ECLI:NL:TGZRAMS:2024:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5107

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:30
Datum uitspraak: 20-02-2024
Datum publicatie: 20-02-2024
Zaaknummer(s): A2022/5107
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager is ontevreden geweest over de re-integratie inspanningen van zijn werkgever en de begeleiding van de bedrijfsarts. Klager heeft drie verwijten (klachtonderdelen) geformuleerd die er kort gezegd op neerkomen dat de bedrijfsarts haar rol niet professioneel heeft ingevuld en niet onafhankelijk is gebleven. Het versturen van het verslag van de second opinion aan klager is niet gebeurd, althans dat is niet komen vast te staan. De bedrijfsarts heeft wel verklaard dat zij het verslag/advies (aan de werkgever) op het spreekuur heeft voorgelezen, maar dat is bestreden door klager. Het college kan niet vaststellen of dat is gebeurd. De (hoofd)regel is dat een bedrijfsarts de rapportage tegelijk aan de werkgever én de werknemer dient te sturen. Dit geldt ook als de bedrijfsarts/verweerster haar bevindingen mondeling al heeft medegedeeld tijdens het spreekuur, zoals zij verklaart dat hier is gebeurd (maar door klager is ontkend). De bedrijfsarts heeft aangegeven dat zij altijd direct de terugkoppeling van een spreekuur aan de werkgever en de werknemer stuurt, maar dat laatste is hier kennelijk niet gebeurd. Dat is slordig geweest en in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit verwijt is gegrond. Klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het college is van oordeel dat de geringe ernst van het handelen niet het opleggen van een maatregel rechtvaardigt. Nu het college geen maatregel oplegt, zal het verzoek om de bedrijfsarts te veroordelen in de kosten worden afgewezen. Klacht deels gegrond, geen maatregel.

A2023/5107

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 20 februari 2024 op de klacht van:

A,
wonende in B, klager,
gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs, werkzaam in Amsterdam,

tegen

C,
bedrijfsarts,
werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de bedrijfsarts, gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1   Klager heeft zich op 9 januari 2019 ziekgemeld. Klager is ontevreden geweest over de 
re-integratie inspanningen van zijn werkgever en de begeleiding van de bedrijfsarts, die als 
zelfstandig bedrijfsarts aan E, was verbonden. Hij is op 20 januari 2020 eenmalig gezien door de 
bedrijfsarts die door de werkgever was ingeschakeld. Klager meende dat sprake was van een second 
opinion. Klager heeft drie verwijten (klachtonderdelen) geformuleerd die er kort gezegd op 
neerkomen dat de bedrijfsarts haar rol niet professioneel heeft ingevuld en niet onafhankelijk is 
gebleven.

1.2   Het college komt tot het oordeel dat één klachtonderdeel/verwijt slaagt. Het college legt 
geen maatregel op gelet op de geringe ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Hierna 
vermeldt het college eerst hoe de tuchtrechtelijke procedure is
verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure

2.1  Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-  het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 november 2022;
-  het verweerschrift met een bijlage;
-  de repliek met bijlagen;

-  de dupliek.

2.2   De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het 
college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik 
gemaakt.

2.3   De zaak is behandeld op de openbare zitting van 9 januari 2024. Beide partijen zijn 
verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. Partijen en hun gemachtigden hebben hun 
standpunten mondeling toegelicht en vragen van het college beantwoord. De gemachtigde van klager 
heeft pleitnotities overgelegd.

3. Wat is er gebeurd?

3.1   Klager heeft zich op 9 januari 2019 ziekgemeld in verband met een burn-out. Op 18 november 
2019 heeft klager een UWV-deskundigenoordeel aangevraagd voor de beoordeling van de 
re-integratie-inspanningen van de werkgever. Mediation werd door de bedrijfsjurist van de werkgever 
niet meer mogelijk geoordeeld.

3.2   Op 12 december 2019 oordeelde de arbeidsdeskundige van het UWV dat de werkgever zich 
voldoende had ingespannen voor de re-integratie. Hiertegen heeft klager een klacht ingediend bij 
het UWV, die op 14 februari 2020 gegrond werd verklaard.

3.3   De bedrijfsarts werkte toentertijd als zelfstandig bedrijfsarts. Zij is toen door de 
werkgever van klager ingeschakeld om een ‘tweede mening/expertise’ onderzoek te doen. De werkgever 
had hiervoor twee vragen gesteld, verkort weergegeven: 1) is de betrokkene (klager) 
arbeidsongeschikt? en 2) is hij in staat tot het volgen van mediation?

3.4   Aan klager is door de werkgever per mail van 14 januari 2020 een uitnodiging gestuurd voor 
een second opinion op 20 januari 2020. Een en ander was al door de bedrijfsjurist van de werkgever 
geschreven aan de toenmalige hulpverlener van F in een mail van 14 januari 2020 (alle citaten voor 
zover van belang en letterlijk weergegeven): “Naast het door ons gevraagde deskundigenoordeel, 
hebben wij voor uw cliënt een consult geregeld bij een andere onafhankelijke bedrijfsarts. (….) Het 
gesprek zal plaatsvinden maandag a.s. om ca. 14.15 uur. Normaal definiëren de werknemer en de 
bedrijfsarts de vraagstelling aan de andere bedrijfsarts. Wij hebben dat nu achterwege gelaten, 
omdat de [eerste, toev. college] bedrijfsarts van mening is dat de vraagstelling zich niet goed 
verhoudt tot een second opinion. Wij hebben de (second opinion) bedrijfsarts dus de vraag gesteld 
om het volgende te onderzoeken: (…) De terugkoppeling zal direct aan ons plaatsvinden omdat de 
vraagstelling geen medische informatie zal bevatten. Normaal vindt de terugkoppeling plaats aan 
onze eigen bedrijfsarts maar dan betreft het een oordeel over medische zaken, die uitsluitend bedoeld zijn voor de betrokken bedrijfsartsen en de werknemer. Uw cliënt is hierover verder geïnformeerd.”

Op deze mail heeft de hulpverlener van F per mail van 16 januari 2020 gereageerd en onder meer 
onder de aandacht gebracht dat klager zijn vraagtekens zet bij de onafhankelijkheid van de door de 
werkgever ingeschakelde bedrijfsarts. Aangekondigd is dat klager een vertrouwenspersoon zal 
meenemen naar het spreekuur van de bedrijfsarts.

3.5   De bedrijfsarts heeft klager gezien op een spreekuur op 20 januari 2020. De bedrijfsarts 
heeft haar bevindingen teruggekoppeld aan de werkgever en onder meer geschreven: “Vandaag zag ik 
[klager] in het kader van een second opinion. (…) Naar ik begreep zal de arbeidsongeschiktheid op 
28-1-2020 door het UWV dmv een Deskundige Oordeel beoordeeld worden. (…) Ik heb begrepen dat er 
gesprekken zijn geweest over de problematiek. Mi is het verstandig om een externe onafhankelijke 
partij om bemiddeling in deze te gaan vragen. Om vandaaruit verdere afspraken met elkaar te maken.”

Klager heeft van dit spreekuur geen terugkoppeling van de bedrijfsarts ontvangen. Hij heeft een 
afschrift hiervan na vier dagen ontvangen na een aanmaning daartoe van zijn toenmalige 
rechtshulpverlener.

3.6  De bedrijfsarts heeft op 22 juni 2020 nog een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld 
die klager wel direct heeft ontvangen.

4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1  Klager verwijt de bedrijfsarts, verkort weergegeven, dat zij:
a) niet onafhankelijk is gebleven in haar rol; zij kende de bedrijfsjurist van de werkgever en de 
eerste bedrijfsarts van een eerdere werkkring. De bedrijfsarts heeft geprobeerd de fouten van de 
eerste bedrijfsarts (niet ingaan op de wens van klager voor een second opinion en adviseren tot 
mediation) op oneigenlijke wijze te herstellen;
b) de terugkoppeling van de second opinion niet rechtstreeks en gelijktijdig aan de werkgever en 
klager heeft gestuurd;
c) haar rol als bedrijfsarts niet op een professionele wijze heeft ingevuld. Zij heeft zonder 
zorgvuldig medisch onderzoek een ‘second opinion’ uitgevoerd en later een FML opgesteld waarbij ze 
zich heeft laten leiden door de belangen van de werkgever.

4.2  De bedrijfsarts heeft de klachtonderdelen weersproken en het college verzocht de klacht 
ongegrond te verklaren.

5. De overwegingen van het college

Klachtonderdeel a) niet onafhankelijk in de rol van bedrijfsarts
5.1   Een second opinion over een advies van de bedrijfsarts kan bij die bedrijfsarts aangevraagd 
worden door de (zieke) werknemer. Zo’n verzoek dient te worden toegewezen, tenzij er zwaarwegende argumenten tegen zouden zijn. Deze second opinion wordt uitgevoerd door een onafhankelijk bedrijfsarts (dus niet de bedrijfsarts van de werkgever). De vragen aan de ingeschakelde onafhankelijk bedrijfsarts worden geformuleerd door de werknemer en de bedrijfsarts (van de werkgever). Over deze procedure/uitgangspunten verschillen klager en de 
bedrijfsarts/verweerster ook niet van mening.

5.2   In de procedure bij klager is dat niet goed gegaan en die gang van zaken verdient dan ook 
geen navolging. Zo heeft de werkgever zelf (in plaats van de bedrijfsarts van de werkgever) een 
second opinion geregeld bij verweerster/de bedrijfsarts en heeft de werkgever ook de twee vragen 
gesteld. Wel is klager ervan op de hoogte gesteld dat hij voor een second opinion door de 
bedrijfsarts zou worden gezien en welke twee vragen werden gesteld. Ook de toenmalige 
rechtshulpverlener is per mail hiervan op de hoogte gesteld, alhoewel deze in de (antwoord)mail van 
16 januari 2020 (terecht) gewezen heeft op enkele onvolkomenheden in de brief van de werkgever in 
het kader van het onderzoek door de bedrijfsarts. Desalniettemin is, omwille van een spoedige 
procedure, gemeld dat klager medewerking hieraan zou verlenen met medeneming van een 
vertrouwenspersoon.

5.3   Het advies van de bedrijfsarts is ook door haarzelf benoemd als een “second opinion”. Dat 
schept inderdaad verwarring omdat de juiste procedure daartoe niet gevolgd is. De bedrijfsarts 
mocht wel afgaan op de mededeling van de werkgever dat ‘cliënt’ (klager) hierover wel geïnformeerd 
was en kennelijk hiermee ook instemde.

5.4   Het verwijt (en wantrouwen) dat de bedrijfsarts niet onafhankelijk is of kan zijn geweest 
omdat zij uit een vorige werkkring bij E, de bedrijfsjurist van werkgever kende evenals de 
bedrijfsarts van werkgever, is niet gegrond. Niet ongewoon is dat professionals elkaar kennen omdat 
zij eerder professioneel met elkaar gewerkt hebben; dat maakt nog niet dat zij dan niet 
onafhankelijk meer kunnen zijn als zij in een andere professionele rol weer met elkaar te maken 
krijgen. In een bepaald werkveld is dat bijna onvermijdelijk, zeker als professionals al langere 
tijd in dat werkveld werkzaam zijn. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn die die 
onafhankelijkheid wél in gevaar kunnen brengen, maar die zijn hier niet aangevoerd en ook niet 
gebleken. Het enkele feit dat genoemde personen elkaar al kenden in een andere professionele 
(werk)omgeving is daarvoor onvoldoende. Het verwijt is ongegrond.

Klachtonderdeel b) niet versturen verslag second opinion
5.5   In de (formele) procedure van een second opinion gaat het verslag van het onderzoek op het 
spreekuur naar de bedrijfsarts van de werkgever en naar de werknemer zelf. Deze hebben immers ook 
zelf de vragen geformuleerd.

5.6   De hier gevolgde procedure, die was ingezet door de werkgever, verdient niet de 
schoonheidsprijs. Het versturen van het verslag aan klager is niet gebeurd, althans dat is niet komen vast te staan. De bedrijfsarts heeft wel verklaard dat zij het verslag/advies (aan de werkgever) op het spreekuur heeft voorgelezen, maar dat is bestreden door klager. Het college kan niet vaststellen of dat is gebeurd. Omdat in de opdracht van de werkgever aan de bedrijfsarts was gemeld/verzocht om het verslag van het spreekuur aan de werkgever te sturen, heeft de bedrijfsarts aan dit verzoek voldaan (die procedure was ook medegedeeld aan klager en diens rechtshulpverlener). 
Dit laat onverlet dat de bedrijfsarts in ieder geval haar terugkoppeling/rapportage óók aan klager 
had moeten sturen. De (hoofd)regel is dat een bedrijfsarts de rapportage tegelijk aan de werkgever 
én de werknemer dient te sturen. Dit geldt ook als de bedrijfsarts/verweerster haar bevindingen 
mondeling al heeft medegedeeld tijdens het spreekuur, zoals zij verklaart dat hier is gebeurd (maar 
door klager is ontkend). De bedrijfsarts heeft aangegeven dat zij altijd direct de terugkoppeling 
van een spreekuur aan de werkgever en de werknemer stuurt, maar dat laatste is hier kennelijk niet 
gebeurd. Dat is slordig geweest en in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit verwijt is gegrond.

Klachtonderdeel c) niet professioneel, geen zorgvuldig medisch onderzoek, FML
5.7   Een deel van klachtonderdeel c) is ook al behandeld en beoordeeld onder klachtonderdeel a). 
Het verwijt dat de bedrijfsarts geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd is niet gegrond. 
De bedrijfsarts heeft verklaard dat zij op 22 juni 2022 gedurende ruim een uur met klager heeft 
gesproken. Haar bevindingen zijn neergelegd in het medisch dossier waarin inderdaad op de relevante 
vlakken (anamnese, klachten, sociaal, lichamelijk onderzoek) uitgebreid is opgenomen wat is 
besproken en onderzocht. En voorts heeft de bedrijfsarts genoteerd: “Alles is nog zo als het was. 
Er heeft geen verandering in de situatie of in zijn klachten plaatsgevonden.”
Deze bevindingen van 
de bedrijfsarts rechtvaardigen dat zij geen verder onderzoek meer hoefde uit te voeren. De klacht 
dat de bedrijfsarts voor de FML geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd is zonder enige 
nadere onderbouwing ongegrond. De bedrijfsarts heeft ook aangevoerd dat zij met klager de FML heeft 
opgesteld, waarbij klager toentertijd niet heeft aangegeven het niet eens te zijn met haar 
bevindingen.

Slotsom
5.8   Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a) en c) ongegrond zijn. 
Klachtonderdeel b) is gegrond. De bedrijfsarts is hier slordig geweest en dat is op zich 
tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college is echter van oordeel dat de geringe ernst van dit 
handelen niet het opleggen van een maatregel rechtvaardigt (artikel 69 lid 4 Wet BIG).

Kostenveroordeling
5.9   De gemachtigde van klager heeft ter zitting verzocht de bedrijfsarts te veroordelen in de 
kosten die klager heeft gemaakt in deze procedure. Dit verzoek is gegrond op artikel 69 lid 5 Wet 
BIG, waarin onder meer is bepaald dat een kostenveroordeling mogelijk is als het college de klacht 
(gedeeltelijk) gegrond verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt. Nu het college geen maatregel oplegt, zal het verzoek worden afgewezen.

6. De beslissing
Het college:
-  verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
-  legt de bedrijfsarts geen maatregel op;
-  wijst af het verzoek om een kostenveroordeling;
-  verklaart de klachtonderdelen a) en c) ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door R.A. Dozy, voorzitter, R.E. van Hellemondt, lid-jurist,
E.G. Ackema, R.P.J. Ansem en P. Eken, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, 
secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.