ECLI:NL:TGZRAMS:2024:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5629

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:68
Datum uitspraak: 26-03-2024
Datum publicatie: 26-03-2024
Zaaknummer(s): A2023/5629
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts onder andere dat hij klager arbeidsgeschikt heeft geacht per (datum) en dat hij onvolledige rapportages heeft opgesteld. Deze klachtonderdelen zijn gegrond. De bedrijfsarts had– zonder overleg met de werkgever – niet zonder meer tot de conclusie kunnen komen dat klager geschikt was voor het eigen werk. De bedrijfsarts heeft ook ter zitting niet inzichtelijk kunnen maken hoe hij tot die conclusie was gekomen zonder te weten wat het eigen werk van klager precies inhield. Wat betreft het andere klachtonderdeel, overweegt het college het volgende. Het college is van oordeel dat de spreekuurrapportage van de bedrijfsarts onduidelijk en tegenstrijdig is. Klager wordt in de rapportage geschikt gevonden (of mogelijk geschikt?) voor eigen werk, terwijl niet duidelijk is wat het eigen werk inhoudt. In de rapportage is voorts vermeld dat klager het met de conclusie (geschikt voor eigen werk) eens is, terwijl dit niet het geval was. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Waarschuwing.

A2023/5629

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 26 maart 2024 op de klacht van:

A,
wonende in B, klager,

tegen

C,
bedrijfsarts, werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts,

1. De zaak in het kort
1.1  Klager, geboren in 1968, is werkzaam als bakwagen-/trailerchauffeur (winkeldistributie) voor 
een transportbedrijf.

1.2  Klager is na ziekmeldingen in verband met pijnlijke, vermoeide voeten gezien door de 
bedrijfsarts (arbodienstverlener voor het transportbedrijf).

1.3  Klager is niet tevreden over het handelen van de bedrijfsarts in dit kader.

2. De procedure
2.1  Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 mei 2023;
-  het aanvullende klaagschrift;
-  het verweerschrift met de bijlagen;
-  het proces-verbaal van het op 26 oktober 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
-  de aanvullende stukken, ingediend door klager, ontvangen op 23 januari 2024.

2.2   De zaak is behandeld op de openbare zitting van 13 februari 2024. De partijen zijn 
verschenen. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

3. Wat is er gebeurd?
3.1   Klager is op 29 juni 2020 door de bedrijfsarts gezien na een ziekmelding op 22 juni 2020. De bedrijfsarts heeft klager toen arbeidsgeschikt voor het eigen werk gevonden. De 
bedrijfsarts heeft klager geadviseerd naar een podotherapeut te gaan in verband met zijn 
voetklachten.

3.2  Klager heeft in juli 2020 een consult gehad bij een podotherapeut.

3.3  De bedrijfsarts heeft klager op 9 september 2020 telefonisch gesproken in verband met een 
preventief consult.

3.4  Op 10 september 2020 is klager onderzocht door neuroloog E van
F. In zijn verslag van 21 september 2020 is onder meer vermeld: “Conclusie: klinisch dune vezel 
polyneuropathie, nog van matige ernst maar progressief.”
Voorts is vermeld dat klager is aangemeld 
bij het ziekenhuis G voor verder onderzoek.

3.5   De bedrijfsarts heeft klager gezien op 25 september 2020 na een ziekmelding op 21 september 
2020. De bedrijfsarts heeft klager arbeidsongeschikt voor het eigen werk bevonden omdat hij 
medicatie voorgeschreven heeft gekregen die de rijvaardigheid beïnvloedt. In de spreekuurrapportage 
heeft de bedrijfsarts onder meer vermeld: “Advies: met klinisch specialist middelen bespreken die 
de rijvaardigheid niet beïnvloed.”

3.6   Op 7 november 2020 heeft de bedrijfsarts klager opnieuw gezien (naar aanleiding van de 
ziekmelding per 21 september 2020). De bedrijfsarts heeft klager arbeidsgeschikt bevonden voor het 
eigen werk. In de spreekuurrapportage heeft de bedrijfsarts onder meer vermeld:
“Voldoet medewerker aan het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium?
Onduidelijk
Toelichting: klachten nog niet geobjectiveerd en voorts kan medewerker op 3 dagen voltijds werken.
(…).
Is werknemer geschikt voor het eigen werk?
Mogelijk
Toelichting: kan op 3 werkdagen voltijds werken (…).
Prognoses volledige werkhervatting in eigen werk:
Datum: 09-11-2020
Toelichting: eigen werk nog onderwerp van gesprek met leidinggevende (…).
Is de behandeling adequaat?
Onduidelijk: diagnose vastgesteld op klinisch beeld, niet objectief vastgesteld. Daarvoor verwezen 
naar expertisecentrum (lange wachttijd). Voorts rijvaardigheid beïnvloedende medicatie gestopt 
Medewerker doet beroep op klachten uit 2012 die nu niet geobjectiveerd kunnen worden.
(…).
Instemming met advies?

Medewerker is op de hoogte gesteld van de bevindingen en conclusies van het onderzoek en is het 
eens met het advies dat de arts aan hem en de werkgever uitbrengt.”

3.7   Klager is op 1 juli 2021 opgenomen geweest voor analyse op de afdeling H van G. Bij brief van 
7 juli 2021 heeft G aan klager bericht samengevat dat de conclusie is dat sprake is van dunne vezel 
neuropathie. Klager is terugverwezen naar de eigen neuroloog voor verdere controle.

4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1  Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij:
a) op het spreekuur van 29 juni 2020 heeft beweerd dat klager platvoeten had;
b) klager arbeidsgeschikt heeft geacht per 7 (of 9) november 2020;
c) heeft geprobeerd klager andere medicatie te laten gebruiken (die de rijvaardigheid niet 
beïnvloedt);
d) de chronische ziekte waaraan klager lijdt niet erkent;
e) onvolledige rapportages heeft opgesteld.

4.2  De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd.

4.3  Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1   De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De 
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt 
rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele 
standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een 
tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdeel a): het consult van 29 juni 2020
5.2   De bedrijfsarts heeft toegelicht dat hij klager tijdens het consult van 29 juni 2020 
lichamelijk heeft onderzocht, heeft geadviseerd over zijn houding, waarbij hij klager oefeningen 
heeft meegegeven en heeft aangeraden een podotherapeut in te schakelen. Het college heeft niet 
kunnen vaststellen dat de bedrijfsarts tijdens het consult van 29 juni 2020 tuchtrechtelijk 
verwijtbaar aan klager heeft laten weten dat hij platvoeten heeft/had. Klachtonderdeel a) is 
ongegrond.

Klachtonderdeel b): geschikt voor eigen werk (het consult van 7 november 2020)?
5.3   In de door de bedrijfsarts opgestelde spreekuurrapportage van het consult van 7 november 2020 
is vermeld dat klager drie werkdagen voltijds kan werken in het eigen werk. Dit terwijl voor de 
bedrijfsarts niet duidelijk was wat het eigen werk van klager op dat moment precies inhield (trailer- of bakwagenchauffeur of allebei). De inhoud van het eigen werk van klager was nog onderwerp van gesprek met de leidinggevende van klager (zoals is vermeld in de spreekuurrapportage). Uit de spreekuurrapportage in samenhang gelezen met de aantekeningen van de bedrijfsarts in het medisch dossier blijkt dat de bedrijfsarts beperkingen bij klager zag, maar ervan uit ging dat klager bepaalde lichtere winkeldistributie in aanwezigheid van een bijrijder wel 
kon doen. De bedrijfsarts wist op dat moment echter niet of het werk van klager op die manier (voor 
drie dagen per week) kon worden ingevuld. De bedrijfsarts had derhalve op 7 november 2020 – zonder 
overleg met de werkgever – niet zonder meer tot de conclusie kunnen komen dat klager geschikt was 
voor het eigen werk. De bedrijfsarts heeft ook ter zitting niet inzichtelijk kunnen maken hoe hij 
tot die conclusie was gekomen zonder te weten wat het eigen werk van klager precies inhield. Het 
klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel c): geprobeerd andere medicatie te laten gebruiken?
5.4   De bedrijfsarts heeft aan klager tijdens het spreekuur van 25 september 2020 de suggestie 
gedaan om met de behandelend specialist te bespreken of alternatieve medicatie die de 
rijvaardigheid niet zou beïnvloeden voorhanden was. Het doen van een dergelijke suggestie is 
tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel d): heeft de bedrijfsarts de chronische ziekte van klager niet erkend?
5.5   De bedrijfsarts heeft in de spreekuurrapportages van 25 september 2020 en 7 november 2020 
genoteerd dat de diagnose nog niet (objectief) was vastgesteld en dat klager was verwezen naar een 
expertisecentrum (G). Hieruit volgt niet dat de bedrijfsarts op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze 
heeft ontkend dat klager lijdt aan dunne vezel neuropathie. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel e): zijn de door verweerder ongestelde rapportages onvolledig?
5.6   Het college is van oordeel dat de spreekuurrapportage van de bedrijfsarts van 7 november 2020 
onduidelijk en tegenstrijdig is. Klager wordt in de rapportage geschikt gevonden (of mogelijk 
geschikt?) voor eigen werk, terwijl niet duidelijk is wat het eigen werk inhoudt. In de rapportage 
is voorts vermeld dat klager het met de conclusie (geschikt voor eigen werk) eens is, terwijl dit 
niet het geval was. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Slotsom
5.7  Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen b) en e) gegrond zijn en de andere 
klachtonderdelen ongegrond.

Maatregel
5.8   Aan de bedrijfsarts zal de hierna te melden maatregel worden opgelegd. Het college acht deze 
maatregel passend gelet op de ernst van de verwijten die gegrond zijn bevonden. Het college merkt 
daarbij nog op dat de bedrijfsarts ter zitting weinig inzicht in zijn handelen heeft getoond.

6. De beslissing
Het college:
-  verklaart klachtonderdelen b) en e) gegrond;
-  legt de bedrijfsarts de maatregel op van waarschuwing;
-  verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door W.A.H. Melissen, voorzitter, R.P. Wijne, lid-jurist,
F.M. Brouwer, R.P. van Straaten en G. Koster, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door S.M. Geerding, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart
2024.