ECLI:NL:TGZRAMS:2024:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5874

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:33
Datum uitspraak: 20-02-2024
Datum publicatie: 20-02-2024
Zaaknummer(s): A2023/5874
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Klaagster verwijt de verzekeringsarts het contrasigneren van de rapportage van een arts in opleiding tot verzekeringsarts, terwijl die arts onder andere een minimale medische beoordeling heeft uitgevoerd die heeft geleid tot het onterecht afwijzen van een WIA-uitkering. Het college is van oordeel dat het rapport voldoet aan alle criteria waar een deskundigenrapport volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg aan moet voldoen. De beoordeling kan niet als minimaal worden beschouwd. In de rapportage is uitgegaan van ziekte/gebrek, er zijn meerdere beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid aangenomen en de benutbare mogelijkheden zijn weergegeven in een functionele mogelijkheden lijst. In de rapportage is inzichtelijk gemotiveerd waarom de arts geen aanleiding zag voor een medische urenbeperking. Ook het oordeel over de prognose is beargumenteerd. De verzekeringsarts mocht oordelen dat de rapportage volgens de daaraan te stellen kwaliteitseisen tot stand is gekomen en dat er geen belemmering was de rapportage te contrasigneren. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 20 februari 2024 op de klacht van:


A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: C,


tegen


D,
verzekeringsarts,
verweerder, hierna ook: de verzekeringsarts,
gemachtigde: E.


1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster had zich in 2017 ziekgemeld. In 2019 volgde een WIA-beoordeling, waarbij zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Een WIA-uitkering werd haar geweigerd. Haar bezwaar tegen die beslissing werd ongegrond verklaard; het beroep dat klaagster instelde eveneens.
Na een tweede arbeidsongeschiktheidsmelding volgde per datum einde wachttijd opnieuw een WIA-beoordeling. Een arts in opleiding tot verzekeringsarts voerde de beoordeling in 2022 uit en achtte klaagster voor minder dan 35% arbeidsongeschikt. Verweerder heeft de rapportage van die arts gecontrasigneerd (medeondertekening waarmee wordt verklaard met de rapportage in te stemmen). Aan klaagster werd een WIA-uitkering geweigerd.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.


2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 juli 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.


3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster, toen 36 jaar, heeft zich in 2017 ziekgemeld vanwege pijn en vermoeidheid door fibromyalgie, allergisch astma en prikkelbaar darmsyndroom. Op 22 september 2019 werd een WIA-beoordeling uitgevoerd, waarbij zij voor 26,57% arbeidsongeschikt werd bevonden. Een WIA-uitkering werd haar geweigerd. Het bezwaar dat klaagster tegen deze beslissing instelde, werd ongegrond verklaard. Hierna volgde een beroepsprocedure. De rechtbank heeft een verzekeringsarts/bedrijfsarts als deskundige ingeschakeld. De rapportage van de deskundige onderschreef de conclusies van F; de rechtbank heeft het beroep in 2022 ongegrond verklaard.


3.2 Op 4 december 2020, tijdens de eerdere procedure, heeft klaagster zich opnieuw ziekgemeld vanwege een operatieve ingreep, apneu-syndroom en droge ogen. Sinds de zomer 2020 was klaagster voor haar pijn- en vermoeidheidsklachten bij cardiologen onder behandeling voor myalgische encefalitis/chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS).


3.3 Een arts in opleiding tot verzekeringsarts heeft op 2 december 2022 een WIA-beoordeling verricht. De verzekeringsarts, werkzaam bij het F, heeft door het zetten van een contraseign (medeondertekening) verklaard met de rapportage van die arts (verweerster in dossier A2023/5873) in te stemmen. Klaagster werd 12,75% arbeidsongeschikt geacht waarop een WIA-uitkering werd geweigerd.


4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Klaagster verwijt de verzekeringsarts het contrasigneren van de rapportage van een arts in opleiding tot verzekeringsarts, terwijl die arts:
a) een minimale medische beoordeling heeft uitgevoerd, die heeft geleid tot het onterecht afwijzen van een WIA-uitkering. De uitkering had moeten worden toegekend vanwege een matige tot meer ernstige vorm van ME/CVS en PEM (post exertional malaise);
b) ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen;
c) is uitgegaan van een onjuiste prognose, die in strijd is met het advies van de Gezondheidsraad d.d. 17 maart 2028, een brief van de minister van VWS aan de Tweede Kamer, d.d. 11 december 2018 en een F-beleidsnota over de beoordeling van cliënten met ME/CVS;
d) klaagster als een querulante heeft neergezet.


4.2 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verzekeringsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verzekeringsarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.


5.2 Het college beoordeelt of de verzekeringsarts de rapportage mocht contrasigneren, maar geeft geen herbeoordeling van de beschikbare informatie.


5.3 Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep staat de registratie als verzekeringsarts in beginsel borg voor een zekere kwaliteit. Met het zetten van het contraseign geeft de verzekeringsarts aan dat de conclusies uit het medisch onderzoek tot stand zijn gekomen volgens de te stellen kwaliteitseisen. Van de verzekeringsarts mag daarom worden verwacht dat hij zich ervan vergewist dat het onderzoek, de argumentatie en de conclusies ten aanzien van de belastbaarheid voor arbeid, op een juiste en zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
5.4 Volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg dient een deskundigenrapport te worden getoetst aan de volgende criteria:
• het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
• het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
• in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
• het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
• de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.


5.5 Het college oordeelt dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.6 Klaagster stelt dat de rapportage tot stand is gekomen na ‘een minimale medische beoordeling’, dat er ‘geen urenbeperking’ is opgenomen en ’het uitgaat van een onjuiste prognose’. Het college kan deze verwijten niet plaatsen. Het rapport voldoet aan alle onder 5.4 genoemde criteria. Het rapport telt 12 pagina’s, waaruit een dossierstudie blijkt, waarbij alle beschikbare documenten zijn betrokken en klaagster is op een spreekuur gezien waarbij de arts in opleiding een uitvoerige anamnese heeft afgenomen. Het onderzoeksverslag is inzichtelijk en duidelijk geformuleerd en alle eerdere (medische) informatie is gewogen. De beoordeling kan niet als minimaal worden beschouwd. In de rapportage is uitgegaan van ziekte/gebrek, er zijn meerdere beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid aangenomen en de benutbare mogelijkheden zijn weergegeven in een functionele mogelijkheden lijst. In de rapportage is inzichtelijk gemotiveerd waarom de arts geen aanleiding zag voor een medische urenbeperking. Ook het oordeel over de prognose is beargumenteerd. Voor beide conclusies is onder meer aangesloten bij het standpunt van de door de rechtbank ingeschakelde bedrijfsarts/verzekeringsarts in de deskundigenrapportage (januari 2022).
De verzekeringsarts mocht oordelen dat de rapportage volgens de daaraan te stellen kwaliteitseisen tot stand is gekomen en dat er geen belemmering was de rapportage te contrasigneren.


5.7 Dat klaagster zich niet kan vinden in de bevindingen en conclusies in het door de verzekeringsarts gecontrasigneerde rapport, betekent niet dat de gevolgen van klaagsters aandoening daarin onvoldoende zijn meegewogen of dat de aandoening is gebagatelliseerd. Voor zover dit verwijt ook aan de verzekeringsarts is gericht, merkt het college op dat uit het zetten van het contraseign kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsarts klaagster als een querulante heeft neergezet.

Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.


6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 20 februari 2024 door R.A. Dozy, voorzitter,
R.E. van Hellemondt, lid-jurist, E.G. Ackema, R.P.J. Ansem en P. Eken, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris.