ECLI:NL:TGZRAMS:2024:260 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6940
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:260 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-12-2024 |
Datum publicatie: | 13-12-2024 |
Zaaknummer(s): | A2024/6940 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een arts die medisch advies heeft gegeven voor de afwikkeling van een letselschadezaak. Klager die betrokken is geweest bij een verkeersongeval, waar hij ernstig gewond is geraakt, verwijt de arts dat zijn medisch advies niet voldoet aan de eisen. Er is volgens klager sprake van het vermelden van onjuiste feiten, omstandigheden en bevindingen over een brief van een psychologisch instituut, het advies geen blijk geeft van een geschikte methode van onderzoek om vragen over beperkingen in ADL en huishoudelijke sfeer te beantwoorden, de arts buiten de grenzen van zijn deskundigheid is getreden en niet inzichtelijk en consistent wordt uiteengezet op welke gronden zijn conclusie steunen. De arts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Het college komt tot oordeel dat de arts in zijn medisch advies geen adequate samenvatting heeft gegeven van wat in de brief van het psychologisch instituut staat en belangrijke informatie uit de brief niet heeft vermeld. Voorts is het college van oordeel dat de arts in het advies conclusies trekt met betrekking tot angstproblematiek van klager waar geen grond voor bestaat. De arts had die conclusies in redelijkheid niet mogen trekken. Voor het overige zijn de klachten ongegrond. Gedeeltelijk gegronde klacht. Waarschuwing. Bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant. Publicatie in vaktijdschriften. Veroordeling in de kosten van in totaal €1897,00. |
A2024/6940
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 13 december 2024 op de klacht van:
A,
wonende in B, klager,
gemachtigde: mr. drs. S.C. de Leede, werkzaam in Utrecht,
tegen
C,
arts,
destijds werkzaam in D, verweerder,
gemachtigde: mr. L.W.F. van Zuijlen, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager is betrokken geweest bij een verkeersongeval waarbij hij ernstig gewond
is geraakt. Op
verzoek van de verzekeraar van de aansprakelijke partij heeft de arts een medisch
advies gegeven
voor de afwikkeling van de letselschadezaak. Klager is het om meerdere redenen niet
eens met de
inhoud van het rapport.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Hierna
vermeldt het
college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing
toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 21 februari 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 8 juli 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 1 november 2024. De partijen
zijn verschenen.
Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden.
3. De feiten
3.1 Klager is op 4 oktober 2021 als voetganger aangereden door een stadsbus. Hij
heeft daardoor
diverse inwendige en uitwendige verwondingen opgelopen. Namens de aansprakelijke
verzekeraar is de
arts ingeschakeld als medisch adviseur. Op 12 juli 2022 heeft de arts een eerste
medisch advies
uitgebracht.
3.2 Op 17 mei 2023 verzoekt de schade-afhandelaar namens de verzekeraar om een aanvullend
advies
uit te brengen. Er is inmiddels aanvullende medische informatie en een bezoekrapport
van de
letselschaderegelaar. De schade-afhandelaar verzoekt in het bijzonder in te gaan
op de behoefte aan
persoonlijke verzorging en huishoudelijke hulp en vraagt in hoeverre pre-existentie
een rol heeft
gespeeld.
3.3 Op 19 juni 2023 brengt de arts een vervolg medisch advies uit (hierna ook: het
medisch
advies). Hij geeft daarin een samenvatting van de ontvangen medische informatie,
waaronder een
brief van psychologisch instituut E. Hij schrijft verder onder meer (alle citaten
voor zover van
belang en letterlijk weergegeven):
‘Beschouwing
(…) Voor wat uw vraag naar pre-existentie betreft, kan ik deze niet goed beantwoorden,
daar
natuurlijk over zijn periode in F vrijwel niets bekend is.
Ik kan mij voorstellen dat zijn angststoornissen en de eventueel pas later optredende
posttraumatische stressstoornissen wel met de moeizame situatie in F samenhangen,
mede ook gezien
het feit dat betrokkene politiek asiel heeft gekregen. Kortom er zullen jaren van
angstige spanning
in F geweest zijn, maar zoals gesteld, ik heb daar geen reële informatie over en
wat ik hierboven
weergegeven heb is mijn interpretatie. (…) Het wachten is mijns inziens op de afsluitende
brief van
de psycholoog, die betrokkene nu behandelt voor zijn posttraumatische stressstoornis
en
mogelijkerwijze ook de daarmee samenhangende angstproblematiek, die echter mijns
inziens al van
veel oudere datum is’.
3.4 De gemachtigde van klager heeft de schade-afhandelaar op 12 juli 2023 een e-
mailbericht
gestuurd waarin hij uiteenzet waarom er volgens hem sprake is van een klachtwaardig
medisch advies.
Hij heeft verzocht om het advies op een aantal punten terug te nemen. De schade-afhandelaar
en de
arts hebben hier niet aan voldaan. Klager heeft vervolgens deze klacht ingediend.
4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Volgens klager voldoet het medisch advies van de arts van 19 juni 2023 niet
aan de eisen,
omdat:
a) het onjuiste feiten, omstandigheden en bevindingen vermeldt over de brief van
E;
b) het geen blijk geeft van een geschikte methode van onderzoek om vragen over beperkingen
in
algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en huishoudelijke sfeer te beantwoorden;
c) de arts buiten de grenzen van zijn deskundigheid is getreden door vragen over werkzaamheden
in
de huishoudelijke sfeer te beantwoorden;
d) niet inzichtelijk en consistent wordt uiteengezet op welke gronden de conclusies
steunen,
aangezien de arts speculeert over de psychische klachten van klager en daarover
zelfs een conclusie
trekt.
4.2 De arts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de arts gehandeld heeft zoals van hem verwacht mocht worden.
De norm daarvoor
is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling wordt rekening
gehouden met
de voor de arts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
5.2 Bij de beoordeling van de vraag of een advies van een arts voldoet aan de daaraan
te stellen
eisen dienen volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege de volgende
criteria in
aanmerking te worden genomen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling
te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de
conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en
de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid
en
zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. De conclusie
van de rapportage
toetst het college terughoudend dat wil zeggen dat beoordeeld wordt of de deskundige
in
redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
Een medisch advies is weliswaar beperkter van opzet, strekking en inhoud dan een
deskundigenrapport. Dit neemt niet weg dat de hiervoor genoemde criteria geschikt
zijn als
toetsingskader, omdat deze criteria, afhankelijk van de aard en omvang van de te
toetsen adviezen,
meer of minder stringent kunnen worden ingevuld1.
5.3 Het college zal hierna de vier klachtonderdelen beoordelen aan de hand van de
hierboven
genoemde criteria. Daarbij zullen vanwege de onderlinge samenhang eerst de
¹ Zie de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 19 juli
2023,
ECLI:NL:TGZCTG:2023:123
klachtonderdelen a en d worden beoordeeld, en vervolgens de klachtonderdelen b en c.
Klachtonderdeel a) de samenvatting van de brief van E in het medisch advies
5.4 Klager verwijt de arts dat hij over de brief van E schrijft ‘Verder komen ook de problemen
naar voren die betrokkene heeft als statushouder in Nederland’, terwijl daarover niets staat in de
brief van E. De blanco psychiatrische voorgeschiedenis die wel in de brief wordt
genoemd, staat dan
weer niet in het advies.
5.5 De arts merkt op dat hij de blanco psychiatrische voorgeschiedenis weloverwogen
niet heeft
vermeld in zijn advies omdat hij deze niet kon verifiëren terwijl hij er wel twijfels
bij had en
omdat wat blanco is, niet relevant is om te melden.
5.6 Het college acht dit klachtonderdeel gegrond. De weergave van de medische informatie
in het
dossier is een samenvatting en een zakelijke weergave, in dit geval van de brief
van E. In de brief
van E staat onder meer: ‘Client geeft aan dat hij goed bezig was met het opbouwen van een leven in
Nederland, maar nu zich zorgen maakt of het hem gaat lukken om de draad weer op
te pakken’. De
zinsnede in het medisch advies over de problemen van klager als statushouder is
geen adequate
samenvatting van wat in de brief van E staat.
5.7 Het college is het bovendien niet met de arts eens dat een blanco voorgeschiedenis
niet
relevant is om te vermelden. Het medisch advies gaat namelijk onder meer over de
bij klager
aanwezige posttraumatische stressstoornis en angstproblematiek. De arts is bovendien
expliciet
gevraagd naar pre-existentie. Een vermelding in de medische informatie dat klager
een blanco
psychiatrische voorgeschiedenis heeft, is dan juist relevant om op te nemen in het
advies.
5.8 De arts heeft verder aangevoerd dat hij twijfels had of er daadwerkelijk sprake
was van een
blanco psychiatrische voorgeschiedenis, aangezien klager een politiek vluchteling
uit F is. Hij
heeft toegelicht dat hij er daarom van uit gaat dat er sprake moet zijn geweest
van angstproblematiek in het verleden. Het college kan dit standpunt niet volgen.
Als de arts twijfels had gehad bij de juistheid van de blanco voorgeschiedenis, had
hij dat moeten opschrijven in plaats van de vermelding van de blanco psychiatrische
voorgeschiedenis weg te laten in de samenvatting van de brief van E. Bij klachtonderdeel
d zal het college verder ingaan op de gegrondheid van de
twijfel bij de arts.
5.9 Samenvattend is het college van oordeel dat klachtonderdeel a gegrond is omdat
de arts de
brief van E gedeeltelijk niet adequaat heeft samengevat en belangrijke informatie
uit de brief niet
heeft vermeld.
Klachtonderdeel d) speculatie en onterechte conclusie over de psychische klachten
5.10 Klager verwijt de arts dat hij in het medisch advies speculeert over psychische
klachten
samenhangend met zijn vlucht uit F. Voorafgaand aan het ongeval had klager geen
psychische
klachten, zoals ook staat in de brief van E. De arts concludeert volgens klager
ten onrechte en
ongegrond dat de angstproblematiek van veel oudere datum is.
5.11 De arts is het niet eens met het verwijt. Hij voert aan dat hij duidelijk maakt
dat het zijn
mening is over de situatie zodat hij juist zorgvuldig heeft gehandeld.
5.12 Het college stelt voorop dat de tekst over de psychische klachten moet worden
beoordeeld in
de context van het hele medisch advies, waarvan de relevante passages zijn opgenomen
onder
rechtsoverweging 3.3. Het komt erop neer dat de arts twijfels heeft bij de blanco
psychiatrische
voorgeschiedenis van klager aangezien klager politiek vluchteling is, waarbij de
arts aanneemt dat
een politiek vluchteling te maken moet hebben gehad met angstige situaties en angstproblematiek.
Het college stelt vast dat voor deze twijfel geen steun te vinden is in de medische
informatie waar
de arts de beschikking over had. In de brief van E gaat het over angstklachten in
het verkeer: ‘Te
voet of op de fiets is hij gespannen in het verkeer, checkt dubbel voordat hij gaat
oversteken en
is bang op aangereden te worden’. In een brief van de revalidatiearts van 1 februari 2023, die
eveneens in het medisch advies wordt besproken, wordt gesproken over ‘angstklachten voor deelname
aan verkeer (met name lopend of fietsend), met name bij grote voertuigen zoals vrachtwagen/
bussen’. Deze medische informatie wijst dus in de richting dat de angstklachten verband houden
met
het verkeersongeval dat klager is overkomen, hij is immers als voetganger aangereden
door een bus.
Het college acht het desalniettemin niet onlogisch dat de arts zich afvraagt of
de voorgeschiedenis
van klager als politiek vluchteling van invloed is op zijn psychische klachten.
Hij formuleert dit
aanvankelijk ook zorgvuldig, waar hij noemt dat hem over die periode niets bekend
is, en dat hij
zich ‘kan voorstellen’ dat er samenhang bestaat. De vermelding dat er jaren van angstige spanning
zullen zijn geweest, betreft echter een ongegronde aanname. En de afsluitende zin
dat de met de
posttraumatische stressstoornis samenhangende angstproblematiek ‘mijns inziens’ van veel oudere
datum is, gaat nog veel verder. Het is een conclusie waarvoor geen grond bestaat
en die de arts in
redelijkheid dan ook niet had mogen trekken. Dat hij daarbij heeft aangeduid dat
het om zijn mening
of visie gaat, maakt dat niet anders, aangezien ook voor die mening of visie geen
grond bestaat.
Het klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdelen b en c) de beantwoording van vragen over beperkingen in ADL en huishoudelijke
werkzaamheden
5.13 In het advies heeft de arts geschreven: ‘Voor wat betreft uw additionele vragen of betrokkene
geholpen moest worden in de ADL verzorging, kan ik aangeven dat op grond van zijn
forse trauma
enige ondersteuning in de ADL activiteiten gedurende vier maanden zeker niet ondenkbaar
is. Wel
vind ik eveneens als uzelf, dat betrokkene de werkzaamheden in de huishoudelijke
sfeer zeker vanaf
zes maanden wel weer zou kunnen oppakken’.
5.14 Volgens klager treedt de arts hiermee buiten de grenzen van zijn deskundigheid
aangezien hij
traumachirurg is geweest en geen verzekeringsgeneeskundige of arbeidsdeskundige
is en geeft het
onderzoek ook geen blijk van een geschikte methode van onderzoek. Tijdens de zitting
heeft de
gemachtigde van klager toegelicht dat hij met name de bewoordingen hierover te stellig
vindt.
5.15 De klachtonderdelen zijn ongegrond. Het gaat in dit geval om een medisch advies
aan een
partij in het kader van een letselschadezaak. Een arts mag in zo’n medisch advies
gebaseerd op de
beschikbare medische informatie een visie geven over de beperkingen in de ADL en
huishoudelijke
werkzaamheden, zodat de partij voor wie hij werkt daarover een onderbouwd standpunt
kan innemen.
Dat mag hij ook als hij geen verzekeringsgeneeskundige is. Naar het oordeel van
het college was het
beter geweest als de arts zijn visie beter had uitgelegd, met name aan de hand van
de informatie
van de revalidatiearts, maar de bewoordingen en beoordeling zijn niet zodanig onzorgvuldig
dat het
tuchtrechtelijk verwijtbaar is.
Slotsom
5.16 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a en d gegrond
zijn en de andere
klachtonderdelen ongegrond.
Maatregel
5.17 Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, moet het college oordelen over de
vraag of een
maatregel moet worden opgelegd. Het college heeft gezien dat een andere tuchtklacht
tegen de arts
eerder dit jaar gegrond is verklaard, zonder oplegging van een maatregel. Die klacht
en beoordeling
zijn van een latere datum dan het medische advies waar het in deze zaak om gaat.
Dat betekent dat
de arts op het moment dat hij zijn medisch advies uitbracht, geen rekening kon houden
met eventuele
lessen uit die andere tuchtzaak.
5.18 Naar het oordeel van het college is in deze zaak de oplegging van een maatregel
wel
aangewezen. De arts is in het uitbrengen van het medisch advies op twee samenhangende
punten
tekortgeschoten. Het hoort bij zijn taak om zijn opdrachtgever in het kader van
pre- existentie te
wijzen op mogelijk relevante omstandigheden. De arts heeft echter ongefundeerde
aannames gedaan en
op basis van die aannames belangrijke informatie weggelaten en conclusies getrokken.
Het college
legt de arts daarvoor een waarschuwing op.
Publicatie
5.19 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin
gelegen dat andere medisch adviseurs mogelijk iets kunnen leren van wat hiervoor
is overwogen. De
publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of
instanties
herleidbare gegevens.
Kostenveroordeling
5.20 Klager heeft verzocht de arts te veroordelen in de kosten die hij heeft gemaakt
in deze
procedure. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college de klacht (gedeeltelijk)
gegrond
verklaart en aan de verweerder een maatregel oplegt, zoals in dit geval aan de orde.
Klager heeft
een hogere vergoeding gevraagd dan gebruikelijk wordt toegewezen en dan in de ‘Oriëntatiepunten
kostenveroordeling tuchtcolleges voor de gezondheidszorg’2 is beschreven, maar hij
heeft
desgevraagd niet toegelicht waarom in dit geval van de oriëntatiepunten moet worden
afgeweken. Het
college ziet geen aanleiding om een hogere vergoeding toe te kennen en stelt de
kosten daarom
conform de oriëntatiepunten vast op:
forfaitaire kosten rechtsbijstand € 1.872,00 (3 punten x € 624,-)
forfaitaire reiskosten € 25,00
Totaal € 1.897,00 (wegingsfactor 1 (gemiddeld))
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdelen a en d gegrond;
- legt de arts de maatregel op van waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt
en ter
publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en GAVscoop;;
- veroordeelt de arts in de hierboven vastgestelde kosten van klager van in totaal
€ 1.897,00 (forfaitaire kosten advocaat en reiskosten);
- veroordeelt de arts dit bedrag – nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden
– te voldoen op
de bankrekening van klager, binnen vier weken nadat deze zijn gemachtigde schriftelijk
het
bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop het bedrag kan
worden gestort
heeft laten weten.
Deze beslissing is gegeven door M.M. van ‘t Nedereind, voorzitter, W.R. Kastelein,
lid-jurist,
P. Eken, M. Keus en G. Koster, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A.E. Veeren,
secretaris, en
in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024.
² https://www.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl/documenten/publicaties/documentatie-procedures/reglementen/reglementen/orientatiepunten-kostenveroordeling-tuchtcolleges-voor-de-
gezondheidszorg-2024