ECLI:NL:TGZRAMS:2024:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5702
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-03-2024 |
Datum publicatie: | 05-03-2024 |
Zaaknummer(s): | A2023/5702 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een psychiater. Klaagster verblijft in een instelling. De psychiater was werkzaam bij de instelling en heeft klaagster destijds in de hoedanigheid van zorgbehandelaar, hoofdbehandelaar en zijdelings betrokken psychiater behandeld. Klaagster verwijt de psychiater onder andere dat zij heeft gedreigd met injecties en dat zij klaagster heeft overmand met injectiespuiten waardoor zij zich onveilig en mishandeld heeft gevoeld. De psychiater heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren omdat klaagster gedurende de tuchtrechtprocedure een mentor toegewezen heeft gekregen en het niet duidelijk is of de mentor instemt met de klacht. Daarnaast stelt de psychiater dat klaagster ten tijde van het indienen van de klacht ter zake wilsonbekwaam was en zij ook om die reden niet in haar klacht kan worden ontvangen. Het college overweegt dat klaagster klachtgerechtigd is. Zij had ten tijde van het indienen van de klacht nog geen mentor. Voorts overweegt het college dat als uitgangspunt geldt dat een patiënt die een mentor heeft zonder toestemming van die mentor een tuchtklacht kan indienen, tenzij aannemelijk is dat de patiënt ter zake wilsonbekwaam is. Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit de klacht en de verwoording daarvan van klaagster valt niet af te leiden dat zij niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake. Voor het indienen van een tuchtklacht dient aan de wilsbekwaamheid geen al te hoge eisen te worden gesteld. Het college oordeelt vervolgens dat niet duidelijk is geworden op welke gedragingen van de psychiater de klacht precies betrekking heeft en waarom de psychiater onjuist of onzorgvuldig zou hebben gehandeld. In het dossier zijn geen aanwijzingen gevonden voor de stellingen van klaagster. Voor zover het college kan beoordelen volgt uit het dossier dat de psychiater zorgvuldig en adequaat heeft gereageerd op de situatie waarin klaagster verkeerde. Klacht ongegrond. |
A2023/5702
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 5 maart 2024 op de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
psychiater,
destijds werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de psychiater, gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is opgenomen bij GGZ-instelling D, waar zij vanaf 2005 gedurende meerdere
periodes
(gedwongen) opgenomen is geweest. De psychiater is op verschillende momenten bij de
zorg van
klaagster betrokken geweest, onder andere als (regie)behandelaar, zorgverantwoordelijke
en
betrokken psychiater. Klaagster is het in algemene zin niet eens met de verleende
zorg en meer
specifiek vindt zij – onder meer – dat de psychiater dreigt met een injectie als klaagster
orale
inname van de antipsychotica weigert, haar in haar rust stoort en overmant met injectiespuiten
waardoor klaagster zich onveilig, mishandeld en vernederd voelt.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat klaagster vanwege verjaring niet kan worden
ontvangen in
bepaalde delen van haar klacht, maar voor de overige onderdelen wel. Na een inhoudelijke
beoordeling komt het college tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.
‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de
klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de
procedure is
verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 7 februari 2023 door Regionaal Tuchtcollege voor
de
Gezondheidszorg te ’s-Hertogenbosch (en later ter verdere behandeling doorgestuurd
naar Regionaal
Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam);
- het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 14 april 2023;
- het tweede aanvullend klaagschrift met bijlage, ontvangen op 26 mei 2023;
- de brief met bijlage van 21 augustus 2023 van de gemachtigde van de psychiater,
ontvangen op 23
augustus 2023;
- de brief met bijlagen van 4 september 2023 van de gemachtigde van de psychiater,
ontvangen op 6
september 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief met bijlage van 22 november 2023 van de gemachtigde van de psychiater,
ontvangen op 23
november 2023.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het
college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik
gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
Klaagster is vanaf 2005 verschillende keren (gedwongen) opgenomen geweest en behandeld
bij
GGZ-instelling D, (hierna: de instelling). Bij klaagster is sprake van een schizoaffectieve
stoornis van het bipolaire type die zich uit in desorganisatie, waanideeën en achterdocht.
In de
periode van 2005 tot en met 2023 is klaagster opgenomen geweest op basis van inbewaringstellingen,
rechterlijke machtigingen en zorgmachtigingen. De psychiater was werkzaam bij de instelling
en
heeft klaagster in de hoedanigheid van zorgbehandelaar, hoofdbehandelaar en zijdelings
betrokken
psychiater behandeld en is betrokken geweest bij één of meer opnames. Vanaf augustus
2020 verblijft
klaagster onafgebroken in de instelling.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klaagster verwijt de psychiater dat zij:
a) dreigt met injecties als klaagster orale inname van de antipsychotica weigert;
b) klaagster stoort in haar rust en haar overmant met injectiespuiten, waardoor zij
zich onveilig,
mishandeld en vernederd voelt;
c) klaagster zo heeft verminkt dat zij niet kan functioneren in het dagelijks leven;
d) medicatie toedient aan klaagster die slecht is voor de kindjes die zij bij zich
zou dragen.
Klaagster zegt dat dit al sinds 2005 gaande is.
4.2 De psychiater heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren
en de
klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel
inhoudelijk
gaat beoordelen, heeft de psychiater het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid: het standpunt van de psychiater
5.1 De psychiater heeft naar voren gebracht dat klaagster niet kan worden ontvangen
in haar
klacht, omdat zij gedurende de tuchtrechtprocedure een mentor toegewezen heeft gekregen
en het niet
duidelijk is of de mentor instemt met de klacht. De psychiater is van mening dat klaagster
daardoor
niet klachtgerechtigd is en dat door het college contact moet worden gelegd met de
mentor om te
vragen of die met de klacht instemt.
5.2 Daarnaast stelt de psychiater dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat klaagster
ten tijde
van het indienen van de klacht ter zake wilsonbekwaam was en om die reden niet in
haar klacht kan
worden ontvangen. De psychiater heeft hiertoe verschillende stukken overgelegd waaruit
blijkt dat
de procedure tot het instellen van de mentor al was ingezet vóórdat klaagster de klacht
bij het
college had ingediend. Het college beschikt over de beschikking van de rechtbank waaruit
blijkt dat
op 19 juli 2023 een mentor aan klaagster is toegewezen. De vereiste wilsbekwaamheid
tot het
indienen van een klacht ontbreekt volgens de psychiater vanwege de psychotische stoornissen
van
klaagster. Ten tijde van het indienen van haar klacht – en eveneens gedurende de tien
jaar die
hieraan voorafgingen – stond klaagster volgens de psychiater dusdanig onder invloed
van haar
psychische stoornissen, dat zij zich niet aan het effect hiervan kon onttrekken. Klaagster
is niet
in staat haar wil ten aanzien van het indienen van een klacht te bepalen.
5.3 Tot slot wordt door de psychiater gesteld dat de klachten die betrekking hebben
op het
handelen voor 6 februari 2013 niet kunnen worden behandeld gelet op de verjaringstermijn.
Ontvankelijkheid: het oordeel van het college
5.4 Het college komt tot het oordeel dat klaagster niet kan worden ontvangen in
de klachten die
zien op het handelen vóór 6 februari 2013. Voor het overige is klaagster wel ontvankelijk.
5.5 Het college overweegt ten eerste dat de toetsing of klaagster klachtgerechtigd
is als bedoeld
in artikel 65 lid 1 van de Wet BIG plaatsvindt op het moment dat de klacht wordt ingediend.
Ten
tijde van het indienen van de klacht had klaagster nog geen mentor.
5.6 Ten tweede overweegt het college dat in artikel 65 lid 1 onder a Wet BIG is
bepaald dat een
tuchtklacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Een
rechtstreeks
belanghebbende is in de eerste plaats de patiënt(e) van een aan tuchtrechtspraak onderworpen
beroepsbeoefenaar die een klacht heeft over zijn of haar behandeling (in dit geval
klaagster). Ook
anderen dan de patiënt(e) kunnen als rechtstreeks belanghebbenden worden aangemerkt.
Tot die
anderen behoren onder meer de wettelijk vertegenwoordigers van de patiënt(e), zoals
zijn of haar
mentor in geval van mentorschap. Hierbij geldt echter steeds als uitgangspunt dat
de patiënt(e) die
daartoe behoorlijk in staat is, zelf beslist over het al of niet indienen van een
klacht met
betrekking tot zijn of haar behandeling (zie Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
1
oktober 2013, ECLI:NL:TGZCTG:2013:110). In het eerste lid van artikel 1:454 van het
Burgerlijk
Wetboek en de daarbij behorende memorie van toelichting is dit uitgangspunt uitdrukkelijk
verwoord. Gelet
hierop, en het belang van het klachtrecht in ogenschouw genomen, is het college van
oordeel dat als
uitgangspunt moet gelden dat een patiënt(e) die een mentor heeft zonder toestemming
van die mentor
een tuchtklacht kan indienen, en dat op dat uitgangspunt slechts een uitzondering
kan worden
gemaakt indien aannemelijk is dat de patiënte ter zake van het al of niet indienen
van die klacht
wilsonbekwaam is (vgl. Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 7 december 2017,
ECLI:NL:TGZCTG:2017:328). Het ligt op de weg van de aangeklaagde beroepsbeoefenaar
om in
voorkomende gevallen aannemelijk te maken dat de voor het indienen van een klacht
vereiste
wilsbekwaamheid bij de klaagster ontbreekt.
5.7 Hoewel door de psychiater meerdere punten zijn aangevoerd om aannemelijk te
maken dat de
vereiste wilsbekwaamheid bij klaagster ten tijde van het indienen van de klacht ontbreekt,
gaat het
college uit van wilsbekwaamheid bij klaagster. Klaagster klaagt over haar behandeling
in de
instelling. Uit de klacht en hoe zij deze heeft verwoord valt niet af te leiden dat
zij niet in
staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake. Voor
het indienen
van een tuchtklacht dient aan de wilsbekwaamheid ook geen al te hoge eisen te worden
gesteld.
5.8 Het voorgaande betekent ook dat de mentor van klaagster niet zal worden gevraagd
om zich uit
te laten over de vraag of zij de procedure tegen de psychiater wil voortzetten, zoals
de psychiater
heeft verzocht.
5.9 Het college zal de klacht daarom verder inhoudelijk bespreken.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.10 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de beoordeling
wordt
rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd
genoeg voor een
tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.11 Het college oordeelt dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Bij
de beoordeling gaat het college uit van de klachtonderdelen zoals genoemd onder 4.1.
Het college
ziet aanleiding om de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.
Beoordeling van de klacht
5.12 Uit het klaagschrift blijkt dat klaagster niet tevreden is over bepaalde onderdelen
van haar
behandeling in de instelling. Klaagster meent meer specifiek dat er met betrekking
tot de orale
toediening van antipsychotica en de injectiespuiten onzorgvuldig is gehandeld, waardoor
zij
mishandeld en verminkt is. Zij meent verder dat de medicatie slecht is voor de kinderen
die zij bij
zich draagt.
5.13 Het college heeft het door de psychiater overgelegde (deel van het) medisch
dossier bij de
beoordeling van de klacht betrokken. Daaruit blijkt dat de behandeling van klaagster
zich over een
lange periode uitstrekt. Het is het college echter niet duidelijk geworden op welke
gedragingen van
de psychiater de klacht precies betrekking heeft en waarom de psychiater onjuist of
onzorgvuldig
zou hebben gehandeld. In het dossier zijn ook geen aanwijzingen gevonden voor de stelling
dat
klaagster in haar slaap is overvallen met injecties of dat er gedreigd is medicatie
toe te dienen.
Voor zover het college kan beoordelen volgt uit het dossier veeleer dat de psychiater
– binnen de
juridische en medische mogelijkheden – zorgvuldig en adequaat heeft gereageerd op
de situatie
waarin klaagster verkeerde.
Slotsom
5.14 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond
zijn.
6. De beslissing
Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in de onderdelen van de klacht die zien op
het handelen
van de psychiater vóór 6 februari 2013. De klacht is voor het overige kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 5 maart 2024 door E.A. Messer, voorzitter, J.C.J. Dute,
lid- jurist,
T.A. Wouters, C.M. Sonnenberg, P.D. Meesters, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door T.C. Brand, secretaris.