ECLI:NL:TGZRAMS:2024:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5513
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:39 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-02-2024 |
Datum publicatie: | 23-02-2024 |
Zaaknummer(s): | A2023/5513 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen een apotheker kennelijk niet-ontvankelijk. Klager heeft een klacht ingediend over het door hem veronderstelde handelen van de apotheker rondom het overlijden van zijn moeder. Klager heeft in zijn klaagschrift geen duidelijke omschrijving gegeven van het handelen of nalaten van de apotheker waarop zijn klacht betrekking heeft en heeft zijn klacht in een latere brief onvoldoende verduidelijkt. Klager heeft niet beschreven wat de apotheker precies heeft gedaan of zou hebben nagelaten. Klager heeft ook te kennen gegeven dat hij niet weet wat er is gebeurd en dat hij dat nu juist graag wil achterhalen. De procedure bij het tuchtcollege is echter niet bedoeld om op deze wijze informatie te verkrijgen omtrent het handelen van een zorgverlener. Nu geen sprake is van een voldoende concreet verwijt aan het adres van de huisarts voldoet het klaagschrift niet aan de daaraan krachtens de wet gestelde eisen. Bovendien is klager niet gerechtigd om de klacht in te dienen. Uit het klaagschrift en het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek blijkt dat de moeder van klager een levensgezel had, aan wie zij de bevoegdheid had gegeven om namens haar medische (en financiële) beslissingen te nemen als zij daartoe zelf niet meer in staat zou zijn. Deze levensgezel is in eerste instantie klachtgerechtigd. Van zijn instemming met het indienen van deze tuchtklacht is echter niet gebleken. Dit betekent dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. |
A2023/5513
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Voorzittersbeslissing van 27 juli 2023 naar aanleiding van de klacht van
A,
wonende in B,
klager,
tegen:
C,
apotheker,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de apotheker.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 21 maart 2023;
de brief van de secretaris aan klager van 17 mei 2023;
een brief van klager van 27 mei 2023 met een aanvulling op het klaagschrift, ontvangen
op
1 juni 2023.
2. De overwegingen
2.1 Klager heeft een klacht ingediend over het door hem veronderstelde handelen van
de
apotheker rondom het overlijden van zijn moeder, geboren in 1948, overleden in februari
2023.
Voordat de klacht inhoudelijk kan worden beoordeeld, moet de voorzitter beoordelen
of klager in
zijn klacht kan worden ontvangen. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk
niet-
011tvankelijk is. Voor die beslissing is het volgende van belang.
2.2 Een klaagschrift moet voldoen aan een aantal krachtens de wet gestelde eisen (artikel
65
lid 2 van de Wet BIG in verbinding met artikel 4 lid 1 van het Tuchtrechtbesluit BIG).
Naar het
oordeel van de voorzitter is niet voldoende duidelijk geworden wat de klacht van klager
precies is.
2.3 Klager heeft in zijn klaagschrift geen duidelijke omschrijving gegeven van het
handelen of
nalaten van de apotheker waarop zijn klacht betrekking heeft. In de brief van 17 mei
2023 heeft de
secretaris klager daarom gevraagd zijn klacht te verduidelijken. De secretaris heeft
aan klager
gevraagd wat precies de klacht is, wat er is gebeurd en wanneer dit is gebeurd. De
secretaris heeft
klager erop gewezen dat als de klacht niet duidelijk wordt, de klacht niet in behandeling
kan
worden genomen.
2.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager ook in zijn brief van 27 mei 2023
zijn klacht
onvoldoende verduidelijkt. Klager heeft een opsomming gegeven van verwijten, waarbij
hij in
algemene termen heeft opgemerkt dat de apotheker geen verantwoordelijkheid heeft genomen
en
geen verantwoording heeft willen afleggen voor de verleende zorg in het kader van
het overlijden
en het 'medisch herstel' van zijn moeder. Klager heeft niet beschreven wat de apotheker
precies
heeft gedaan of zou hebben nagelaten. Klager heeft ook te kennen gegeven dat hij niet
weet wat
er is gebeurd en dat hij dat nu juist graag wil achterhalen. De procedure bij het
tuchtcollege is
echter niet bedoeld om op deze wijze informatie te verkrijgen omtrent het handelen
van een
zorgverlener. Nu geen sprake is van een voldoende concreet verwijt aan het adres van
de
apotheker, voldoet het klaagschrift niet aan de daaraan krachtens de wet gestelde
eisen.
2.5 Bovendien is klager niet gerechtigd om de klacht in te dienen. Uit de rechtspraak
van het
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg volgt dat het klachtrecht van een nabestaande
is
afgeleid van de in het algemeen te veronderstellen of veronderstelde wil van de patiënt.
Van
belang is dus of degene die klaagt de veronderstelde wil van de overleden patiënt
uitdrukt.
Daarvoor moet aansluiting worden gezocht bij de vertegenwoordigingsregeling in artikel
7 :465, lid
3 BW. Als de patiënt tijdens zijn leven een levensgezel had, is deze levensgezel de
eerst
aangewezen klachtgerechtigde, omdat deze persoon wordt geacht dichter bij de (overleden)
patiënt te staan dan de overige nabestaanden en de wil van de patiënt het best te
kennen.
2.6 Uit het klaagschrift blijkt dat de moeder van klager een levensgezel had, aan
wie zij de
bevoegdheid had gegeven om namens haar medische (en financiële) beslissingen te nemen
als zij
daartoe zelf niet meer in staat zou zijn. Deze levensgezel is, gelet op het genoemde
wetsartikel, in
eerste instantie klachtgerechtigd. Van zijn instemming met het indienen van deze tuchtklacht
is
echter niet gebleken.
2. 7 Dat betekent dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. 'Kennelijk' betekent
dat het niet
nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht
niet gegrond kan
worden verklaard.
3. De beslissing
De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven op 27 juli 2023 door N.B. Verkleij, voorzitter, bijgestaan
door
R.C. Kruit, secretaris.