ECLI:NL:TGZRAMS:2024:262 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7193

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:262
Datum uitspraak: 17-12-2024
Datum publicatie: 17-12-2024
Zaaknummer(s): A2024/7193
Onderwerp: Opiumwetmiddelen misbruik
Beslissingen:
  • Gegrond, doorhaling inschrijving register
  • Ontzegging van het recht wederom in het register te worden opgenomen
Inhoudsindicatie: Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige. De tuchtklacht met nummer A2024/7192 en de voordracht zijn ter zitting gevoegd behandeld. Op grond van de bevindingen uit het inspectieonderzoek heeft de inspectie ernstige zorgen over de geschiktheid van de verpleegkundige tot het uitoefenen van zijn beroep als verpleegkundige of een andere functie in de patiëntenzorg gelet op zijn gewoonte van misbruik van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. De inspectie verzoekt het college primair om van de verpleegkundige conform artikel 83 lid 11 van de Wet BIG te vorderen zijn medewerking te verlenen aan een geneeskundig onderzoek en afhankelijk van de uitkomst daarvan zo nodig een passende maatregel te nemen als omschreven in artikel 80 van de Wet BIG. Subsidiair, indien de verpleegkundige zijn medewerking aan een deskundigenonderzoek blijft weigeren, verzoekt de inspectie om een doorhaling in het BIG-register. Het college concludeert dat er onvoldoende waarborgen zijn dat de verpleegkundige geschikt is om nog in de zorg werkzaam te zijn. De verpleegkundige weigert bovendien om aan een geneeskundig onderzoek ex artikel 83 lid 11 Wet BIG mee te werken. Het college volgt de voordracht van de inspectie. Doorhaling inschrijving in het BIG-register en verbod tot wederinschrijving.

A2024/7193
Beslissing van 17 december 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 17 december 2024 op de voordracht van:

de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd,
gevestigd in Utrecht,
hierna: de inspectie,
vertegenwoordigd door E.L. van Slooten, mr. L. Antonides en mr. A.A.B. Cornelissen,

tegen

A,
verpleegkundige,
destijds werkzaam in B,
hierna: de verpleegkundige.

1. De voordracht
1.1 De verpleegkundige werkte op de zogeheten detox-afdeling van C. De inspectie
heeft een ontslagmelding ontvangen van C wegens disfunctioneren van de verpleegkundige. De verpleegkundige was privécontact aangegaan met een cliënte, had geld van haar geleend en haar gezegd dit geheim te houden. Uit onderzoek door de inspectie bleek ook dat de verpleegkundige verslavingsproblematiek had. De inspectie heeft naar aanleiding daarvan een voordracht ingediend om een voorziening te treffen tegen de verpleegkundige vanwege het missen van de geschiktheid tot het uitoefenen van zijn beroep.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de voorzieningen zoals deze door de inspectie zijn
gevraagd, op hun plaats zijn. Hieronder legt het college uit hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- de voordracht met de bijlagen, ontvangen op 15 mei 2024;
- de reactie van de verpleegkundige, ontvangen op 3 juli 2024.

2.2 De inspectie en de verpleegkundige hebben de gelegenheid gekregen om samen met een
secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.


2.3 De voordracht is behandeld op de openbare zitting van 29 oktober 2024. De partijen zijn
verschenen en hebben hun standpunt mondeling toegelicht. De verpleegkundige werd vergezeld door zijn echtgenote. De inspectie werd vertegenwoordigd door de heer E.L. van Slooten, coördinerend/specialistisch inspecteur bij de inspectie. Hij werd bijgestaan door voornoemde gemachtigden. De inspectie heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college en de verpleegkundige overhandigd.

2.4 De inspectie heeft, behalve deze voordracht, ook een tuchtklacht ingediend met betrekking
tot het beroepsmatig handelen van de verpleegkundige. Die zaak is bekend onder nummer A2024/7192. De tuchtklacht en de voordracht zijn ter zitting gevoegd behandeld conform artikel 83 lid 3 en lid 4 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). Deze uitspraak gaat over de voordracht. Bij afzonderlijke beslissing van vandaag heeft het tuchtcollege ook op de tuchtklacht beslist.

3. Uitleg van de beslissing
Wat is er aan de hand?
3.1 Op 8 februari 2023 meldt een cliënte aan een medewerker van C dat de verpleegkundige geldbedragen aan haar heeft gevraagd en van haar heeft gekregen die hij niet heeft terugbetaald. Hij heeft haar verzocht om dit geheim te houden. De werkgever, C, heeft naar aanleiding hiervan op 9 en 13 februari 2023 gesprekken gevoerd met de verpleegkundige. Tijdens het gesprek op 9 februari 2023 heeft de verpleegkundige verklaard dat hij inderdaad twee keer geld heeft geleend van de cliënte, in totaal € 90,-. Dit was om benzine te kunnen betalen. De verpleegkundige heeft tijdens dit gesprek ontkend dat sprake zou zijn van schulden of van verslavingsproblematiek. Ook tijdens het tweede gesprek, op 13 februari 2023, heeft de verpleegkundige, na een expliciete vraag hiernaar, ontkend dat hij verslaafd is. Hij is vervolgens ontslagen wegens disfunctioneren.

3.2 Op 16 februari 2023 heeft de verpleegkundige in reactie op zijn ontslagbrief een mail naar C gestuurd. In deze mail erkent hij zijn verslavingsproblematiek en schrijft hij dat hij dit eerder uit schaamte heeft verzwegen.

3.3 Op 16 februari 2023 meldt C het ontslag van de verpleegkundige bij de inspectie. In de melding staat dat de verpleegkundige geld had geleend van een cliënte en dat deze cliënte zich geïntimideerd had gevoeld, mede omdat de verpleegkundige haar had verteld dat zij de lening geheim moest houden.

3.4 De inspectie is vervolgens een onderzoek gestart en heeft haar bevindingen voorlopig vastgelegd. Na haar voorlopige bevindingen te hebben voorgelegd aan de verpleegkundige en na van hem een zienswijze te hebben verkregen, heeft de inspectie haar bevindingen definitief vastgelegd in een rapport.


3.5 De inspectie heeft bankafschriften van de cliënte ontvangen waaruit blijkt dat zij achtmaal bedragen, variërend van € 30,- tot € 70,-, in totaal € 360,-, aan de verpleegkundige heeft overgemaakt. Uit kopieën van chatberichten uit de periode van 12 januari tot en met 7 februari 2023 blijkt dat de verpleegkundige in ieder geval tien keer om een geldbedrag heeft gevraagd. De cliënte heeft zich hierdoor geïntimideerd gevoeld. De verpleegkundige werkte op de detox-afdeling en was daar betrokken bij de klinische behandeling van de cliënte. Na met deze informatie te zijn geconfronteerd, heeft de verpleegkundige erkend dat hij bij herhaling geld heeft geleend van de betreffende cliënte.

3.6 Daarnaast zijn er volgens het onderzoek aanwijzingen dat de verpleegkundige al enkele jaren kampte met een cannabis- en cocaïneverslaving. De verpleegkundige heeft verklaard dat hij vanaf november/december 2022 tot februari/maart 2023 dagelijks cocaïne gebruikte. In die periode werkte hij op de detox-afdeling van C. Hij heeft zich na zijn ontslag bij C aangemeld bij D en is daar in behandeling bij het Expertiseteam Verslaving. Hij is op 26 april 2023 door D gediagnosticeerd met een matige/ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en in het gebruik van cannabis. Daarnaast is sprake van een ongespecificeerde aandachtdeficiëntie/hyperactiviteitstoornis (ADHD) waarvoor hij recent medicamenteuze behandeling krijgt. Differentiaal diagnostisch overwegen de behandelaren van D een persoonlijkheidsstoornis. Verder blijkt uit het onderzoek dat de verpleegkundige in 2016 strafrechtelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict in de privésfeer, waarna hij verplicht twee jaar therapie heeft gevolgd. Tijdens die behandeling is de diagnose PTSS gesteld. De verpleegkundige kampt met schuldenproblematiek en is op eigen verzoek bij beschikking van 6 juli 2021 onder bewind gesteld.

3.7 Na dit onderzoek heeft de inspectie bij de verpleegkundige verzocht om medewerking aan een expertiseonderzoek om een oordeel te kunnen vormen over eventuele risico’s voor de patiëntveiligheid. De verpleegkundige heeft zijn medewerking aan een dergelijk onderzoek toegezegd, maar is op de eerste afspraak bij de expert op 17 juli 2023 niet verschenen. Op de tweede afspraak is hij wel verschenen maar heeft hij zijn medewerking tijdens het gesprek ingetrokken en is hij voortijdig vertrokken.

Welke criteria gelden bij de beoordeling van de voordracht?
3.8 Een BIG-geregistreerde zorgverlener kan op voordracht van de inspectie in het BIG-register
doorgehaald worden voor de uitoefening van zijn beroep (artikel 79 lid 1 Wet BIG). Ook kan diens beroepsuitoefening met bijzondere waarborgen worden omkleed. Hiertoe kan het college beslissen als de zorgverlener niet geschikt kan worden geacht tot het uitoefenen van dat beroep dan wel de geschiktheid om het zonder bijzondere waarborgen uitoefenen van dat beroep te missen wegens:
1° zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid; of
2° zijn gewoonte van drankmisbruik of van misbruik van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.


De voordracht en de reactie van de verpleegkundige
3.9 Volgens de inspectie is er bij de verpleegkundige sprake van misbruik van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. Op grond van de bevindingen uit het inspectieonderzoek heeft de inspectie ernstige zorgen over de geschiktheid van de verpleegkundige tot het uitoefenen van zijn beroep als verpleegkundige of een andere functie in de patiëntenzorg gelet op zijn gewoonte van misbruik van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. De inspectie doet op die grondslag een voordracht.

3.10 De inspectie verzoekt het college primair om van de verpleegkundige conform artikel 83
lid 11 van de Wet BIG te vorderen zijn medewerking te verlenen aan een geneeskundig onderzoek en afhankelijk van de uitkomst daarvan zo nodig een passende maatregel te nemen als omschreven in artikel 80 van de Wet BIG. Subsidiair, indien de verpleegkundige zijn medewerking aan een deskundigenonderzoek blijft weigeren, verzoekt de inspectie om een doorhaling in het BIG-register.

3.11 De verpleegkundige is vanaf 23 februari 2023 niet meer werkzaam in de zorg. Hij heeft aangegeven zijn verslaving met medicatie (voor zijn ADHD) goed onder controle te hebben. Hij heeft medegedeeld tot aan zijn pensioen nog een paar jaar als taxichauffeur of als beveiliger te willen werken. De verpleegkundige heeft verklaard dat hij geen aanstelling in de zorg meer ambieert, maar dat hij zijn BIG-registratie wil behouden uit liefde voor zijn vak. Op de vraag van het college of hij bereid is alsnog mee te werken aan een geneeskundig onderzoek heeft de verpleegkundige ter zitting, na een schorsing, medegedeeld dat hij deze medewerking niet zal verlenen. Deze beslissing is wat de verpleegkundige betreft definitief; een bedenktijd van enkele dagen of weken of een aanzegging door het college, zal hem niet op andere gedachten brengen.

Wat zijn de overwegingen van het college?
3.12 In het voordeel van de verpleegkundige weegt mee dat hij ter zitting is verschenen om verantwoording af te leggen. Hij heeft te kennen gegeven zich te schamen voor zijn handelen. De verpleegkundige heeft zich gemotiveerd getoond te achterhalen welke factoren hebben bijgedragen aan zijn handelen en heeft met zijn aanmelding bij D en de behandeling die hij daar krijgt stappen genomen dit te (laten) onderzoeken en behandelen.

3.13 Daar staat tegenover dat de verpleegkundige er niet voldoende blijk van heeft gegeven dat hij zich (volledig) bewust is van de gevolgen van zijn handelen voor de veiligheid van patiënten. Hij schaamt zich voor zijn gedrag en voor de schade die hij daarmee heeft aangericht, maar heeft ter zitting ook verklaard: “Ik zou het jammer vinden als ik mijn BIG registratie kwijtraak door dit akkefietje (…)”. Ook heeft hij tijdens het onderzoek van de inspectie gezegd dat “het niet groter moet worden gemaakt dan het is”. Hoewel hij later heeft toegelicht dat hij destijds nog onvoldoende doordrongen was van hoe ernstig het met hem gesteld was (terwijl hij dat inmiddels wel ziet), geeft deze bagatelliserende houding onvoldoende vertrouwen in het (zelf)inzicht van de verpleegkundige. Hij heeft bovendien ter zitting verklaard dat behalve de patiënt van wie hij geld leende, niemand iets heeft gemerkt van zijn verslaving en dat zijn verslaving geen invloed had op zijn werk.

3.14 Ook in zijn nadeel werkt dat hij heeft geweigerd mee te werken aan een geneeskundig onderzoek. Mede hierdoor is onvoldoende helder of en welke risico’s voor de patiëntveiligheid dienen te worden voorkomen en/of te worden weggenomen. Het college overweegt hier dat dit niet alleen geldt voor de beroepsuitoefening van verpleegkundige, maar voor de hele gezondheidszorg. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de verpleegkundige een ambivalente houding heeft getoond ten aanzien van eventueel terugkeren in de gezondheidszorg. Hij is (begrijpelijkerwijze) erg trots op zijn verpleegkundigentitel en -vak en wil graag zijn BIG-registratie behouden. Hij heeft weliswaar meegedeeld tot aan zijn pensioen nog een paar jaar als taxichauffeur of als beveiliger te willen werken, maar hij heeft ook gezegd ‘waarschijnlijk’ niet meer in de gezondheidszorg te willen werken, en: “Ik geloof niet dat ik weer in de gezondheidszorg wil werken”, en: “Ik heb daarom besloten niet meer in dat soort zorg terug te gaan”. Deze uitspraken geven geen blijk van een overtuigde en consistente gedachte om niet meer terug te keren in de gezondheidszorg.

3.15 De verpleegkundige heeft tot op heden onvoldoende inzicht en reflectievermogen getoond in de oorzaken van zijn gedrag. Dat betekent dat voorlopig niet helder is welke factoren hebben bijgedragen aan het handelen van de verpleegkundige. Ook is niet duidelijk of op deze factoren gerichte maatregelen kunnen worden getroffen en/of verdere behandeling nodig en mogelijk is. Dat de verpleegkundige door D inmiddels is ingesteld op medicatie waardoor hij zich rustiger voelt, biedt onvoldoende zekerheid. De vraag of daarna(-ast) nog een eventuele behandeling gericht op het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag in een zorgrelatie haalbaar is, kan mede wegens het ontbreken van een geneeskundig onderzoek, niet worden beantwoord.

3.16 Het bovenstaande, tezamen en in onderling verband bezien, leidt ertoe dat op dit moment niet duidelijk is of – en zo ja, onder welke voorwaarden - de verpleegkundige zijn werk als verpleegkundige en in de zorg veilig zou kunnen hervatten. De aard en de duur van zijn ernstig verwijtbare handelen en de wijze waarop hij zich heeft opgesteld na het bekend worden van dit handelen, ook nog ter zitting, geeft het college niet het vertrouwen dat de verpleegkundige niet langer een risico zou vormen voor de patiëntveiligheid. Het college zal daarom de voordracht van de inspectie volgen en de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register doorhalen. Voor het geval de inschrijving in het BIG-register op verzoek van de verpleegkundige al is doorgehaald, zoals ter zitting aangekondigd, zal de maatregel van verbod tot wederinschrijving worden opgelegd.

3.17 Het college heeft zich ambtshalve nog afgevraagd of het mogelijk (en opportuun) is om zowel in de klachtzaak met als kenmerk A2024-7192 als in de voordracht dezelfde (ultieme) maatregel van een doorhaling op te leggen. Het college meent dat dit het geval is, omdat het in beide zaken gaat om een ander verwijt/feitencomplex en om een andere procedure, met een ander doel. Daar waar de onderdelen uit de klachtzaak op het verleden gericht zijn, gaat de voordracht in de kern om (het niet meewerken aan) een onderzoek dat erop gericht is vast te stellen of de verpleegkundige in de toekomst nog geschikt zou kunnen zijn om in de verpleegkunde/individuele gezondheidszorg werkzaam te zijn. Daarmee is naar het oordeel van het college geen sprake van strijd met het beginsel van ‘ne bis in idem’ en kunnen de maatregelen naast elkaar worden opgelegd.

Conclusie
3.18 Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het college dat er onvoldoende waarborgen zijn dat de verpleegkundige geschikt is om nog in de zorg werkzaam te zijn. De verpleegkundige weigert bovendien om aan een geneeskundig onderzoek ex artikel 83 lid 11 Wet BIG mee te werken. Het college zal conform de voordracht de doorhaling van de BIG-registratie van de verpleegkundige bevelen dan wel, indien de inschrijving bij het onherroepelijk worden van de beslissing tot doorhaling inmiddels is doorgehaald, aan de verpleegkundige een verbod opleggen tot wederinschrijving.

Publicatie
3.19 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere zorgverleners mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

4. De beslissing
Het college:
- beveelt doorhaling van de inschrijving van de verpleegkundige in het register
dan wel ontzegt de verpleegkundige, voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het register, het recht om wederom in dit register te worden ingeschreven;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften V&VN Magazine, Nurse Academy GGZ, Medisch Contact, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg Jurisprudentie.

Deze beslissing is gegeven door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist,
E.M. Rozemeijer, J.H. Hunink en W.J. van der Meer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
S. Verdaasdonk, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.