ECLI:NL:TGZRAMS:2024:281 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7093

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:281
Datum uitspraak: 31-12-2024
Datum publicatie: 31-12-2024
Zaaknummer(s): A2024/7093
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. De klinisch psycholoog is in 2017 en 2019 in het kader van een tegen klaagster lopende strafzaak als deskundige benoemd met het verzoek een psychologisch onderzoek in te stellen naar klaagster. Klaagster is van mening dat het door de klinisch psycholoog verrichte onderzoek onzorgvuldig en ondeskundig is gedaan en dat sprake is van machtsmisbruik en valsheid in geschrifte.Het college stelt vast dat de klinisch psycholoog haar onderzoek in 2017 en 2019 deskundig en zorgvuldig heeft verricht. Dat de klinisch psycholoog in haar rapportages onwaarheden of onjuistheden heeft opgenomen, volgt het college niet. Zij heeft verantwoord hoe zij tot haar onderzoek is gekomen en dat is conform de geldende richtlijnen. Daarmee ziet het college geen aanknopingspunt voor de stelling van klaagster dat zij onjuistheden in het rapport over bijvoorbeeld de sociale situatie van klaagster, haar diploma’s en werk destijds, heeft opgenomen. Dat klaagster destijds, danwel op dit moment, een andere kijk had op haar leven dan de klinisch psycholoog in het rapport heeft verwoord, maakt niet dat sprake is van valsheid in geschrifte of machtsmisbruik. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.Kenmerk: onjuist rapport

A2024/7093
Beslissing van 31 december 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing in raadkamer van 31 december 2024 op de klacht van:


A,
verblijvende te B,
klaagster,
gemachtigde: mr. D.W.H.M. Wolters, werkzaam te Hoofddorp,


tegen


C,
klinisch psycholoog,
werkzaam te E,
verweerster, hierna ook: de klinisch psycholoog.


1. De zaak in het kort
1.1 De klinisch psycholoog is in 2017 en 2019 in het kader van een tegen klaagster lopende strafzaak als deskundige benoemd met het verzoek een psychologisch onderzoek in te stellen naar klaagster. Klaagster is van mening dat het door de klinisch psycholoog verrichte onderzoek onzorgvuldig en ondeskundig is gedaan en dat sprake is van machtsmisbruik en valsheid in geschrifte. Een en ander heeft er volgens klaagster toe geleid dat zij is veroordeeld tot de maatregel van TBS (Terbeschikkingstelling).

1.2 De klinisch psycholoog is het niet eens met de verwijten en meent dat zij zorgvuldig heeft gehandeld.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.


2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 8 april 2024;
- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 4 juni 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- aanvullende stukken van klaagster, binnengekomen op 15 juli 2024;
- aanvullende stukken van klaagster, binnengekomen op 26 augustus 2024;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 3 september 2024;
- een email van de gemachtigde van klaagster met als bijlagen aanvullende stukken van klaagster, binnengekomen op 13 september 2024.


2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.


3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster is in verband met een psychologisch onderzoek in 2017 gezien door de klinisch psycholoog in een pand van FPC D in E. Daar hebben zij met elkaar gesproken in het kader van het psychologisch onderzoek naar klaagster.

3.2 De klinisch psycholoog heeft haar bevindingen van het door haar verrichte onderzoek opgeschreven in een Pro Justitia rapport gedateerd 27 september 2017.

3.3 In 2019 is de klinisch psycholoog in het kader van het hoger beroep in de strafzaak van klaagster benoemd met het verzoek om de rapportage van 27 september 2017 te actualiseren. De klinisch psycholoog heeft klaagster op 21 februari 2019 bezocht in de Penitentiaire Inrichting (PI) in F, waar klaagster toen gedetineerd zat.

3.4 De klinisch psycholoog heeft haar bevindingen in 2019 opgeschreven in het door
haar uitgebrachte Pro Justitia rapport ‘aanvullend psychologisch onderzoek’, gedateerd 27 februari 2019.


4. De klacht en de reactie van de klinisch psycholoog
4.1 Klaagster verwijt de klinisch psycholoog dat zij:
a) geen zorgvuldig en deskundig onderzoek heeft gedaan omdat zij haar slechts eenmaal kort heeft gesproken;
b) klaagster iets heeft laten tekenen waarvan zij niet wist wat het was tijdens een ‘enge ontmoeting’;
c) in de rapportages dingen heeft opgeschreven die niet waar of onjuist zijn zodat sprake is van machtsmisbruik en valsheid in geschrifte. Door haar rapport zijn verkeerde conclusies getrokken.

4.2 De klinisch psycholoog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.


5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de klinisch psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende klinisch psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de klinisch psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.2 Het college oordeelt dat de klinisch psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Klachtonderdeel a) Het onderzoek
5.3 De klinisch psycholoog heeft in het kader van de tegen haar ingediende klacht door klaagster drie uitnodigingsbrieven meegestuurd met haar verweerschrift. Zij heeft met verwijzing naar die brieven uiteengezet dat zij in 2017 twee keer een paar uur met klaagster heeft gesproken in het kader van het haar opgedragen psychologisch onderzoek. In het door de klinisch psycholoog opgestelde Pro Justitia rapport van 27 september 2017 heeft zij ook ter verantwoording van het door haar verrichte onderzoek deze twee gesprekken genoemd. Verder heeft de klinisch psycholoog in het verweerschrift aangegeven dat zij in het kader van het psychologisch onderzoek ook dossierstudie heeft verricht. Ook in het door haar opgestelde rapport maakt zij daar melding van.

5.4 Over de werkzaamheden van de klinisch psycholoog in 2019 in het kader van het hoger beroep in de zaak tegen klaagster, is in het verweerschrift opgenomen dat er slechts een kort contactmoment in de PI is geweest waar klaagster niet in gesprek wilde met de klinisch psycholoog en ook verder haar medewerking niet heeft verleend aan een aanvullend psychologisch onderzoek. Een en ander is ook zo door de klinisch psycholoog verwoord in het rapport van 27 februari 2019.

5.5 Het college stelt vast dat de klinisch psycholoog haar onderzoek in 2017 en 2019 deskundig en zorgvuldig heeft verricht. Het college ziet gelet op de door de klinisch psycholoog overgelegde uitnodigingsbrieven van 2017 en de daarbij gegeven onderbouwing, geen aanknopingspunten voor de niet nader onderbouwde stelling van klaagster dat er in 2017 maar één gesprek heeft plaatsgevonden (en geen twee) en dat daarmee sprake zou zijn van een onzorgvuldig onderzoek. Dat er geen gesprek meer is geweest om de onderzoeksbevindingen van de klinisch psycholoog te bespreken met klaagster, kan niet leiden tot een ander oordeel. Dit omdat de klinisch psycholoog klaagster wel een uitnodiging heeft gestuurd, maar klaagster niet op de afspraak is verschenen en ook niet telefonisch bereikbaar was.
Ook de gang van zaken met betrekking tot het aanvullend onderzoek in 2019 is conform de daarvoor geldende richtlijnen. De klinisch psycholoog heeft in het verweerschrift, net als in het door haar destijds opgemaakte rapport, uiteengezet hoe het contact met klaagster is verlopen. De klinisch psycholoog heeft in dit rapport ook geconcludeerd dat zij niet tot een actualisering van de gegevens uit 2017 kan komen.

Klachtonderdeel b) de ontmoeting in 2017 en het tekenen van een document
5.6 Klaagster heeft gezegd dat zij de ontmoeting met de klinisch psycholoog in E in 2017 als eng heeft ervaren. Dit gevoel werd veroorzaakt door het op slot draaien van een deur, een intimiderende sfeer en het feit dat zij iets moest tekenen waarvan zij niet wist wat het was. De klinisch psycholoog herkent zich niet in de sfeerbeschrijving van klaagster. Zij heeft verder aangegeven dat de locatie waar de ontmoeting – na gezamenlijk overleg- plaatsvond, een pand was van een forensisch psychiatrisch centrum waar om veiligheidsredenen de voordeur niet zonder sleutel kan worden geopend. Van afsluiting van deuren achter klaagster is geen sprake geweest, aldus de klinisch psycholoog.

5.7 Het college stelt vast dat klaagster en de klinisch psycholoog een andere beleving van de sfeer bij het contact in 2017 hebben. Verwijten over het verloop van een contact laten zich moeilijk op hun juistheid beoordelen door derden -in dit geval het college- die niet aanwezig zijn geweest bij het contact. Met de uitleg van de klinisch psycholoog over de locatie wordt een en ander duidelijk over wat klaagster zegt over het gebruik van een slot in het gebouw. Dat klaagster de ontmoeting als eng en vervelend heeft ervaren is spijtig, maar leidt niet tot de conclusie dat de klinisch psycholoog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook is het college van oordeel dat het tekenen van een document volgens de regels is gegaan. De klinisch psycholoog heeft immers aangevoerd dat klaagster een toestemmingsverklaring heeft getekend zodat de klinisch psycholoog informatie kon opvragen bij voormalige behandelaars. Dit laatste is ook in het rapport van de klinisch psycholoog van 2017 opgenomen bij haar verantwoording van haar onderzoek.

Klachtonderdeel c) De inhoud van de rapportages
5.8 Dat de klinisch psycholoog in haar rapportages onwaarheden of onjuistheden heeft opgenomen, volgt het college niet. Zoals hiervoor onder klachtonderdeel a) is opgenomen vindt het college dat de klinisch psycholoog haar werkzaamheden in 2017 en 2019 deskundig en zorgvuldig heeft verricht. Zij heeft verantwoord hoe zij tot haar onderzoek is gekomen en dat is conform de geldende richtlijnen. Daarmee ziet het college geen aanknopingspunt voor de stelling van klaagster dat zij onjuistheden in het rapport over bijvoorbeeld de sociale situatie van klaagster, haar diploma’s en werk destijds, heeft opgenomen. Dat klaagster destijds, danwel op dit moment, een andere kijk had op haar leven dan de klinisch psycholoog in het rapport heeft verwoord, maakt niet dat sprake is van valsheid in geschrifte of machtsmisbruik. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de klinisch psycholoog is het college niet gebleken.

5.9 Het verwijt ten slotte dat klaagster door handelen van de klinisch psycholoog is veroordeeld tot TBS kan het college niet volgen. Nog daargelaten dat de klinisch psycholoog in haar rapportage niet is gekomen tot het advies tot oplegging van de TBS-maatregel, is het nemen van een beslissing over de afdoening van een strafzaak niet aan de klinisch psycholoog, maar aan de rechtbank danwel het gerechtshof.

Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.


6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 31 december 2024 door I.K. Spros, voorzitter, R.P. Wijne, lid-jurist, T. Koetsier, T.A.W. van der Schoot en R. van der Ree, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door F.J.E. van Geijn, secretaris.