ECLI:NL:TGZRAMS:2024:265 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7046

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:265
Datum uitspraak: 20-12-2024
Datum publicatie: 20-12-2024
Zaaknummer(s): A2024/7046
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager nam contact op met de praktijk van de huisarts vanwege aanhoudende oorklachten (suis/piep). Klager verwijt de huisarts dat zij klager tot twee keer toe naar huis heeft gestuurd met serieuze klachten aan zijn oor en hem niet heeft doorverwezen naar de KNO-arts in een fase waarin dit nog verschil had kunnen maken voor zijn behandeling van de gehoorschade. De huisarts is slechts bij één consult betrokken geweest. Naar het oordeel van het college heeft ze volgens de NHG-standaard Slechthorendheid gehandeld. Klacht ongegrond verklaard.

A2024/7046
Beslissing van 20 december 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 20 december 2024 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klager,


tegen


C,
huisarts,
werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de huisarts.


1. De zaak in het kort
1.1 Klager komt op 17 februari 2020 naar de praktijk van verweerster met oorklachten.
Daar ziet hij een assistent die hem neusspray voorschrijft. Toen de klachten niet verdwenen is klager nogmaals op 21 februari 2020 naar de praktijk gegaan en heeft er een consult bij verweerster plaatsgevonden. Deze heeft na onderzoek vastgesteld dat klager door moest gaan met de neusspray en daarnaast een neusspray corticosteroïd voorgeschreven. Klager verwijt de huisarts dat zij hem naar huis heeft gestuurd met serieuze klachten en dat hij niet met spoed naar de KNO-arts is verwezen. Hierdoor heeft klager permanente gehoorschade en tinnitus opgelopen, aldus klager.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.


2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 26 maart 2024;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 8 juli 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 8 november 2024. De partijen zijn verschenen. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.


3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager was na een vliegreis uit E een week later op skivakantie gegaan. Na een avond in de après-ski was hij wakker geworden met een suis/piep in zijn linkeroor en hoorde hij bijna niks meer met dat oor. Tijdens de skivakantie maakt klager een afspraak met de praktijk van verweerster voor na thuiskomst vanwege de aanhoudende oorklachten.

3.2 Op 17 februari 2020 heeft hij een afspraak in de praktijk. Daar ziet hij de assistent van een collega huisarts die in zijn oren kijkt en na overleg met de dienstdoende huisarts hem adviseert om xylometazoline neusspray te gebruiken. Bij aanhoudende klachten moest hij contact opnemen.

3.3 Op 20 februari 2020 belt klager de praktijk en vertelt hij dat de klachten minder zijn maar nog niet verdwenen. Een dag later op 21 februari 2020 komt klager wederom naar de praktijk en wordt hij gezien door verweerster. Deze doet onderzoek en schrijft vervolgens naast de xylometazoline neusspray ook een neusspray corticosteroïd voor. Klager zou op dat moment binnen enkele dagen weer naar E vliegen om daar voor langere tijd te verblijven. Verweerster adviseert hem om opnieuw contact op te nemen met een huisarts in E als de klachten niet na twee tot vier weken verdwijnen. Ook geeft zij hem het advies te klaren tijdens de vlucht.

3.4 Klager gaat kort daarna naar E. Daar blijft hij klachten houden en bezoekt hij een huisarts. Deze huisarts adviseert hem door te gaan met het gebruik van de neussprays. Als klager na vier weken nogmaals terugkomt bij de huisarts in E laat de huisarts een audiogram maken. Op basis daarvan krijgt klager een spoedverwijzing naar de KNO-arts in E welke een gehoorbeschadiging constateert.

3.5 Op 7 juli 2020 neemt de vader van klager contact op met verweerster en vertelt haar de bevindingen van de KNO-arts in E. Verweerster heeft naar aanleiding van dit gesprek direct een verwijzing opgemaakt voor de KNO-arts in Nederland zodat klager bij terugkomst snel beoordeeld kon worden.

3.6 In september 2020 hebben partijen nog een gesprek over de eventuele oorzaken van de klachten. Uit dit gesprek bleek niet dat klager niet tevreden was met de gang van zaken. In 2022 heeft klager zich bij een andere huisartsenpraktijk ingeschreven en is het medisch dossier overgedragen.

3.7 De KNO-arts in Nederland heeft in november 2020 vastgesteld dat er sprake is van sudden deafness. Klager heeft tot op heden blijvende gehoorschade met tinnitus en draagt een gehoorapparaat.


4. De klacht en de reactie van de huisarts

4.1 Klager verwijt de huisarts dat zij hem tot tweemaal toe, te weten op 17 februari 2020 en op 21 februari 2020, naar huis heeft gestuurd met serieuze klachten en niet heeft doorverwezen naar de KNO-arts in een fase waarin dit nog verschil had kunnen maken voor de behandeling van de gehoorschade.

4.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.


5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Inhoudelijke beoordeling
5.2 Klager heeft op 17 februari 2020 een consult gehad met de assistente van de collega van verweerster en niet met verweerster zelf. De afspraak was op een maandag en op die dag werkt verweerster niet in de praktijk, maar is haar collega huisarts F de dienstdoende huisarts. Nu het niet verweerster maar haar collega was met wie klager de afspraak had, kan zij voor deze afspraak niet worden aangesproken en zal het college zich beperken tot de afspraak die klager had op 21 februari 2020.

5.3 Verweerster heeft op 21 februari 2020 lichamelijk onderzoek bij klager verricht. Uit het medische dossier blijkt niet dat zij daarbij de stemvorkproef heeft uitgevoerd, maar door beide partijen is dat wel tijdens het mondeling vooronderzoek aangegeven. Tijdens de zitting heeft de huisarts dit nogmaals aangegeven en heeft klager aangegeven het zich niet meer te herinneren. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de huisarts op 21 februari 2020 de stemvorkproef heeft uitgevoerd. Verder heeft verweerster ter zitting uitgelegd dat ze er altijd op bedacht is, mede door het feit dat een collega van haar eerder met “sudden deafness” is gediagnosticeerd, goed uit te vragen of het gehoorverlies acuut of geleidelijk is ontstaan en dat ze daarbij ook op andere wijze het gehoor onderzoekt (“krassen op de schedel”). Dat heeft ze in het geval van klager ook gedaan. In het medisch dossier staat vermeld “TV bdz wat bol R>L (…)”. Verder kwamen geen afwijkingen uit het onderzoek naar voren.

5.4 Vanwege het feit dat klager in 2022 naar een andere huisartsenpraktijk ging en daarbij het medisch dossier is overgedragen aan de nieuwe huisarts zijn ondanks verzoek van verweersters zijde de notities van het consult op 21 februari 2020 niet meer terug te vinden. Echter uit de verwijsbrief naar de KNO-arts is wel een en ander af te leiden
aangaande haar diagnose. Daarin is de SOEP-structuur opgenomen welke een hulpmiddel is voor het maken van een duidelijk verslag van een deelcontact. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid uit het medisch dossier zijn gehaald zodat voldoende vast komt te staan dat de aantekeningen wel door verweerster zijn gemaakt.

5.5 Op grond van het voorgaande heeft de huisarts, naar het oordeel van het
college, uitgaande van de toepasselijke norm, te weten de NHG-standaard Slechthorendheid uit juni 2014, gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts mag worden verwacht. Zij heeft immers op grond van de door klager gepresenteerde klachten (tinnitus en plots minder horen) adequaat lichamelijk onderzoek uitgevoerd en is op basis van haar bevindingen tot de conclusie ‘tubair catarre’ gekomen. Dit is geen indicatie voor een verwijzing naar een KNO-arts. Verweerster heeft sudden deafness wel in haar differentiaaldiagnose gehad, maar omdat er volgens haar geen sprake was van perceptief gehoorverlies, achtte zij dit niet waarschijnlijk. Het college kan verweerster hierin volgen. Het is voor klager erg verdrietig dat de sudden deafness pas zo laat geconstateerd is, maar dit kan verweerster niet worden verweten.

Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht ongegrond is.


6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door P.M.E. Bernini, voorzitter, L.W.M. Creemers, lid-jurist, G.J. Dogterom, I. Weenink en M.C. Wolfs-Smits, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.