ECLI:NL:TGZRAMS:2024:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6121

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:60
Datum uitspraak: 22-03-2024
Datum publicatie: 22-03-2024
Zaaknummer(s): A2023/6121
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een huisarts. De huisarts heeft een verwijzing naar een neuroloog uitgeschreven voor de echtgenoot van klaagster, terwijl zij niet zijn huisarts is. De echtgenoot van klaagster is de vader van de partner van de huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat zij misbruik heeft gemaakt van haar positie als arts bij haar contacten met het ziekenhuis waarnaar zij verwees en daarbij een huisarts heeft opgevoerd die niet de huisarts van patiënt is. De huisarts heeft erkend dat zij niet juist gehandeld heeft en het college in haar verweer verzocht om bij de beoordeling van de klacht het inzicht dat zij heeft getoond in de onjuistheid van haar handelen te betrekken. Het college stelt vast dat de huisarts haar persoonlijke betrokkenheid via haar partner zwaarder heeft laten wegen dan de algemeen in de beroepsgroep aanvaarde uitgangspunten van integriteit en onafhankelijkheid, zie hiervoor de KNMG-gedragsregels, versie 2022, in regel 12. Het college acht het negeren van de regel een ernstige omissie. Zorgverleners, patiënten en naasten moeten er immers op kunnen vertrouwen dat artsen zich houden aan de gedragsregels en niet hun persoonlijke belangen of die van naasten laten prevaleren. Het gebruiken van de professionele bevoegdheid als huisarts om een wilsonbekwaam verklaarde persoon, niet zijnde een eigen patiënt, te verwijzen zonder afstemming met en toestemming van familie en behandelaren is het misbruiken van een professionele hoedanigheid. Het college verklaart het 1e klachtonderdeel gegrond en voor het overige de klacht ongegrond en legt op de maatregel van waarschuwing.

A2023/6121
Beslissing van 22 maart 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 22 maart 2024 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde mr. R.W. Lagerwaard werkzaam te Hilversum,

tegen

C,
huisarts,
werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam te Amsterdam.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De huisarts heeft een verwijzing naar een neuroloog in het E uitgeschreven voor de echtgenoot van klaagster, terwijl zij niet zijn huisarts is. De echtgenoot van klaagster is de vader van de partner van de huisarts.

1.2 Klaagster klaagt over deze verwijzing en over het opgeven van een onbekende arts als huisarts van haar echtgenoot, verder te noemen de patiënt.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht grotendeels gegrond is. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 18 september 2023;
- de brief van de gemachtigde van klaagster van 30 oktober 2023, binnengekomen op 1 november 2023 met als bijlage een aantal verklaringen inzake het activeren van het levenstestament van de patiënt;
- het verweerschrift.
De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 9 februari 2024. De huisarts is met haar gemachtigde verschenen. Klaagster is met bericht van verhindering niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De gemachtigde van klaagster en de huisarts en haar gemachtigde hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De huisarts heeft op verzoek van het college alsnog de verwijsbrief waarover wordt geklaagd in het geding gebracht. De gemachtigde van klaagster heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 De patiënt, de echtgenoot van klaagster, is met indicatie Zorg Zwaarte Pakket (ZZP) 5 opgenomen op de gesloten afdeling van een verpleeghuis in verband met dementie. Klaagster is door de patiënt in zijn levenstestament gevolmachtigd om hem te vertegenwoordigen in privéaangelegenheden en alle aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding, voor het geval hij daartoe zelf niet meer in staat is vanwege zijn geestelijke of lichamelijke toestand. Een zoon van de patiënt is gevolmachtigd in dat geval over zijn zakelijke aangelegenheden te beslissen. Het levenstestament is inmiddels geactiveerd omdat is vastgesteld dat de patiënt niet meer wilsbekwaam is.

3.2 Een andere zoon van de patiënt is de partner van de huisarts. Deze zoon heeft een zakelijk conflict met de patiënt en klaagster. De huisarts en haar partner twijfelden naar aanleiding van contacten met de patiënt aan zijn wilsonbekwaamheid. De huisarts heeft daarom een verwijzing voor de patiënt gemaakt voor een neurologisch onderzoek om zo door een onafhankelijk arts een oordeel over zijn wils(on)bekwaamheid te krijgen. De huisarts was niet op de hoogte van het bestaan van een levenstestament.

3.3 Klaagster kwam op de hoogte van deze verwijzing en de in verband daarmee gemaakte afspraak voor 11 september 2023, doordat zij van het ziekenhuis een brief (gedateerd op 11 september 2023) ontving om de afspraak te verplaatsen. De afspraak is niet doorgegaan en er is ook geen nieuwe afspraak gekomen. Klaagster stelt dat de afspraak van 11 september 2023 door het verpleeghuis is geannuleerd. De huisarts stelt dat zij en haar partner deze afspraak telefonisch hebben afgezegd.

3.4 Op 23 november 2023 heeft de huisarts telefonisch excuses aan klaagster aangeboden voor de verwijzing.

4. Wat is de klacht en wat is de reactie van de huisarts?
4.1 Klaagster verwijt de huisarts dat zij:
a) misbruik heeft gemaakt van haar positie als arts bij haar contacten met het ziekenhuis waarnaar zij verwees;
b) daarbij een huisarts heeft opgevoerd die niet de huisarts van de patiënt is.

4.2 De huisarts heeft erkend dat zij niet juist gehandeld heeft en het college in haar verweer verzocht om bij de beoordeling van de klacht het inzicht dat zij heeft getoond in de onjuistheid van haar handelen te betrekken.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. Wat zijn de overwegingen van het college?
Is klaagster ontvankelijk?
5.1 Het college is gezien hetgeen onder rechtsoverweging 3.1 is vastgesteld van oordeel dat klaagster aangemerkt kan worden als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) zodat dat niet aan haar ontvankelijkheid in de weg staat.

5.2. Verder ligt de vraag voor of het verweten handelen van de huisarts onder het tuchtrecht valt en het college overweegt daartoe als volgt. De patiënt en/of klaagster zijn geen patiënt van de huisarts. Er bestaat geen behandelrelatie. Er is derhalve geen sprake van toepasselijkheid van de eerste tuchtnorm van artikel 47 lid 1 onder a van de Wet BIG. De tuchtnormen van artikel 47 lid 1 van de Wet BIG betreffen echter niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm, artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG), maar ook enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (de tweede tuchtnorm, artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG).
Klaagster verwijt de huisarts – kort gezegd – dat zij ten onrechte als huisarts een verwijzing heeft uitgeschreven. Het college is van oordeel dat het handelen van de huisarts valt onder de genoemde tweede tuchtnorm, omdat zij de verwijzing in haar hoedanigheid en deskundigheid van huisarts heeft uitgeschreven. Klaagster is derhalve ontvankelijk.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.3. De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdeel a) de huisarts heeft misbruik gemaakt van haar positie als arts bij haar verwijzing

5.4 De huisarts heeft via F een verwijzing voor de patiënt naar een neuroloog in het E uitgeschreven, terwijl zij privé via haar partner bij de patiënt betrokken was en zonder dat de patiënt in haar praktijk ingeschreven was. De huisarts stelt dat zij de patiënt ongeveer 4½ jaar daarvoor had leren kennen en een goed contact met hem had. Bij bezoeken in 2023 was hij volgens haar niet echt verslechterd. De patiënt zou, indien hij rustig de tijd had, weten te zeggen wat hij wilde en zou het niet eens zijn met het beleid over zijn financiële zaken. Een nadere onderbouwing over hoe het dan mogelijk was dat de patiënt met een ZZP 5 op een gesloten afdeling van het verpleeghuis was opgenomen, heeft de huisarts niet gegeven.
De huisarts stelt dat zij een belangenconflict ervoer, omdat zij twijfelde over de wilsonbekwaamheid van de patiënt. Daarom heeft zij, naar haar zeggen met instemming van de patiënt, een verwijzing gemaakt naar de geheugenpolikliniek in het E.

5.5 Het college stelt vast dat de huisarts geen communicatie heeft gehad met of toestemming heeft gevraagd aan de eerst betrokkene, klaagster: de echtgenote van de patiënt, en evenmin heeft geprobeerd informatie te verkrijgen of overleg te hebben met de behandelaren van de patiënt. Zo heeft zij geen overleg gevoerd met of informatie opgevraagd bij de huisarts van de patiënt of bij de geriater van de instelling waar de patiënt opgenomen is. Ter zitting heeft de huisarts verteld dat de geriater voor haar moeilijk of niet bereikbaar was, maar de huisarts had de geriater kunnen mailen of schrijven, hetgeen zij onbetwist niet gedaan heeft.

5.6 Het college stelt vast dat de huisarts haar persoonlijke betrokkenheid via haar partner zwaarder heeft laten wegen dan de algemeen in de beroepsgroep aanvaarde uitgangspunten van integriteit en onafhankelijkheid.
De KNMG-gedragsregels, versie februari 2022, vermelden in regel 12: “Als arts voorkom je belangenverstrengeling die de patiënt of die het vertrouwen in de gezondheidszorg kan schaden. Je bent transparant over je overige belangen”.
“Toelichting
De patiënt moet ervan uit kunnen gaan dat zij of hij een integere arts voor zich heeft. Een die haar of zijn belang voor ogen heeft en hiernaar handelt. Als arts maak je behandelbeslissingen die je baseert op medisch-professionele gronden. Hierbij voorkom je belangenverstrengeling die de patiënt kan schaden of die het vertrouwen in de gezondheidszorg kan schaden….”

5.7 Het college acht het negeren van deze regel een ernstige omissie. Zorgverleners, patiënten en naasten moeten er immers op kunnen vertrouwen dat artsen zich houden aan de gedragsregels en beroepscodes en niet hun persoonlijke belangen of die van hun naasten laten prevaleren. Het gebruiken van de professionele bevoegdheid als huisarts om een wilsonbekwaam verklaarde persoon, niet zijnde een eigen patiënt, te verwijzen zonder afstemming met en toestemming van familie en behandelaren is het misbruiken van een professionele hoedanigheid. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel b) de huisarts heeft in de verwijzing een huisarts opgevoerd die niet de huisarts van de patiënt is.

5.8 Klaagster verwijt de huisarts dat zij in haar verwijzing naar de neuroloog van het E een onbekende en onjuiste huisarts van de patiënt heeft vermeld. Volgens klaagster wist de huisarts dit of had ze dit kunnen weten. De huisarts ontkent dat zij een onbekende en onjuiste huisarts heeft opgegeven.

5.9 Het college stelt vast dat op de door de huisarts in het geding gebrachte verwijzing geen huisarts wordt vermeld. Het college kan verder niet vaststellen dat de huisarts op enigerlei andere wijze een onbekende en onjuiste huisarts bij de verwijzing heeft vermeld. Het college kan daarom niet uitmaken wie van beide partijen gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht wordt dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college hier niet vaststellen. De klacht mist derhalve feitelijke grondslag. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel a) gegrond en klachtonderdeel b) ongegrond is.

Maatregel
5.11 De gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht rechtvaardigt de oplegging van een maatregel. Bij het bepalen van de maatregel is rekening gehouden met het volgende.
De huisarts heeft ter zitting aangegeven dat zij heeft willen opkomen voor de patiënt. De huisarts heeft aangegeven in de toekomst een dergelijke verwijzing niet meer op te stellen. Zij stelt hiervan geleerd te hebben. Zij zou bovendien de verwijzing, al voordat de afspraak gerealiseerd was, hebben teruggedraaid. De huisarts heeft nadien haar excuses aangeboden aan klaagster.

5.12 Het college kan niet vaststellen om welke reden de afspraak van 11 september 2023 is geannuleerd, maar zelfs al zou de huisarts de afspraak hebben afgezegd voordat deze gerealiseerd was, dan neemt dat het onzorgvuldige van de handelwijze van de huisarts niet weg.

Het college is van oordeel dat het een behoorlijk beroepsbeoefenaar niet betaamt om op deze manier professionele hoedanigheid in te zetten. Door haar handelen heeft de huisarts niet alleen haar professionele beroepsnormen en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening overschreden, maar ook het vertrouwen in haar vak en de medische beroepsgroep geschaad. Zij heeft haar huisartsenregistratie en de daaruit voortvloeiende bevoegdheden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld, waardoor feitelijk sprake is van misbruik van de beroepstitel en haar bevoegdheid. Gelet op de aard en de ernst van dit onzorgvuldig handelen past in beginsel een berisping. Omdat de huisarts inmiddels de onjuistheid van haar handelen inziet en aan klaagster haar excuses heeft aangeboden, acht het college een waarschuwing passend en geboden.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- legt de huisarts de maatregel op van waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door A. van Maanen, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist, A. Medema, H.J. Weltevrede, en N.B. van der Maas, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.