarts,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, werkzaam te Utrecht.

1. Waar gaat de zaak over?

1. Klager is de zoon van de heer E, die op 25 augustus 2023 op 64-jarige leeftijd is overleden (hierna ook: de patiënt). De vader van klager was sinds 2017 patiënt bij de praktijk waar de huisarts werkzaam is. Klager verwijt de huisarts dat hij te weinig onderzoek heeft gedaan naar de oorzaak van de klachten van zijn vader, te weten: kortademigheid, snel moe worden, veel zweten na een korte wandeling van een minuut en last van zijn borst. Volgens klager heeft de huisarts zich slechts gericht op astma en de longen van zijn vader en te weinig aandacht gehad voor een andere oorzaak van de klachten. Zo had hij zijn vader kunnen doorsturen voor verder onderzoek naar andere organen, zoals zijn hart.

2. De huisarts heeft verweer gevoerd en stelt dat de vader van klager binnen de praktijk niet bekend was met symptomen als hevig zweten en/of pijn op de borst of andere klachten die konden duiden op een cardiaal probleem.
 

3. Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
 

2. De procedure

2. Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift, ontvangen op 3 november 2023;
  • het verweerschrift met de bijlage.

2. De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
 

3. Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 

3. De overwegingen van het college

3.1 Het is verdrietig dat klager zijn vader zo plotseling heeft verloren. Duidelijk is dat hij en zijn familie daar nog dagelijks veel pijn en gemis van ondervinden.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

    1. De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
       

Heeft de huisarts tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld?

    1. De huisarts verwijst in zijn verweerschrift naar het medisch dossier van de vader van klager, dat hij als bijlage heeft bijgevoegd. Dit dossier is niet ingezien door of overgelegd aan klager, omdat de voorzitter heeft geoordeeld dat dit noodzakelijk is voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van zijn vader (op grond van artikel 67 lid 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). Volgens de huisarts heeft de patiënt nooit melding gemaakt van de nu door klager genoemde problemen, behalve van benauwdheidsklachten.
    1. Het college maakt uit het medisch dossier op dat de vader van klager onder andere diabetes mellitus en astma had. Daarvoor is hij behandeld met astmamedicatie en insuline en er werd cardiovasculair risicomanagement toegepast, onder andere door de behandeling van de diabetes zelf, maar ook door de behandeling van de bloeddruk en het voorschrijven van statine (cholesterolverlager). De huisarts heeft verder opgemerkt dat de patiënt meestal op het spreekuur van de praktijkverpleegkundige werd gezien. Volgens de huisarts bestaat met deze praktijkverpleegkundige de afspraak dat bij de geringste twijfel of een door de patiënt aangegeven probleem een beoordeling door de huisarts behoeft, dit aan de huisarts wordt meegedeeld. Dit is bij de patiënt nooit het geval geweest. De huisarts heeft de vader van klager zelf voor het laatst op 30 september 2018 op het spreekuur gezien. Daarna is hij vooral gezien door de praktijkverpleegkundige en af en toe door een waarnemend huisarts.
    1. Het college overweegt dat zorgverleners in beginsel alleen verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen. Als vaste huisarts van de patiënt draagt de huisarts echter tuchtrechtelijk ook de medische eindverantwoordelijkheid voor het handelen van de praktijkverpleegkundige, die onder zijn regie werkt (zie “Expertisegebied praktijkverpleegkundige” van de Vereniging voor Verplegenden en Verzorgenden (V&VN) van december 2013 en het “Competentieprofiel Praktijkverpleegkundige Huisartsenzorg (PVH) 2018” van de Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners en Praktijkverpleegkundigen (NvvPO) van 22 maart 2018). Overigens heeft een praktijkverpleegkundige als BIG-geregistreerde zorgverlener ook een eigen professionele verantwoordelijkheid.  
    1. De huisarts heeft toegelicht dat de astmamedicatie telkens werd aangepast wanneer er sprake was van benauwdheidsklachten, waarop de vader van klager steeds goed reageerde. Ook in juli 2023 is de astmamedicatie aangepast, nadat de patiënt klaagde over kortademigheid bij inspanning. Op dat moment was ook zijn diabetes ontregeld. Daarop is zijn astmamedicatie aangepast en is er een sensor geplaatst om zijn glucose te meten. Het college is van oordeel dat dit een adequate en zorgvuldige behandeling is geweest, gelet op de klachten waarvan de vader van klager op dat moment melding maakte. Er waren geen indicaties aanwezig voor verder onderzoek, door de huisarts zelf of in het ziekenhuis. Het college kan uit het dossier niet opmaken dat de patiënt kampte met klachten als snel moe worden, hevig zweten, pijn op de borst of andere symptomen die konden duiden op een cardiaal probleem. Volgens klager is zijn vader aan een hartstilstand overleden, maar de doodsoorzaak is de huisarts niet bekend en die blijkt ook niet uit het dossier. Gelet op de door de vader van klager geuite en in het dossier genoteerde klachten, bestond er noch voor de praktijkverpleegkundige, noch voor de huisarts aanleiding om, anders dan de ingezette behandeling voor de astma en diabetes, verder onderzoek te (laten) doen naar het functioneren van andere organen.
    1. Het college is gelet op de overwegingen hiervoor van oordeel dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, ook niet voor zover hij verantwoordelijkheid droeg voor het handelen van de praktijkverpleegkundige. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

4. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.
 

Deze beslissing is gegeven op 2 april 2024 door N.B. Verkleij, voorzitter, J.C.J. Dute,
lid-jurist, I. Boekhout, V.M. Schijf en S.M. Schmidt-Rikama, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.