ECLI:NL:TGZRAMS:2024:256 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7067
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:256 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-12-2024 |
Datum publicatie: | 03-12-2024 |
Zaaknummer(s): | A2024/7067 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, geen maatregel |
Inhoudsindicatie: | Deels gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster stelt dat de fysiotherapeut haar te hard en verkeerd heeft behandeld en geen notitie heeft gemaakt van een telefoongesprek. Het college oordeelt dat de uitgevoerde behandeling fysiotherapeutisch geïndiceerd was. Er zijn geen aanwijzingen dat zij daarbij te intensief of anderszins onzorgvuldig te werk is gegaan. Wel staat vast dat van het gevoerde telefoongesprek tussen klaagster en de fysiotherapeut geen notitie in het dossier is gemaakt. De klacht is deels gegrond. Nu deze vastgestelde omissie van onvoldoende gewicht is, gaat het college niet over tot oplegging van een maatregel. |
A2024/7067
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 3 december 2024 op de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
fysiotherapeut, werkzaam te B,
verweerster, hierna ook te noemen de fysiotherapeut, gemachtigde: mr. E.J.C. de
Jong werkzaam te
Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Verweerster is fysiotherapeut. Zij heeft klaagster in 2016 eenmalig onderzocht
en behandeld
vanwege pijn in de onderrug. Nadien heeft klaagster last van haar bovenrug, schouder
en nek.
1.2 Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat zij haar verkeerd heeft behandeld. Ook
zou zij van
een telefoongesprek geen aantekening in het dossier hebben gemaakt.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de fysiotherapeut niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft
gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna
licht het college
de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 maart 2024;
- het aanvullend klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het bericht van klaagster van 19 juni 2024, ontvangen op 20 juni 2024, met bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 11 juli 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek,
waarop alleen
klaagster, vergezeld door haar echtgenoot, is verschenen;
- de dupliek, binnengekomen op 23 augustus 2024, met bijlagen.
2.2 De zaak is, gelijktijdig met de zaak die bekend is onder nummer A2024/6995,
behandeld op de
openbare zitting van 22 oktober 2024. De partijen zijn verschenen, verweerster per
videoverbinding.
Klaagster werd vergezeld door haar echtgenoot en verweerster werd bijgestaan door
haar gemachtigde.
De partijen en de gemachtigde hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Verweerster is fysiotherapeut en sinds 2016 werkzaam bij D te B.
3.2 Op 22 december 2016 is klaagster vanwege last aan haar onderrug (eenmalig) door
de
fysiotherapeut onderzocht en behandeld.
3.3 Als conclusie van het onderzoek heeft de fysiotherapeut in het dossier genoteerd
(inclusief
eventuele stijl- en schrijffouten):
Stijfheid in lokale wervelkolom in haar bewegen
-hypertonie en stijfheid paravertebrale muscualtuur lumbaal
-stijfheid en forse pijnprovocatie guteaal rechts > links
-verkorting gluteaal rechts
3.4 Als diagnose staat in het dossier:
(…)
Aspecifieke lage rugpijn normaal beloop.
3.5 Als uitgevoerde behandeling staat in het dossier:
Detonisatie paravertebraal lumbaal/ costovertebraal gemob T5-T9/rekoefeningen gluteaal
/
mobiliserende oefeningen lumbaal driedimensionaal richting flexie
3.6 In de eerste week van januari 2017 is er telefonisch contact geweest tussen
klaagster en de
fysiotherapeut. Klaagster had de behandeling als pijnlijk ervaren en last gekregen
van haar
bovenrug, schouder en nek. De fysiotherapeut heeft toen oefeningen voorgeschreven.
3.7 Nadien is de behandeling voortgezet door twee collega’s van de praktijk (meer
dan twintig
consulten).
3.8 In augustus 2018 heeft klaagster D aansprakelijk gesteld voor de schade die
zij door de
behandeling aldaar zou hebben opgelopen. Begin 2019 heeft de verzekeraar van de
praktijk deze
aansprakelijkstelling afgewezen.
Op 20 maart 2023 is, in verband met een geschil tussen klaagster en haar
rechtsbijstandsverzekeraar, ten overstaan van de Rechtbank E een voorlopig getuigenverhoor
gehouden. Daarin zijn klaagster, verweerster en de twee opvolgende behandelaren
gehoord.
4. De klacht en de reactie van de fysiotherapeut
4.1 Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat zij:
a) haar op 22 december 2016 te hard en verkeerd heeft behandeld;
b) geen notitie heeft gemaakt van het telefoongesprek van begin januari 2017.
4.2 De fysiotherapeut heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de fysiotherapeut de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende fysiotherapeut.
Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere
professionele
standaarden. Dat de zorg beter of anders had gekund, betekent op zichzelf nog niet
dat
tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.
Klachtonderdeel a) Verkeerde behandeling
5.2 Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat zij haar op 22 december 2016 te hard
en verkeerd
heeft behandeld. Zij masseerde niet alleen de onderrug, maar ook hoger in de rug.
De behandeling
was pijnlijk en de fysiotherapeut reageerde niet op haar signalen. Ook lag het hoofd
van klaagster
niet in de juiste positie. Volgens de fysiotherapeut heeft zij de gebruikelijke
behandeling gegeven
in aansluiting op de door klaagster geuite klachten en haar onderzoeksbevindingen.
Zij heeft niet
onzorgvuldig gehandeld.
5.3 Het college is van oordeel dat de behandeling die verweerster heeft toegepast,
gelet op de
klachten en de onderzoeksbevindingen, fysiotherapeutisch geïndiceerd was. Er zijn
geen aanwijzingen
dat zij daarbij te intensief of anderszins onzorgvuldig te werk is gegaan. Naar
het oordeel van het
college is het ook niet zonder meer aannemelijk dat de hoofd- en nekklachten van
klaagster hun
oorzaak vinden in de rugbehandeling. Naar eigen zeggen lag klaagster met haar hoofd
op haar handen.
Voor de behandeling aan de rug vormt deze hoofdligging echter geen probleem; haar
nek is verder ook
niet gemasseerd. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) Geen telefoonnotitie
5.4 Klaagster stelt dat zij in de eerste week van januari 2017 met de fysiotherapeut
heeft
gebeld, maar dat zij daarvan geen notitie in het dossier heeft aangetroffen.
De fysiotherapeut herinnert zich het telefoongesprek en erkent dat hiervan geen aantekening
in het
dossier is gemaakt. Wel wijst zij nog op de notitie in het dossier van 31 januari
2017: “Begin
Januari met [collega: verweerster] gebeld over situatie, deze heeft oefeningen geadviseerd.
Oefeningen gedaan maar zijn niet afdoende.”
5.5 Vaststaat dat van het telefoongesprek in de eerste week van januari 2017 tussen
klaagster en
verweerster geen notitie in het dossier is gemaakt, terwijl dit, naar het oordeel
van het college,
wel had gemoeten. Dit wordt niet anders door de dossiernotitie van 31 januari 2017.
Deze is gemaakt
door de collega van verweerster die de behandeling had overgenomen en geeft slechts
weer wat
klaagster bij de anamnese aan deze collega heeft verteld. Het college acht dit klachtonderdeel
dan
ook gegrond.
Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel a) ongegrond en klachtonderdeel
b)
gegrond is.
Maatregel
5.7 Nu de klacht deels gegrond is verklaard, dient het college een beslissing
te nemen over het
al dan niet opleggen van een maatregel. Het college is van oordeel dat de vastgestelde
omissie van
onvoldoende gewicht is om tot oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel te moeten
leiden. Op het
verdere verloop van de behandeling heeft deze ook geen enkele invloed gehad.
6. De beslissing
Het college
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond en klachtonderdeel b) gegrond;
- bepaalt dat de fysiotherapeut geen maatregel wordt opgelegd.
Deze beslissing is gegeven door A. van Maanen, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist,
W. Langoor, M.J.F. Vuister en S.E. Dekker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
A. Tingen,
secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.