ECLI:NL:TGZRAMS:2024:261 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7192
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:261 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-12-2024 |
Datum publicatie: | 17-12-2024 |
Zaaknummer(s): | A2024/7192 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Grotendeels gegronde klacht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd tegen een verpleegkundige. De tuchtklacht en de voordracht met nummer A2024/7193 zijn ter zitting gevoegd behandeld. Volgens de inspectie heeft de verpleegkundige onzorgvuldig/onjuist gehandeld, omdat hij de professionele grenzen die hij in acht had behoren te nemen, heeft overschreden door privécontact met een cliënte aan te gaan en geld van haar te lenen en onprofessioneel gehandeld heeft door dagelijks cocaïne te roken en cannabis te gebruiken. Het college oordeelt dat beide klachtonderdelen gegrond zijn, met uitzondering van het verwijt over het schaden van het vertrouwen in de beroepsgroep. De aard en de duur van zijn ernstig tuchtrechtelijk verwijtbare handelen en de wijze waarop hij zich heeft opgesteld na het bekend worden van dit handelen, ook nog ter zitting, geeft het college niet het vertrouwen dat de verpleegkundige niet langer een risico zou vormen voor de patiëntveiligheid. Onder deze omstandigheden is er onvoldoende zekerheid dat met de maatregel van doorhaling het risico op herhaling voldoende is weggenomen. Doorhaling inschrijving in het BIG-register, verbod tot wederinschrijving en algeheel beroepsverbod onmiddellijk van kracht. |
A2024/7192
Beslissing van 17 december 2024
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 17 december 2024 op de klacht van:
de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd,
gevestigd in Utrecht,
klaagster, hierna: de inspectie,
vertegenwoordigd door E.L. van Slooten, mr. L. Antonides en mr. A.A.B. Cornelissen,
tegen
A,
verpleegkundige,
destijds werkzaam in B,
verweerder, hierna: de verpleegkundige.
1. De zaak in het kort
1.1 De verpleegkundige werkte op de zogeheten detox-afdeling van C. De inspectie
heeft een klacht ingediend tegen de verpleegkundige naar aanleiding van een ontslagmelding
door C wegens disfunctioneren van de verpleegkundige. De verpleegkundige was privécontact
aangegaan met een cliënte, had geld van haar geleend en haar gezegd dit geheim te
houden. Uit onderzoek door de inspectie bleek ook dat de verpleegkundige verslavingsproblematiek
had.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 15 mei 2024;
- het verweerschrift.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 29 oktober 2024. De partijen
zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De verpleegkundige
werd vergezeld door zijn echtgenote. De inspectie werd vertegenwoordigd door de heer
E.L. van Slooten, coördinerend/specialistisch inspecteur bij de inspectie. Hij werd
vergezeld door voornoemde gemachtigden. De inspectie heeft pleitnotities voorgelezen
en aan het college en de verpleegkundige overhandigd.
2.4 De inspectie heeft, behalve deze tuchtklacht, ook een voordracht ingediend om een voorziening te treffen tegen de verpleegkundige vanwege het missen van de geschiktheid tot het uitoefenen van zijn beroep. Die zaak is bekend onder nummer A2024/7193. De tuchtklacht en de voordracht zijn ter zitting gevoegd behandeld conform artikel 83 lid 3 en lid 4 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). Deze uitspraak gaat over de tuchtklacht. Bij afzonderlijke beslissing van vandaag heeft het college ook op de voordracht beslist.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Op 8 februari 2023 meldt een cliënte aan een medewerker van C dat de verpleegkundige
geldbedragen aan haar heeft gevraagd en van haar heeft gekregen die hij niet heeft
terugbetaald. Hij heeft haar verzocht om dit geheim te houden. De werkgever, C, heeft
naar aanleiding hiervan op 9 en 13 februari 2023 gesprekken gevoerd met de verpleegkundige.
Tijdens het gesprek op 9 februari 2023 heeft de verpleegkundige verklaard dat hij
inderdaad twee keer geld heeft geleend van de cliënte, in totaal € 90,-. Dit was om
benzine te kunnen betalen. De verpleegkundige heeft tijdens dit gesprek ontkend dat
sprake zou zijn van schulden of van verslavingsproblematiek. Ook tijdens het tweede
gesprek, op 13 februari 2023, heeft de verpleegkundige, na een expliciete vraag hiernaar,
ontkend dat hij verslaafd is. Hij is vervolgens ontslagen wegens disfunctioneren.
3.2 Op 16 februari 2023 heeft de verpleegkundige in reactie op zijn ontslagbrief een mail naar C gestuurd. In deze mail erkent hij zijn verslavingsproblematiek en schrijft hij dat hij dit eerder uit schaamte heeft verzwegen.
3.3 Op 16 februari 2023 meldt C het ontslag van de verpleegkundige bij de inspectie. In de melding staat dat de verpleegkundige geld had geleend van een cliënte en dat deze cliënte zich geïntimideerd had gevoeld, mede omdat de verpleegkundige haar had verteld dat zij de lening geheim moest houden.
3.4 De inspectie is vervolgens een onderzoek gestart en heeft haar bevindingen voorlopig vastgelegd. Na haar voorlopige bevindingen te hebben voorgelegd aan de verpleegkundige en na van hem een zienswijze te hebben verkregen, heeft de inspectie haar bevindingen definitief vastgelegd in een rapport.
3.5 De inspectie heeft bankafschriften van de cliënte ontvangen waaruit blijkt dat
zij achtmaal bedragen, variërend van € 30,- tot € 70,-, in totaal € 360,-, aan de
verpleegkundige heeft overgemaakt. Uit kopieën van chatberichten uit de periode van
12 januari tot en met 7 februari 2023 blijkt dat de verpleegkundige in ieder geval
tien keer om een geldbedrag heeft gevraagd. De cliënte heeft zich hierdoor geïntimideerd
gevoeld. De verpleegkundige werkte op de detox-afdeling en was daar betrokken bij
de klinische behandeling van de cliënte. Na met deze informatie te zijn geconfronteerd,
heeft de verpleegkundige erkend dat hij bij herhaling geld heeft geleend van de betreffende
cliënte.
3.6 Daarnaast zijn er volgens het onderzoek aanwijzingen dat de verpleegkundige al enkele jaren kampte met een cannabis- en cocaïneverslaving. De verpleegkundige heeft verklaard dat hij vanaf november/december 2022 tot februari/maart 2023 dagelijks cocaïne gebruikte. Hij heeft zich na zijn ontslag bij C aangemeld bij D en is daar in behandeling bij het Expertiseteam Verslaving. Hij is op 26 april 2023 door D gediagnosticeerd met een matige/ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en in het gebruik van cannabis. Daarnaast is sprake van een ongespecificeerde aandachtdeficiëntie/hyperactiviteitstoornis (ADHD) waarvoor hij recent medicamenteuze behandeling krijgt. Differentiaal diagnostisch overwegen de behandelaren van D een persoonlijkheidsstoornis. Verder blijkt uit het onderzoek dat de verpleegkundige in 2016 strafrechtelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict in de privésfeer, waarna hij verplicht twee jaar therapie heeft gevolgd. Tijdens die behandeling is de diagnose PTSS gesteld. De verpleegkundige kampt met schuldenproblematiek en is op eigen verzoek bij beschikking van 6 juli 2021 onder bewind gesteld.
3.7 Na dit onderzoek heeft de inspectie de verpleegkundige verzocht om medewerking aan een expertiseonderzoek om een oordeel te kunnen vormen over eventuele risico’s voor de patiëntveiligheid. De verpleegkundige heeft zijn medewerking toegezegd, maar is op de eerste afspraak bij de expert op 17 juli 2023 niet verschenen. Op de tweede afspraak is hij wel verschenen, maar heeft hij zijn medewerking tijdens het gesprek ingetrokken en is hij voortijdig vertrokken.
4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
4.1 Volgens de inspectie heeft de verpleegkundige onzorgvuldig/onjuist gehandeld,
omdat hij:
a) de professionele grenzen die hij in acht had behoren te nemen, heeft overschreden
door privécontact met een cliënte aan te gaan en geld van haar te lenen;
b) onprofessioneel gehandeld heeft door dagelijks cocaïne te roken en cannabis te
gebruiken.
4.2 De inspectie onderbouwt klachtonderdeel a) als volgt. De verpleegkundige is via WhatsApp privécontact aangegaan met een cliënte, met wie hij een behandelrelatie had. Hij is dit contact aangegaan om geld van haar te lenen. Hij heeft haar meermalen om geld gevraagd en de cliënte heeft op zijn verzoek acht keer geld naar de rekening van de verpleegkundige overgemaakt. De cliënte heeft zich daarbij onder druk gezet gevoeld. Dit is in strijd met artikel 2.4 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden 2015 en met de nota “Hoe gebruik je sociale media op een verantwoorde manier” van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland 2012.
4.3 De inspectie heeft klachtonderdeel b) als volgt onderbouwd. De verpleegkundige heeft tijdens het onderzoek van de inspectie verklaard dat hij vanaf november/december 2022 tot februari/maart 2023 dagelijks cocaïne gebruikte. In deze periode werkte hij op de detox-afdeling van C. Hij heeft zijn verslavingsprobleem en harddrugsgebruik niet gemeld bij zijn leidinggevende of bij collega’s. Verslaving kan een gevaar zijn voor de patiëntveiligheid, omdat er een aanzienlijke kans op fouten door kan ontstaan; het observatie-, inschattings- en oordeelvermogen wordt erdoor beïnvloed. Met zijn gedragingen heeft de verpleegkundige gehandeld in strijd met de artikelen 4.7 en 1.9 van de Beroepscode. De gedragingen van de verpleegkundige staan haaks op algemeen aanvaarde uitgangspunten waar iedere zorgverlener rekening mee moet houden. Door de gedragingen van de verpleegkundige kan het vertrouwen in hem als beroepsbeoefenaar alsook in de beroepsgroep worden geschaad. De verpleegkundige heeft in strijd met artikel 47, eerste lid, van de Wet BIG gehandeld. De inspectie maakt zich niet alleen zorgen over de beroepsbeoefening als verpleegkundige, maar ook voor andere beroepen in de individuele gezondheidszorg. De inspectie verzoekt daarom doorhaling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder f, in combinatie met een algehele beperking als bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de Wet BIG.
4.4 De verpleegkundige heeft in zijn verweerschrift en ter zitting meegedeeld het oordeel van het college te zullen accepteren, al hoopt hij wel dat zijn inschrijving in het BIG-register niet zal worden doorgehaald.
4.5 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
5.2 Artikel 1.9 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (2015) luidt:
“Als verpleegkundige/verzorgende zorg ik goed voor mezelf. Dat betekent onder andere
dat ik (…) in geval van ziekte dit direct meld en met mijn leidinggevende en/of collega’s
overleg of het verstandig is aan het werk te gaan.”
Artikel 2.4 van de Beroepscode luidt: “Als verpleegkundige/verzorgende neem ik in
mijn relatie met de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger) professionele grenzen
in acht. Dat betekent dat ik geen misbruik maak van de afhankelijke positie van de
zorgvrager; geen gift in natura, geld of geschenk van de zorgvrager of diens sociale
netwerk accepteer dat meer is dan een symbolisch gebaar van dank; geen financiële
banden van welke aard dan ook aanga met de zorgvrager; mijn collega’s of leidinggevende
om hulp vraag als ik merk dat de professionele grenzen dreigen te vervagen of overschreden
dreigen te worden.”
Artikel 4.7 van de Beroepscode luidt: “Als verpleegkundige/verzorgende bewaak ik
de onafhankelijkheid, de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van mijzelf en van
de beroepsgroep. Dat betekent onder andere dat ik mij bij de uitoefening van mijn
beroep gedraag op een manier die het vertrouwen van zorgvragers in mijzelf en in de
beroepsgroep bevordert.” De nota “Hoe gebruik je sociale media op een verantwoorde
manier” voor verpleegkundigen & verzorgenden Nederland, 2012, luidt, voor zover hier
relevant, als volgt: “Als verpleegkundige/verzorgende neem ik in mijn relatie met
de zorgvrager professionele grenzen in acht. Dat betekent met name: Ik zoek geen contact
met (voormalige) zorgvragers via sociale media voor persoonlijke doeleinden.”
Ontvankelijkheid
5.3 Het college is van oordeel dat het verwijt van de inspectie dat de verpleegkundige
door zijn handelen schade heeft toegebracht aan het vertrouwen in de beroepsgroep,
onvoldoende gedefinieerd en onvoldoende bepaald is. Dit klachtonderdeel ziet niet
op een concrete gedraging van de verpleegkundige, maar heeft betrekking op het mogelijke
gevolg van de klachtonderdelen a) en b). Het college zal dit klachtonderdeel daarom
niet inhoudelijk bespreken en de inspectie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdeel a) Privécontact met de cliënte aangaan en het lenen van geld
5.4 Het college constateert dat door onderzoek van de inspectie is vast komen te
staan dat de verpleegkundige via WhatsApp herhaaldelijk, zeker tien keer, contact
heeft gezocht met de cliënte met het enkele doel om geld van haar te lenen. De cliënte
heeft acht keer een bedrag naar de rekening van de verpleegkundige overgemaakt. Nadat
hij dit aanvankelijk ontkende, heeft de verpleegkundige na te zijn geconfronteerd
met de bewijzen, erkend dat hij contact heeft gezocht met de cliënte, dat hij haar
diverse keren om een lening heeft gevraagd en dat hij ook geld van haar heeft ontvangen.
Ook heeft de verpleegkundige erkend dat hij de cliënte heeft verzocht het contact
en de leningen geheim te houden. Het college overweegt dat in de verhouding tussen
cliënte en de verpleegkundige per definitie sprake is van een afhankelijkheidsrelatie
en dus niet van gelijkwaardig contact. De verpleegkundige heeft de normen uit artikel
2.4 van de beroepscode en de norm uit de nota sociale media, zoals hierboven onder
5.2 beschreven, geschonden. Het staat vast, en is ook erkend door de verpleegkundige,
dat hij daarmee heeft gehandeld in strijd met zeer belangrijke professionele normen.
Met zijn grensoverschrijdende gedragingen heeft de verpleegkundige misbruik gemaakt
van zijn positie als hulpverlener jegens een cliënte die in psychiatrisch opzicht
zeer kwetsbaar was en die aan zijn zorg was toevertrouwd. De verpleegkundige had in
zijn relatie met de cliënte de professionele grenzen in acht moeten nemen, wat onder
andere betekent dat hij geen misbruik had mogen maken van de afhankelijke positie
van zijn cliënte en dat hij zich niet schuldig had mogen maken aan intimidatie door
bij haar aan te dringen op geheimhouding.
5.5 Ter zitting heeft de verpleegkundige verklaard op de hoogte te zijn van de normen. Dat hij deze heeft overschreden kwam volgens hem voort uit zijn verslavingsproblematiek. De verpleegkundige heeft verklaard zich te schamen voor zijn gedrag en te betreuren dat hij dit heeft gedaan. Uit schaamte heeft hij er niet over gesproken met collega’s of met zijn leidinggevende. Hierbij speelde een rol dat hij bang was zijn baan kwijt te raken. Het college stelt vast dat door niet met zijn leidinggevende of collega’s over zijn problemen te spreken, de verpleegkundige de norm zoals beschreven in artikel 1.9 van de beroepscode heeft geschonden. Hoewel de schaamte begrijpelijk is, ontslaat dit de verpleegkundige op geen enkele wijze van zijn professionele verplichting te handelen volgens de voor hem geldende beroepsnormen. Het eerste klachtonderdeel zal gelet op het voorgaande gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b) Drugsgebruik
5.6 De verpleegkundige heeft tijdens het onderzoek van de inspectie verklaard dat
hij vanaf november/december 2022 tot februari/maart 2023 dagelijks cocaïne gebruikte.
In die periode werkte hij op de detox-afdeling van C. Het gebruik kwam volgens de
verpleegkundige voort uit zijn verslaving. Dit gedrag is volgens de inspectie in strijd
met artikel 4.7 en 1.9 van de Beroepscode, omdat verslaving een gevaar voor de patiëntveiligheid
kan opleveren. Het college gaat hierin mee. Drugsgebruik kan het observatie-, inschattings-
en oordeelvermogen beïnvloeden waardoor de veiligheid van patiënten in gevaar kan
komen. Dat de verpleegkundige zelf meent dat zijn verslaving geen invloed had op zijn
werk en dat hij daar op zijn werk ook nooit iets over heeft gehoord, ook niet van
zijn leidinggevende, maakt dit niet anders. De verpleegkundige heeft tuchtrechtelijk
ernstig verwijtbaar gehandeld door onder invloed van harddrugs te werken en de veiligheid
van patiënten op het spel te zetten. Ook het tweede klachtonderdeel zal daarom gegrond
worden verklaard.
Slotsom
5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdelen a) en b) gegrond zijn,
met uitzondering van het verwijt over het schaden van het vertrouwen in de beroepsgroep.
Maatregel
5.8 Het handelen van de verpleegkundige is ernstig verwijtbaar. Voor de veiligheid
en het welzijn van de aan zijn zorg toevertrouwde patiënten is het noodzakelijk dat
een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in acht
neemt. De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt een beroepsbeperkende maatregel.
Het college moet beoordelen welke maatregel in de gegeven omstandigheden en gelet
op de aard en de ernst van het handelen naar verwachting voldoende effect zal hebben
om herhaling te voorkomen. Daarbij kunnen verzachtende omstandigheden voor de verpleegkundige
worden meegewogen, maar preventie hoort in gevallen als deze voorop te staan.
5.9 In het voordeel van de verpleegkundige weegt mee dat hij ter zitting is verschenen om verantwoording af te leggen. Hij heeft te kennen gegeven zich te schamen voor zijn handelen. De verpleegkundige heeft zich gemotiveerd getoond te achterhalen welke factoren hebben bijgedragen aan zijn handelen en heeft met zijn aanmelding bij D en de behandeling die hij daar krijgt stappen genomen dit te (laten) onderzoeken en behandelen.
5.10 Daar staat tegenover dat de verpleegkundige er niet voldoende blijk van heeft gegeven dat hij zich (volledig) bewust is van de gevolgen van zijn handelen voor de veiligheid van patiënten. Hij schaamt zich voor zijn gedrag en voor de schade die hij daarmee heeft aangericht, maar hij heeft ter zitting ook verklaard: “Ik zou het jammer vinden als ik mijn BIG registratie kwijtraak door dit akkefietje (…)”. Ook heeft hij tijdens het onderzoek van de inspectie gezegd dat “het niet groter moet worden gemaakt dan het is”. Hoewel hij later heeft toegelicht dat hij destijds nog onvoldoende doordrongen was van hoe ernstig het met hem gesteld was (terwijl hij dat inmiddels wel ziet), geeft deze bagatelliserende houding onvoldoende vertrouwen in het (zelf)inzicht van de verpleegkundige.
5.11 Ook in zijn nadeel werkt dat de verpleegkundige heeft geweigerd mee te werken aan een expertiseonderzoek. Mede hierdoor is onvoldoende helder of en welke risico’s voor de patiëntveiligheid dienen te worden voorkomen en/of te worden weggenomen. Het college overweegt hier dat dit niet alleen geldt voor de beroepsuitoefening van verpleegkundige, maar voor de hele gezondheidszorg. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de verpleegkundige een ambivalente houding heeft getoond ten aanzien van eventueel terugkeren in de gezondheidszorg. Hij is (begrijpelijkerwijze) erg trots op zijn verpleegkundigentitel en -vak en wil graag zijn BIG-registratie behouden. Hij heeft weliswaar meegedeeld tot aan zijn pensioen nog een paar jaar als taxichauffeur of als beveiliger te willen werken, maar hij heeft ook gezegd ‘waarschijnlijk’ niet meer in de gezondheidszorg te willen werken, en: “Ik geloof niet dat ik weer in de gezondheidszorg wil werken”, en: “Ik heb daarom besloten niet meer in dat soort zorg terug te gaan”. Deze uitspraken geven geen blijk van een overtuigde en consistente gedachte om niet meer terug te keren in de gezondheidszorg.
5.12 De verpleegkundige heeft tot op heden onvoldoende inzicht en reflectievermogen getoond in de oorzaken van zijn gedrag. Dat betekent dat voorlopig niet helder is welke factoren hebben bijgedragen aan het handelen van de verpleegkundige. Ook is niet duidelijk of op deze factoren gerichte maatregelen kunnen worden getroffen en of verdere behandeling nodig en mogelijk is. Dat de verpleegkundige door D inmiddels is ingesteld op medicatie waardoor hij zich rustiger voelt, biedt onvoldoende zekerheid. De vraag of daarna(-ast) nog een eventuele behandeling gericht op het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag in een zorgrelatie haalbaar is, kan mede wegens het ontbreken van een expertiseonderzoek, niet worden beantwoord.
5.13 Het bovenstaande, tezamen en in onderling verband bezien, leidt ertoe dat op dit moment niet duidelijk is of – en zo ja, onder welke voorwaarden - de verpleegkundige zijn werk als verpleegkundige en in de zorg veilig zou kunnen hervatten. De aard en de duur van zijn ernstig tuchtrechtelijk verwijtbare handelen en de wijze waarop hij zich heeft opgesteld na het bekend worden van dit handelen, ook nog ter zitting, geeft het college niet het vertrouwen dat de verpleegkundige niet langer een risico zou vormen voor de patiëntveiligheid. Onder deze omstandigheden is er onvoldoende zekerheid dat met de maatregel van doorhaling het risico op herhaling voldoende is weggenomen. Het college zal daarom naast een doorhaling ook een beroepsverbod als bedoeld in artikel 48, tweede lid, wet BIG, opleggen. Het college heeft zich nog afgevraagd of dit beroepsverbod beperkt zou moeten worden tot bepaalde groepen (extra) kwetsbare patiënten, zoals patiënten in de ggz, thuis- en verpleeghuis-, verstandelijk gehandicapten- en/of ouderenzorg. Het college heeft daar echter niet voor gekozen, omdat ook voor andere patiënten geldt dat zij zich (in meerdere of mindere mate) in een kwetsbare positie bevinden ten opzichte van hun zorgverlener. Afgezet tegen de bagatelliserende houding van de verpleegkundige en diens onwil mee te werken aan een expertiseonderzoek, is de slotsom dat er bij het college onvoldoende vertrouwen bestaat dat andere categorieën patiënten met zo’n geclausuleerd beroepsverbod voldoende zouden worden beschermd. In het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zal het college ook bepalen dat deze algehele beperking (het beroepsverbod) onmiddellijk van kracht wordt (artikel 48, achtste lid, tweede volzin). Voor het geval de inschrijving in het BIG-register op verzoek van de verpleegkundige al is doorgehaald, zoals ter zitting aangekondigd, wordt de maatregel van verbod tot wederinschrijving opgelegd.
Publicatie
5.14 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere zorgverleners mogelijk iets van deze zaak kunnen
leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen
of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de inspectie niet-ontvankelijk voor wat betreft het klachtonderdeel
dat gaat over het schaden van het vertrouwen in de beroepsgroep;
- verklaart klachtonderdelen a) en b) voor het overige gegrond;
- beveelt de doorhaling van de inschrijving van de verpleegkundige in het register
dan wel ontzegt de verpleegkundige, voor het geval hij op het moment van onherroepelijk
worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het register, het recht om weer
in dit register te worden ingeschreven;
- legt daarnaast een algeheel verbod op tot het beroepsmatig handelen op het gebied
van de individuele gezondheidszorg en bepaalt dat dit verbod onmiddellijk van kracht
wordt;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden
bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften V&VN Magazine,
Nurse Academy GGZ, Medisch Contact, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg
Jurisprudentie.
Deze beslissing is gegeven door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist, E.M. Rozemeijer, J.H. Hunink en W.J. van der Meer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.