ECLI:NL:TGZRAMS:2024:259 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7162
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:259 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-12-2024 |
Datum publicatie: | 13-12-2024 |
Zaaknummer(s): | A2024/7162 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Gedeeltelijk gegronde klacht, berisping met publicatie tegen een arts die onder supervisie van een bedrijfsarts werkt bij een arbodienst. Klager heeft een WIA uitkering wegens al vele jaren bestaande chronische draaiduizeligheid. Daarnaast werkte hij 25 uur per week. Klager is sinds januari 2023 uitgevallen voor werk. Op enig moment heeft hij het werk weer gedeeltelijk hervat, zich later volledig ziek gemeld en daarna de re-integratie voor 3x 5 uur weer opgepakt. Klager had op 19 april 2024 een afspraak op het verzuimspreekuur waar hij was ingedeeld bij de arts. Wegens slechte ervaringen met de arts in het verleden heeft klager nog getracht de afspraak te verzetten, hetgeen niet is gelukt. Klager verwijt de arts dat hij tegen hem heeft gezegd naar het UWV te moeten voor een oordeel, terwijl hij dat oordeel juist als bedrijfsarts had moet geven en de medische klachten van klager niet voldoende heeft uitgevraagd en zijn uitspraken niet op gedegen onderzoek baseert. De arts heeft het college primair verzocht de klacht niet-ontvankelijk te verklaren omdat klager tegen de arts klaagt in de hoedanigheid van bedrijfsarts en subsidiair de klacht ongegrond te verklaren. Het college is van oordeel dat klager ontvankelijk is. Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel heeft het college niet kunnen vaststellen dat de arts klachtwaardig heeft gehandeld, dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Het college acht het mede gezien de voorgeschiedenis van klager, de eerder aan klager gegeven bedrijfsgeneeskundige begeleiding en het ontbreken van een gedegen onderbouwing, tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar dat de arts klager deze inspanningsverplichting heeft opgelegd zonder zelf gedegen onderzoek te doen. Dit klachtonderdeel is gegrond. Deels gegronde klacht, berisping met publicatie in het register (zie overwegingen 5.10 t/m 5.12 van de beslissing), bekendmaking in de Staatscourant en ter publicatie aangeboden aan de vaktijdschriften. |
A2024/7162
Beslissing van 13 december 2024
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing van 13 december 2024 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
C,
arts,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de arts
gemachtigde: mr. F.W. Jansen, werkzaam te Amsterdam.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De arts werkt onder supervisie van een bedrijfsarts bij E, een arbodienst. Klager
lijdt aan chronische draaiduizeligheid en werkt met een WIA-uitkering 25 uur per week.
E is de arbodienst van de werkgever van klager. Klager kwam op 19 april 2024 bij de
arts op het verzuimspreekuur. Klager vindt dat hij toen onterecht is doorverwezen
naar het UWV en dat de arts onvoldoende onderzoek heeft gedaan.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat klager ontvankelijk is en dat de klacht (deels) gegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift ontvangen op 23 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 1 november 2024. De partijen
zijn verschenen. De arts werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen en de
gemachtigde van de arts hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager heeft een WIA-uitkering wegens al vele jaren bestaande chronische draaiduizeligheid.
Daarnaast werkt hij 25 uur per week. Hij is sinds 26 januari 2023 uitgevallen in zijn
werk ten gevolge van de chronische draaiduizeligheid. Klager heeft op enig moment
het werk weer gedeeltelijk hervat tot 3 keer 5 uur, waarvoor hij zich op 11 april
2024 volledig heeft ziekgemeld. Na enkele dagen heeft hij de reïntegratie voor 3 keer
5 uur weer opgepakt.
3.2 De arts is werkzaam bij E, de arbodienst van de werkgever van klager. Klager had een afspraak op het verzuimspreekuur van de arbodienst op vrijdag 19 april 2024. Toen klager zag dat hij bij de arts was ingedeeld, heeft hij voorafgaand aan het verzuimspreekuur getracht de afspraak te verzetten omdat hij in het verleden slechte ervaringen met de arts had. Het lukte klager echter niet de casemanager te bereiken.
3.3 De arts erkent dat hij met klager een slechte verhouding had, maar zag pas bij zijn voorbereiding de avond voor het spreekuur dat klager bij hem was ingedeeld. De arts kon de volgende ochtend evenmin contact krijgen met de casemanager. Het consult met klager heeft die ochtend doorgang gevonden. Klager vertelde de arts aan het begin van het consult in de wachtkamer dat hij zich gedwongen voelde om op het spreekuur te komen en dat hij toch is gegaan omdat er anders een no-show in rekening zou worden gebracht. De arts heeft uitgelegd dat de uitnodiging voor het consult niet van hem was uitgegaan. De arts is met klager de spreekkamer ingegaan.
3.4 De arts heeft een aantal vragen aan klager gesteld. Klager heeft hem verteld dat hij zich 11 april 2024 had ziekgemeld, maar de week na de ziekmelding wel weer 3x5 uur had gewerkt. Op basis van de antwoorden van klager en zijn voorgeschiedenis heeft de arts met hem besproken dat er een inspanningsverplichting is om te bezien of hij weer meer zou kunnen gaan werken, opbouwend naar 4x5 uur en verder. De arts heeft daaraan toegevoegd dat als klager blijvend niet meer uren kan werken dan 3x5 uur, hij voor die uren bij het UWV kan worden afgekeurd en hiervoor eventueel een WIA-uitkering kan krijgen.
3.5 Klager was het niet eens met het advies om meer te gaan werken en is vertrokken. De arts heeft zijn supervisor na het weekend ingelicht. Klager is twee weken later door een andere arts gezien.
4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Klager verwijt de arts dat hij:
a) Klager heeft gezegd naar het UWV te moeten voor een oordeel, terwijl hij dat
oordeel juist als bedrijfsarts moet geven;
b) De medische klachten van klager niet of onvoldoende heeft uitgevraagd en zijn
uitspraken niet op gedegen onderzoek baseert.
4.2 De arts heeft het college verzocht de klager niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk zal beoordelen, heeft de arts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Is klager ontvankelijk?
5.1 De arts heeft zich erop beroepen dat klager niet ontvankelijk is omdat klager
tegen de arts klaagt in zijn hoedanigheid van bedrijfsarts terwijl de arts niet geregistreerd
is als bedrijfsarts en niet in de hoedanigheid van bedrijfsarts heeft gehandeld.
5.2 Artikel 47 lid 1 aanhef van de wet BIG bepaalt dat onderworpen is aan tuchtrechtspraak een beroepsbeoefenaar die in een der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat. Arts is één van de hoedanigheden die in artikel 47 lid 2 van de Wet BIG wordt genoemd. De arts is BIG geregistreerd. De vraag of en zo ja welke specialisatie de arts heeft, is voor de beoordeling van ontvankelijkheid niet relevant. Klager is ontvankelijk.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.3 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere
professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) onterechte verwijzing naar het UWV
5.4 De arts heeft met klager besproken dat, als hij blijvend niet meer uren kon
werken dan 3x5 uur, hij voor die uren bij het UWV afgekeurd kan worden en hiervoor
eventueel een WIA-uitkering kan krijgen. Tevens heeft de arts besproken dat deze beoordeling
door het UWV moet worden gedaan. Het was niet de bedoeling van de arts om klager te
verplichten naar het UWV te gaan, maar klaarblijkelijk heeft klager dat wel zo opgevat.
Klager heeft begrepen dat hij voor een herkeuring naar het UWV moest, terwijl hij
begeleiding en een oordeel op dit punt van de arts verwachtte.
5.5 Wat de arts nu precies wel of niet heeft gezegd is voor het college niet vast te stellen. Er lijkt sprake te zijn geweest van miscommunicatie. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat de arts klachtwaardig heeft gehandeld. Dit
klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Klachtonderdeel b) onvoldoende uitvragen en
geen gedegen onderzoek
5.6 De arts heeft van het consult van 19 april 2024 de volgende aantekeningen gemaakt
(alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“-Van wn verneem ik dat hij na de ziekmelding van 11/4/24, vorige week wel weer
3x5u heeft gewerkt.
-Besproken is dat er een inspanningsverplichting is om de komende weken te bezien
om verder op te gaan bouwen naar 4x5u en verder.”
5.7 Dit oordeel van de arts stemt niet overeen met het advies gegeven in het consult 8 weken daarvoor, waar een andere arts na onderzoek oordeelde dat 3x5 uur per week het maximaal haalbare leek. Desgevraagd heeft de arts medegedeeld dat hij de klachten van klager wel heeft uitgevraagd maar uit voorzichtigheid niet heeft opgeschreven. De arts kende de medische problemen van klager, had uit het verleden voorkennis van het dossier en wilde daarom naar eigen zeggen voorzichtigheid betrachten. Vanwege de fluctuatie in de klachten van klager heeft de arts willen volstaan met een advies, zo luidde zijn toelichting op zitting.
5.8 De reactie van de arts ter zitting komt deels niet overeen met wat hij heeft opgeschreven. De arts maakt in zijn aantekeningen geen melding van de klachten van klager en/of van enig onderzoek, noch van de tussen klager en de arts bestaande spanningen en de op grond daarvan door hem betrachte voorzichtigheid, maar bovendien spreekt hij in zijn aantekeningen van een inspanningsverplichting om te bezien om verder op te gaan bouwen naar 4x5u en verder. Onduidelijk is waar de arts dit oordeel op baseert. Een verplichting gaat (veel) verder dan een advies en zo is het ook door klager opgevat. Het college acht het mede gezien de voorgeschiedenis van klager, de eerder aan klager gegeven bedrijfsgeneeskundige begeleiding en het ontbreken van een gedegen onderbouwing, tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar dat de arts klager deze inspanningsverplichting heeft opgelegd zonder zelf gedegen onderzoek te doen. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel a) ongegrond is en klachtonderdeel
b) gegrond.
Maatregel
5.10 Het college ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of, en zo ja, welke
maatregel aan de arts moet worden opgelegd. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
De arts heeft klager, die al lange tijd ziek was, onvoldoende begeleid en een oordeel
gegeven dat onvoldoende gedocumenteerd en onderbouwd was. De beperkte dossiervoering
maakt het lastig om het handelen van de arts te toetsen. Daarnaast heeft de arts ter
zitting desgevraagd gebrekkig inzicht getoond in de verwijtbaarheid van zijn handelen.
Dit leidt ertoe dat het college van oordeel is dat een maatregel moet worden opgelegd.
5.11 Bij de zwaarte van de op te leggen maatregel neemt het college het volgende in aanmerking. Het college betrekt in zijn overwegingen dat de arts al eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Deze veroordeling is weliswaar al van enige tijd geleden (2017) maar betreft deels dezelfde verwijten, namelijk het niet meewegen van een eerder advies van een collega en het doen van onvoldoende zorgvuldig eigen onderzoek. In dat geval is een berisping opgelegd, mede omdat de arts weinig tot geen inzicht toonde in de onjuistheid van zijn handelen en ook toen ter zitting volhardde in zijn onjuiste standpunt. Ook de nu voorliggende klacht is terug te voeren op onvoldoende eigen onderzoek en ongemotiveerd afwijken van een eerdere beoordeling door een collega. Ook in dit geval heeft de arts ter zitting gebrekkige zelfreflectie getoond. Het college heeft vanwege de herhaling in het handelen een zwaardere maatregel overwogen, maar oordeelt dat deze keer nog met een berisping kan worden volstaan, mede omdat de vorige maatregel enkele jaren geleden is opgelegd.
5.12 Verder zal het college bepalen dat deze beslissing op de voet van artikel 48 lid 11 van de Wet BIG wordt bekendgemaakt in het register, met de gronden waarop deze berust, omdat het belang van de individuele gezondheidszorg dit vordert. Het college geeft als toelichting dat de arts zonder gedegen onderzoek een bedrijfsgeneeskundige beoordeling heeft gedaan, zonder het onjuiste van zijn handelwijze in te zien. Het college acht het van belang dat cliënten hiervan op de hoogte kunnen raken.
Publicatie
5.13 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere artsen mogelijk iets kunnen leren van wat hiervoor
onder 5.6 tot en met 5.8 is overwogen. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding
van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt de arts de maatregel op van berisping;
- bepaalt dat deze maatregel, zodra de beslissing onherroepelijk is geworden, op
grond van artikel 48 lid 11 Wet BIG zal worden aangetekend in het BIG-register en
aldus openbaar zal worden gemaakt;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden
bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift
voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift
voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde.
Deze beslissing is gegeven door M.M. van ‘t Nedereind, voorzitter, W.R. Kastelein lid-jurist, M. Keus, G. Koster en J. Dogger, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A.E. Veeren, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024.