ECLI:NL:TGZRAMS:2024:257 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6896

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:257
Datum uitspraak: 06-12-2024
Datum publicatie: 06-12-2024
Zaaknummer(s): A2024/6896
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundig specialist. Klager is het er niet mee eens dat voor hem een zorgmachtiging is afgegeven. Hij is het ook oneens met de bijbehorende verplichte zorg: de medicatie die hem wordt toegediend en de medische controles. De verpleegkundig specialist is de regiebehandelaar van klager.Het college oordeelt dat de zorgmachtiging niet via het medisch tuchtrecht kan worden aangevochten; daartegen stond voor klager een andere rechtsgang open. De verpleegkundig specialist diende vanuit zijn professie uitvoering aan de zorgmachtiging te geven; hiervan kan hem geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verder oordeelt het college dat er geen aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de verpleegkundig specialist klager verkeerde medicatie heeft voorgeschreven of (met opzet) voor een te lange periode en dat hij onnodige controles van de bloedwaarden heeft uitgevoerd. Dit klachtonderdeel is ook ongegrond.

A2024/6896
Beslissing van 6 december 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing in raadkamer van 6 december 2024 op de klacht van:


A,
verblijvende te B,
klager,


tegen


C,
verpleegkundig specialist GGZ,
werkzaam te D,
verweerder.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager is het er niet mee eens dat voor hem een zorgmachtiging is afgegeven. Hij is het ook oneens met de bijbehorende verplichte zorg: de medicatie die hem wordt toegediend en de medische controles. De verpleegkundig specialist is de regiebehandelaar van klager.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.


2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 8 februari 2024;
- de brief van klager van 24 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van klager van 25 juni 2024;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 3 juli 2024.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.


3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager, geboren in september 1966, verblijft sinds 23 augustus 2023 in ggz-instelling E in B. Bij beschikking van de rechtbank F van 16 december 2022 is klager op grond van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) voor klager een zorgmachtiging verleend tot en met 16 december 2023. De rechtbank had geconcludeerd dat klager lijdt aan een psychische stoornis (schizofrenie) en bekend is met terugkerende psychoses en middelenmisbruik. Op 24 november 2023 heeft de rechtbank F de zorgmachtiging, op dezelfde gronden als in 2022, aansluitend verlengd voor de duur van 12 maanden. Zoals werd geconcludeerd, heeft klager zorg nodig en bleken er geen mogelijkheden te zijn voor passende zorg op vrijwillige basis. De verplichte zorg omvatte:
“het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles;
het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, inhoudende het accepteren en nakomen van ambulante afspraken”.

3.2 De verpleegkundig specialist is werkzaam bij E en is de regiebehandelaar van klager.

3.3 Op 9 april 2024 heeft klager tegen de verpleegkundig specialist een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten G en verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege immateriële schade. Klager ontkent in die klacht dat hij aan een psychische stoornis lijdt of dat er sprake is van mogelijk ernstig nadeel. Verder stelt hij dat er voor de depotvorm van de medicatie alternatieven mogelijk waren en dat hij bezwaar had tegen de verhoging van de medicatie van 10 mg naar 15 mg. Hij ondervond veel last van bijwerkingen en van de bloedcontroles. De klachtencommissie heeft de klacht op 30 april 2024 ongegrond verklaard en het verzoek om toekenning van een schadevergoeding afgewezen.


4. De klacht en de reactie van de verpleegkundig specialist
4.1 Klager verwijt de verpleegkundig specialist, in diens rol van regiebehandelaar, onzorgvuldig handelen vanwege:
a) de afgegeven zorgmachtiging, waar klager zich niet in kan vinden;
b) zijn medicatie en de controles. Over de medicatie stelt klager dat hij verkeerde medicatie kreeg toegediend en dat de toediening bovendien met opzet onnodig is verlengd.
Klager verzoekt om toekenning van een schadevergoeding zodat hij in de maatschappij kan terugkeren.

4.2 De verpleegkundig specialist heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.


5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verpleegkundig specialist de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundig specialist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de beroepsgroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.2 Het college oordeelt dat de verpleegkundig specialist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De verwijten van klager zijn niet op de verpleegkundig specialist terug te voeren.

Klachtonderdeel a) zorgmachtiging
5.3 De rechtbank F heeft op grond van artikel 6:4 Wvggz de eerder voor klager verleende zorgmachtiging verlengd tot en met 16 december 2023. De zorgmachtiging omvat het verlenen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie en het uitvoeren van medische controles. Deze beschikking kan niet via het medisch tuchtrecht worden aangevochten; daartegen stond voor klager een andere rechtsgang open. De verpleegkundig specialist diende vanuit zijn professie uitvoering aan de zorgmachtiging te geven; hiervan kan hem geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b) medicatie
5.4 De verpleegkundig specialist heeft bij de behandeling van de klacht van klager bij de klachtencommissie aangegeven dat tijdens behandelconsulten bleek dat klager traumatische ervaringen heeft opgedaan na jarenlange intramusculaire antipsychoticatoediening. Klager heeft verzocht de depot toediening te vervangen door een onderhoudsbehandeling met orale antipsychotica. De verpleegkundig specialist heeft voor klager een opbouwschema gemaakt om dit mogelijk te maken en hij heeft dit aan klager toegelicht. Inmiddels is de omzetting naar tevredenheid van klager afgerond, volgens de verpleegkundig specialist. Over het verwijt van klager dat hij de dosering van de orale medicatie aanvankelijk te hoog vond, merkt het college op dat depot medicatie een langwerkend middel is, waarvan de dosis minder snel kan worden aangepast. Een hogere dosering in het begin van het traject van omzetting is noodzakelijk om fysieke en psychische klachten te voorkomen. Regelmatige controle van de bloedwaarden is noodzakelijk om het traject goed te kunnen begeleiden. De controles worden na de omzetting zoveel mogelijk beperkt tot de jaarlijkse screening bij gebruik antipsychotica (olanzapine), tenzij er vermoedens zijn voor lichamelijke klachten. Het college heeft geen aanwijzingen voor het oordeel dat de verpleegkundig specialist klager verkeerde medicatie heeft voorgeschreven of (met opzet) voor een te lange periode en dat hij onnodige controles van de bloedwaarden heeft uitgevoerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5 Klager verzoekt om toekenning van een schadevergoeding om in de maatschappij terug te keren. Het college is niet bevoegd tot het toekennen van een schadevergoeding of een startkapitaal voor een betere terugkeer naar de maatschappij.

Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.


6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 6 december 2024 door P.J. van Eekeren, voorzitter, E. Pans, lid-jurist, W.M.E. Bil, A. Petiet en G.J.T. Kooiman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris.