ECLI:NL:TGZRAMS:2024:266 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7163

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:266
Datum uitspraak: 20-12-2024
Datum publicatie: 20-12-2024
Zaaknummer(s): A2024/7163
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster vindt dat er in haar medisch dossier ten onrechte vermeld staat dat bij haar sprake zou zijn van een psychose. Het college volgt de huisarts dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het opnemen van de diagnose ‘verdenking psychose’ in het dossier nu hij niet degene is die dit geregistreerd heeft en ook niet bekwaam is om de juistheid ervan te beoordelen. De reflectie van de huisarts dat hij dit achteraf bezien beter met klaagster had kunnen bespreken en uitleggen, is terecht. Geen tuchtrechtelijk verwijt. Gelet op de vertrouwensbreuk en de problemen die klaagster naderhand heeft ondervonden met het vinden van een nieuwe huisarts, betreurt de huisarts het dat hij niet de overdracht naar een huisarts (van de andere maatschap) binnen de praktijk heeft gefaciliteerd.Het college is van oordeel dat dit een terechte reflectie van de huisarts is, geen tuchtrechtelijk verwijt. Overige klachtonderdelen ook ongegrond. Klacht ongegrond verklaard.

A2024/7163
Beslissing van 20 december 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2024 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klaagster,

tegen

C,
huisarts,
werkzaam in B,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. A.F. Maatje, werkzaam te Amsterdam.


1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster verwijt de huisarts de registratie van een onjuiste
diagnose in het patiëntendossier. Zij vindt dat hij haar niet serieus heeft genomen en niet heeft gereageerd op haar klacht. Verder verwijt ze de huisarts dat hij haar niet heeft willen overschrijven naar een andere huisarts binnen de praktijk en hij zonder haar toestemming over haar heeft gesproken met de politie en met de (gemeentelijke) organisatie D.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.


2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 24 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- een e-mail van klaagster van 16 oktober 2024.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 8 november 2024. De partijen zijn verschenen. Klaagster heeft via een digitale verbinding aan de zitting deelgenomen. De huisarts werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.4 Klaagster heeft bij e-mail van 16 oktober 2024 een verzoek gedaan om de zaak achter gesloten deuren te behandelen in verband met haar privacy. Dit verzoek is aan het begin van de behandeling ter zitting besproken. Na beraadslaging heeft het college dit verzoek afgewezen omdat het belang van openbare tuchtrechtspraak in dit geval prevaleert boven de privacy van klaagster.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster is sinds 22 februari 2021 patiënt bij de praktijk. Op 20 mei 2021 kwam
klaagster bij de huisarts op consult met het verzoek de door de psychiater voorgeschreven medicatie (Risperidon en Sertraline) te verminderen. De huisarts vond dat zij hiervoor bij de psychiater moest zijn en wilde haar wel doorverwijzen.

3.2 Op 18 november 2021 heeft klaagster dit verzoek herhaald met dezelfde reactie van
de huisarts. Klaagster heeft toen aangegeven geen doorverwijzing te willen in verband met de kosten.

3.3 Op 19 november 2021 heeft klaagster via een e-consult laten weten dat zij er
bezwaar tegen heeft dat in haar medisch dossier een “verdenking van psychose” is geregistreerd. Zij heeft hier op 20 en 21 januari 2022 nogmaals over gemaild en op 20 januari 2022 een klachtbrief naar de huisarts gestuurd, waarin zij hem misleiding, een onjuiste diagnose en verkeerde aannames verwijt. De huisarts heeft op 24 januari 2022 kort gereageerd en vervolgens is tot eind februari 2022 via e-consult tussen klaagster en de huisarts hierover gecorrespondeerd, waarbij de huisarts op 17 februari 2022 inhoudelijk op de klachtbrief heeft gereageerd.

3.4 Op 24 april 2024 heeft klaagster een klacht ingediend bij het college. Zij heeft tot op
heden geen andere huisarts gevonden en is thans onder behandeling bij de collega uit de duo-maatschap van de huisarts. Sinds mei 2024 heeft zij een zorgmachtiging vanwege een manisch-psychotisch beeld.


4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klaagster verwijt de huisarts:
a) de registratie van een onjuiste diagnose, te weten ‘verdenking psychose’ in het huisartsendossier;
b) dat hij haar niet serieus neemt;
c) het niet reageren op haar klacht;
d) zijn weigering om haar naar een andere huisarts binnen de praktijk over te schrijven;
e) het spreken met de politie en de (gemeentelijke) organisatie D zonder haar toestemming.
4.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.


5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdeel a) registratie verkeerde diagnose, te weten psychose, in het medisch dossier
5.2 Klaagster stelt dat in haar medisch dossier ten onrechte vermeld staat dat bij haar sprake zou zijn van psychose.
De huisarts heeft aangevoerd dat de observatie ‘verdenking psychose’ voor het eerst in 2009 door de vorige huisarts van klaagster is opgenomen in het dossier van klaagster nadat zij door een psycholoog was gezien. Dit blijkt ook uit het patiëntendossier. Hij heeft wel gedurende de behandeling van klaagster haar gedragingen gekoppeld aan deze diagnose. Van het opnemen van genoemde diagnose in het dossier kan hem echter geen verwijt worden gemaakt. Een psychiater is het juiste aanspreekpunt voor inhoudelijke opmerkingen van klaagster over de diagnose. Hij heeft klaagster ook meerdere malen geadviseerd haar klachten over de medicatie met een psychiater op te nemen, aldus de huisarts. Achteraf bezien meent hij dat hij een en ander beter in een gesprek met klaagster aan haar uit had kunnen leggen.

5.3 Het college volgt de huisarts in zijn stelling dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het opnemen van de diagnose ‘verdenking psychose’ in het dossier nu hij niet degene is die dit geregistreerd heeft en ook niet bekwaam is om de juistheid ervan te beoordelen. De reflectie van de huisarts dat hij dit achteraf bezien beter met klaagster had kunnen bespreken en uitleggen, is terecht. Het college is evenwel van oordeel dat hem hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarbij acht het college van overwegend belang dat klaagster meteen in haar e-consult van 19 januari 2022 aangeeft geen vertrouwen meer te hebben in de huisarts, waarna de huisarts, zoals hij ook in zijn antwoord op 19 januari 2022 aangeeft, begrijpelijkerwijs meent dat het beter is dat klaagster het dossier met de nieuwe huisarts naloopt.

Klachtonderdeel a is ongegrond. Klachtonderdelen b) en c) niet serieus nemen van klaagster en niet reageren op haar klacht
5.4 Het college stelt vast dat klaagster op 20 januari 2022 een klachtbrief aan
de huisarts heeft gestuurd, waarna de huisarts, na een rappel van klaagster op 17 februari 2022, op diezelfde datum een inhoudelijke reactie heeft gemaild, waarin hij zich tevens heeft geëxcuseerd en de bereidheid heeft aangegeven tot het beantwoorden van eventuele nadere vragen. Klaagster heeft vervolgens op 22 februari 2022 - kort en zakelijk weergegeven -geantwoord dat de huisarts verzuimt het gesprek aan te gaan en zij hem niet meer vertrouwt, waarop de huisarts laat weten het niet zinnig te vinden verder in discussie te gaan en het raadzaam te achten dat klaagster een andere huisarts zoekt.
Het college overweegt wederom dat de uitwisseling tussen de huisarts en klaagster, ook ten aanzien van de klachtbrief, beter in de context van een persoonlijk gesprek had kunnen plaatsvinden, waarbij de huisarts, ongeacht de beslissing van klaagster om naar een andere huisarts over te stappen, een poging had kunnen doen om beter aan klaagster de redenen en achtergronden van zijn handelen uit te leggen. Concluderend is het college echter van oordeel dat de huisarts, weliswaar met enige vertraging, in zijn email van 17 februari 2022 voldoende adequaat heeft gereageerd op de klachtbrief van klaagster. Voorts is het college van oordeel dat de stelling van klaagster dat de huisarts haar niet serieus heeft genomen, onvoldoende is onderbouwd. De klachtonderdelen b en c zijn ongegrond.

Klachtonderdeel d) weigering om haar naar een andere huisarts binnen de praktijk over te schrijven
5.5 Gelet op de vertrouwensbreuk en de problemen die klaagster naderhand heeft ondervonden met het vinden van een nieuwe huisarts, betreurt de huisarts het dat hij niet de overdracht naar een huisarts (van de andere maatschap) binnen de praktijk heeft gefaciliteerd. Het college is van oordeel dat dit een terechte reflectie van de huisarts is. Het is immers niet aan hem ‘‘shop-gedrag’ bij patiënten te voorkomen. Het college oordeelt desalniettemin dat de huisarts hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt, waarbij het college in aanmerking heeft genomen dat klaagster in ieder geval tot aan de zitting patiënt is geweest/gebleven bij de collega/maat van de huisarts en zij vanuit de praktijk door toezending van een lijst huisartsen ondersteuning heeft gekregen bij het vinden van een andere huisarts. Het college acht voorts van belang dat de huisarts aannemelijk heeft gemaakt lering te hebben getrokken uit de klacht en het een volgende keer anders aan te willen pakken. Klachtonderdeel d is ongegrond.

Klachtonderdeel e) spreken met de politie en de (gemeentelijke) organisatie D zonder toestemming van klaagster.
5.6 Het college stelt vast dat uit het patiëntendossier (de notitie van 20 mei 2021) blijkt dat de huisarts toestemming had gekregen van klaagster om met D te overleggen. Het verwijt dat de huisarts over klaagster met de politie heeft gesproken, wordt door de huisarts betwist en is naar het oordeel van het college niet onderbouwd. Klachtonderdeel e is ongegrond.

Slotsom
5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door P.M.E. Bernini, voorzitter, L.W.M. Creemers, lid-jurist, G.J. Dogterom, I. Weenink en M.C. Wolfs-Smits, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.