ECLI:NL:TGZRAMS:2024:223 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6790
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:223 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-11-2024 |
Datum publicatie: | 01-11-2024 |
Zaaknummer(s): | A2024/6790 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klagers hebben klachten ingediend tegen in totaal zeven verpleegkundigen. De klachten zien op de behandeling van de vader van klagers op de afdeling Intensive Care van het ziekenhuis en de bejegening van klagers en hun vader. Het college komt tot het oordeel dat de klachten tegen de zeven verpleegkundigen kennelijk ongegrond zijn. |
A2024/6790
Beslissing van 1 november 2024
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 1 november 2024 op de klacht van:
A, B, C, D, E, F, G en H,
woonplaats kiezende te I, klagers,
gemachtigde: A, wonende te I (de hiervoor als eerste genoemde klaagster),
tegen
J,
verpleegkundige,
destijds werkzaam te I,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundige, gemachtigde: K, werkzaam te I.
1. De zaak in het kort
1.1 De vader van klagers is geopereerd in verband met strottenhoofdkanker. Daarna
heeft hij
gedurende drie periodes, tot aan zijn overlijden, op de afdeling Intensive Care
(IC) van het
ziekenhuis gelegen. Verweerster was een van de IC-verpleegkundigen die zorg heeft
verleend aan de
vader van klagers. De klacht gaat over de zorgverlening en over hoe klagers en hun
vader zijn
bejegend.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure
is verlopen.
Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 13 november 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 6 december 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 28 december 2023;
- de uitspraak van de klachtcommissie van het ziekenhuis, ontvangen op 6 februari
2023 van
klagers;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 21 mei 2024;
- de brief van de gemachtigde van de verpleegkundige van 25 juli 2024, binnengekomen
op 26 juli
2024, met de bijlagen.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Klagers zijn de kinderen van de heer L, geboren op 1 juli 1940 (hierna: de
patiënt). De
patiënt is op 29 augustus 2022 geopereerd in het M (het ziekenhuis) in verband met
een
larynxcarcinoom (strottenhoofdkanker). Er is een totale laryngectomie (verwijdering
strottenhoofd)
uitgevoerd met nagenoeg totale thyreoïdectomie (verwijdering schildklier) en hals(lymfe)
klierdissectie. Uit het medisch dossier blijkt dat de patiënt, naast de oncologische
problematiek,
bekend was met nierfunctiestoornissen, hepatitis A, coeliakie, diabetes mellitus
type II en
hypertensie.
3.2 Na de operatie op 29 augustus 2022 heeft de patiënt op de afdeling Intensive
Care van het
ziekenhuis gelegen. Hierna is de patiënt op 30 augustus 2022 voor verder herstel
naar de
verpleegafdeling gegaan.
3.3 Op 2 september 2022 is de patiënt vanaf de verpleegafdeling opnieuw opgenomen
op de IC in
verband met pneumosepsis met sufheid, hoge koorts, nierinsufficiëntie en ontregelde
diabetes.
Tijdens de opname op de IC bleek er sprake te zijn van een slijmfistel, waaraan
de patiënt op 23
september 2022 is geopereerd. Enige dagen na die operatie ontstond bij de patiënt
een ernstige
infectie vanuit zijn stuitwond, waarvoor op 27 september 2022 een necrotectomie
op de operatiekamer
plaatsvond.
3.4 Op 11 oktober 2022 is de patiënt naar de verpleegafdeling gegaan en op 17 november
2022 is de
patiënt naar huis ontslagen.
3.5 Op 29 november 2022 is de patiënt heropgenomen op de verpleegafdeling van het
ziekenhuis in
verband met algehele malaise bij een hoge verdenking op een pneumonie. In de ochtend
van 30
november 2022 is de patiënt acuut in een septische episode geraakt. Er was sprake
van orgaanfalen
en besloten werd om de patiënt op te nemen op de IC. Hierbij werd een beperking
aan de duur van de
opname op de IC gesteld van maximaal 48 uur. In de avond van 1 december 2022 verslechterde
de
gezondheidstoestand van de patiënt. Die avond is hij, op 82-jarige leeftijd, overleden.
3.6 De verpleegkundige was een van de verpleegkundigen op de IC die zorg hebben verleend
aan de
patiënt.
4. De klachten en de beoordeling
4.1 De klacht van de klagers betreft de zorg van zeven IC-verpleegkundigen op de
IC van het
ziekenhuis voor de patiënt tijdens de drie genoemde opnameperioden in het tijdsbestek
van 30
augustus 2022 tot de datum van overlijden van de patiënt op 1 december 2022. In
de (aanvullende)
klachtbrieven hebben klagers per IC-verpleegkundige een aantal klachten genoemd.
Een aantal van die
klachten is in het algemeen in identieke bewoordingen tegen alle, dan wel een aantal,
verpleegkundigen geuit. Het betreft klachten van onder meer verpleegtechnische en
communicatieve
aard. Deze algemene, identiek luidende klachten zullen, voor zover ze ook tegen
de verpleegkundige
zijn gericht, hierna worden gerubriceerd in vier categorieën A t/m D en deze klachtonderdelen
zullen door het college per categorie worden besproken. Omdat uitgangspunt is dat
zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen, zal het college
bij die
klachtonderdelen telkens beoordelen of er enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
van specifiek
deze verpleegkundige kan worden vastgesteld.
4.2 Daarnaast hebben klagers een aantal klachten specifiek gericht tegen alleen
de
verpleegkundige. Deze klachten en het daartegen gevoerde verweer zullen daarna afzonderlijk
worden
besproken.
4.3 Welke criteria gelden bij de beoordeling?
De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij
de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen en
andere
professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen
is niet altijd
genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
De algemene klachten
4.4 De algemene klachten, gericht tegen onder meer de verpleegkundige, worden in
de volgende vier
categorieën onderverdeeld:
A. VERPLEEGTECHNISCH HANDELEN;
B. BEJEGENING EN COMMUNICATIE;
C. WERKWEIGERING;
D. ONVEILIGHEID EN NOODZAAK TOT ROOMING IN.
Categorie A. VERPLEEGTECHNISCH HANDELEN
4.5 Klagers verwijten de verpleegkundige dat:
A.1. zij een brute aanpak had;
A.2. zij nalatig is geweest met betrekking tot medicatie en de onnodige doorligplek;
A.3. zij patiënt te lang op een vies matje bij zijn stuit lieten liggen zodat het
begon te ruiken;
A.4. zij de stuitwond niet verzorgde en dat alleen de wondverpleegkundige dit deed;
A.5. zij de mond van patiënt niet goed heeft verzorgd waardoor hij een zieke tong
kreeg en geen
eetlust meer had;
A.6. zij de hals van patiënt te weinig verzorgde, alleen als de arts kwam;
A.7. zij de saturatie niet goed in de gaten hield;
A.8. er wondjes op het lichaam van de patiënt werden gevonden waarvoor geen verklaring
was;
A.9. zij beddengoed waarop ontlasting zat niet direct verschoonde.
4.6 Ad A.1.
Klagers menen dat de verpleegkundige zich schuldig heeft gemaakt aan een hardhandige
of grove
verzorging, dat zij onvoorzichtig is geweest en dat zij de patiënt op brute wijze
heeft verpleegd.
Bij verschillende handelingen zou zij te ruw hebben gedaan, waardoor patiënt onnodig
pijn heeft
geleden.
Het verweer luidt samengevat dat de verpleegkundige zich niet herkent in de verweten
hardhandigheid
en het pijn veroorzakende gedrag. Van een brute aanpak is geen sprake geweest. Ter
illustratie van
de omstandigheden wordt beschreven dat het beloop vanaf de tweede opname op de IC
gecompliceerd
was. De patiënt moest worden geopereerd aan een slijmfistel en aan een decubituswond
op zijn stuit.
Dit maakte, in combinatie met zijn kwetsbare gezondheid, dat sprake was van een
kwetsbare en
‘pijnlijke’ patiënt. De verpleegkundige stelt dat zij alert was op pijnsignalen
en met extra
voorzichtigheid patiënt heeft verpleegd. Maar het was niet te voorkomen dat patiënt
soms ongemak
ervaarde, bijvoorbeeld bij het draaien. De verpleegkundige merkt hierbij nog op
dat klagers het
gebruik van een opiaat als pijnstilling voor patiënt hebben geweigerd, omdat dat
hem suf zou maken.
Het college overweegt dat het dossier geen ondersteuning biedt aan het verwijt dat
de
verpleegkundige een brute aanpak van patiënt heeft gehad. Niet kan worden uitgesloten
dat de
patiënt pijn heeft ervaren tijdens zorg- en verpleeghandelingen en dat het moeilijk
voor klagers is
geweest om dit te moeten zien, maar dit kan de verpleegkundige niet worden verweten.
Dat zij
hierbij onnodig bruut te werk is gegaan kan het college dan ook niet vaststellen.
4.7 Ad A.2. A.3. en A.4.
Klagers vinden dat de patiënt onvoldoende is verzorgd, waardoor een stuitwond onnodig
is ontstaan,
dat de stuitwond onvoldoende is verzorgd en de verpleegkundige de patiënt te lang
op een matje
heeft laten liggen waardoor de wond ging ruiken.
De verpleegkundige kan zich ook in dit verwijt niet vinden. Zij heeft toegelicht dat
een
decubituswond bij een ernstig zieke en kwetsbare patiënt moeilijk te voorkomen is,
zeker als sprake
is van diabetes en een slechte voedingstoestand, zoals bij de patiënt. De verpleegkundige
heeft er,
samen met een wondverpleegkundige en de arts, alles aan gedaan om erger te voorkomen
maar helaas is
de wond gaan necrotiseren, waardoor geur is ontstaan. Dit komt niet door het te
lang liggen op een matje. Dat klagers niet hebben gezien dat de verpleegkundigen de
wond verzorgden komt, omdat dit onderdeel was van de ochtendzorg vóór het bezoekuur
begon.
Het college stelt vast dat de verpleegkundige inzichtelijk heeft gemaakt dat en hoe
de doorligwond
is verzorgd en dat zij heeft geprobeerd erger te voorkomen. Daarnaast blijkt uit
het verpleegkundig
dossier dat er dagelijks wondzorg is geweest. Het dossier biedt geen steun voor
de stelling dat de
wond is ontstaan of verergerd door gebrekkige verzorging en deze stelling is ook
overigens door
klagers op geen enkele wijze onderbouwd. De geur kan zeer wel zijn ontstaan als
gevolg van een
necrotiserende wond en (dus) niet zijn ontstaan door een gebrekkige verzorging en/of
het lange
liggen op een matje (voor zover dit laatste al het geval is geweest). Derhalve zijn
ook deze
klachten ongegrond.
4.8 Ad A.5.
Het verwijt dat de verpleegkundige de mond van de patiënt niet goed zouden hebben
verzorgd wordt
weersproken door de verpleegkundige. Zij stelt dat het gebit als standaard onderdeel
van de
verzorging elke dag werd verzorgd.
Het college stelt vast dat het dossier geen enkele steun biedt voor de stelling van
klagers. Nu dit
ook niet op enige andere manier concreet is onderbouwd, zal ook dit klachtonderdeel
ongegrond
worden verklaard.
4.9 Ad A.6.
Klagers verwijten de verpleegkundige dat de hals van de patiënt alleen werd verzorgd
als de familie
erop wees dat er pus en viezigheid uitkwam en als de arts langskwam.
De verpleegkundige heeft hiertegen aangevoerd dat de hals van de patiënt tweemaal
per dag werd
verzorgd.
Het college is van oordeel dat klagers deze klacht onvoldoende concreet hebben onderbouwd.
Het
college heeft verder geen aanleiding gevonden om aan te nemen dat de hals van de
patiënt niet
dagelijks werd verzorgd. In het verpleegkundig dossier wordt met regelmaat aantekening
gemaakt van
de toestand van de halswond en de verzorging daarvan. Ook deze klacht is daarom
ongegrond.
4.10 Ad A.7.
Dat de saturatie niet goed in de gaten gehouden zou zijn, zoals klagers menen, wordt
door de
verpleegkundige weersproken. De patiënt was aangesloten op een monitor die ook op
de centrale
monitor bij de verpleegkundigenbalie in de gaten werd gehouden. Op een alarm werd
direct gereageerd
en de patiënt werd zo nodig diep-tracheaal uitgezogen.
Het college acht het goed mogelijk dat klagers wel eens aan de bel hebben getrokken
als er op de
kamer van patiënt een alarm afging. Dat betekent echter niet dat de verpleegkundige
de saturatie niet goed in de gaten hielden. Omdat ook deze klacht onvoldoende concreet
is
onderbouwd is de klacht ongegrond.
4.11 Ad A.8.
Klagers benoemen onverklaarbare wondjes en dopjes of ander afval die zij soms in
het bed van de
patiënt aantroffen. Het college begrijpt dat klagers menen dat de wondjes het gevolg
zijn van de
genoemde aangetroffen spullen, hetgeen de verpleegkundige wordt verweten.
De verpleegkundige herkent het gemaakte verwijt niet. Er zijn ook geen aantekeningen
in het
verpleegkundig dossier van onverklaarbare wondjes gemaakt. Omdat dergelijke situaties
zich niet
hebben voorgedaan meent de verpleegkundige dat deze klacht niet-ontvankelijk moet
worden verklaard.
Anders dan de verpleegkundige verzoekt, zal het college deze klacht wel ontvankelijk,
maar evenals
de eerdere klachtonderdelen, ongegrond verklaren. Het college kan niet vaststellen
dat er sprake
was van onverklaarbare wondjes die al dan niet het gevolg zouden zijn geweest van
in bed
achtergebleven spullen. Reeds om die reden kan niet worden vastgesteld dat de verpleegkundige
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.12 Ad A.9.
Klagers hebben op enig moment vlekken op een kussensloop gezien en vonden dat deze
sloop direct
vervangen moest worden. Zij merkten daarbij op dat het geen wonder was dat de patiënt
resistente
bacteriën had.
De verpleegkundige stelt dat niet zij, maar een andere verpleegkundige tegen wie geen
klacht is
ingediend, betrokken is geweest bij dit voorval.
Het college kan op grond van het dossier niet vaststellen dat de verpleegkundige bij
dit voorval
betrokken is geweest, nu de verpleegkundige dit gemotiveerd heeft betwist. Reeds
daarom dient dit
klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.
Categorie B. BEJEGENING EN COMMUNICATIE
4.13 Klagers verwijten onder meer de verpleegkundige:
B.1. niet-correcte zorg naar patiënten met een migratieachtergrond;
B.2. de restricties die zij familieleden oplegden;
B.3. machtsmisbruik van hun positie;
B.4. discriminatie op basis van leeftijd, etnische afkomst, geslacht e.d.;
B.5. onbeleefd taalgebruik.
4.14 Ad B.1. en B.4.
Klagers verwijten de verpleegkundige discriminerend gedrag jegens de patiënt en
zijn familie. Uit
de stellingen van klagers kan worden opgemaakt dat de familie vooroordelen jegens
de patiënt en zichzelf heeft ervaren. De verpleging zou onbeschoft en onprofessioneel
zijn omgegaan met de patiënt en zijn familie omdat zij een andere etniciteit hebben.
De verpleegkundige neemt met klem afstand van het verwijt dat zij de patiënt en zijn
familie zouden
hebben gediscrimineerd, op welke grond dan ook. Zij vindt deze beschuldigingen onterecht
en
ongefundeerd. Tijdens de opnames is een aantal keren met de familie gesproken over
door de familie
ervaren discriminatie, zowel tijdens directe confrontaties die de familie zocht
met
verpleegkundigen, als tijdens geplande familiegesprekken. Daarbij is geprobeerd
de familie uit te
leggen dat de verpleegkundigen geen onderscheid maken en waarom bepaalde regels
en afspraken
gelden.
Het college heeft in de stukken geen enkel aanknopingspunt gevonden om te kunnen constateren
dat de
verpleegkundige zich discriminerend zou hebben gedragen of uitgesproken. Klagers
hebben dit –
ernstige – verwijt ook niet op enige andere wijze onderbouwd. Noch in algemene zin,
noch jegens de
verpleegkundige. Omdat de lezingen van partijen niet overeenstemmen kan het college
niet
vaststellen wat de exacte gang van zaken is geweest en derhalve evenmin dat sprake
is geweest van
discriminerend gedrag van de verpleegkundige. Dit verwijt slaagt daarom niet.
4.15 Ad B.2. en B.3.
Klagers beklagen zich erover dat er restricties aan hen zijn opgelegd betreffende
de bezoektijden.
Zelfs op de dag van het overlijden van de patiënt werd een aantal familieleden de
aanwezigheid
ontzegd. Zoon C mocht de laatste levensdagen niet bij zijn vader en tegenover zoon
B zou zijn
gedreigd met een pandverbod. Andere klagers zijn weggestuurd, terwijl zij meenden
dat zij de nacht
bij hun vader mochten blijven.
De verpleegkundige heeft aangevoerd dat op de IC tijdens de tweede opname van de patiënt,
werd
geconstateerd dat de familie zich niet aan de gedrags- en huisregels en aanvullende
regels en
afspraken hield. De leidinggevende van de IC besloot daarom strakker toe te zien
op naleving en de
verpleegkundigen (en overige collega’s) hebben de instructie gekregen de regels
te handhaven. De
familie werd gewezen op de bezoektijden en regels omtrent bezoek en hen werd gevraagd
zich hieraan
te houden. Dit gold ook voor de dochter die werkzaam was in het ziekenhuis. Het
betroffen dus geen
bijzondere restricties, maar het ging om de naleving van de algemeen geldende regels
en afspraken.
Dat het ziekenhuis een officiële waarschuwing heeft gegeven aan een zoon was, omdat
sprake was van
dermate grensoverschrijdend gedrag dat het ziekenhuis noodzaak zag om het ic-personeel
te
beschermen. Dit is geen daad van machtsmisbruik geweest, maar van handhaving van
een verbod op
agressie, bedreiging en intimidatie conform de huisregels.
Het college is van oordeel dat de verpleegkundige inzichtelijk heeft gemaakt wat de
achtergrond was
van het striktere toezicht op de naleving van de gedrags- en huisregels. Deze stellingen
vinden
voldoende steun in het dossier. Het college is dan ook van oordeel dat dit niet
kan worden gezien als het tuchtrechtelijk verwijtbaar opleggen van restricties en/of
als machtsmisbruik. Deze klachten zijn ongegrond.
4.16 Ad B.5.
Klagers stellen de verpleegkundige meerdere malen te hebben horen zeggen: “We hebben
onze work-out
wel gehad vandaag”, na het op de zij draaien van de patiënt.
De verpleegkundige stelt dat haar niets bijstaat van een dergelijke uitspraak.
Het college stelt ook hier vast dat de lezingen van de gebruikte bewoordingen van
partijen
uiteenlopen. Het college kan dan ook niet vaststellen dat de verpleegkundige deze
woorden zou
hebben gebruikt. Reeds om die reden kan ook dit klachtonderdeel niet gegrond worden
verklaard.
Categorie C. WERKWEIGERING
4.17 Klagers verwijten de verpleegkundige dat zij heeft geweigerd de patiënt te
helpen vanwege
betrokkenheid van de familie. Zij wijzen erop dat het strafbaar is om iemand in
nood niet te
helpen.
De verpleegkundige heeft hiertegen aangevoerd dat in bepaalde situaties sprake was
van een door
klagers gezochte confrontatie met een verpleegkundige en dat die zich daardoor onveilig
heeft
gevoeld. De leidinggevende van die verpleegkundige heeft om de situatie te doen
de-escaleren,
besloten de betreffende verpleegkundige te vervangen. Patiënt is op geen enkel moment
zonder zorg
geweest en van werkweigering is geen sprake geweest.
Naar het oordeel van het college is er geen sprake geweest van weigering om de patiënt
te helpen.
Er is wel sprake geweest van wisseling van werkzaamheden tussen de verpleegkundigen,
maar dat kan
niet als werkweigering worden gekwalificeerd. Het college is afdoende gebleken dat
in voorkomend
geval de verpleegkundige vervangen werd door een collega, zodat de zorg voor de
patiënt adequaat
werd voortgezet. Dat er sprake is geweest van werkweigering door de verpleegkundige
kan het college
dan ook niet vaststellen. Ook deze klacht is om die reden ongegrond.
Categorie D. ANGST VOOR VEILIGHEID VAN DE PATIËNT EN NOODZAAK TOT ROOMING IN
4.18 Klagers verwijten de verpleegkundigen dat zij in angst geleefd hebben vanwege
de nalatige
zorg die de verpleegkundigen leverden en er noodzaak tot rooming in was.
De verpleegkundige heeft aangevoerd dat zij zich, net als de anders zorgverleners,
heeft
ingespannen om de patiënt goed te verplegen en te verzorgen. De patiënt is nooit
in onveilige
omstandigheden geweest op de IC van het ziekenhuis. Er is gelegenheid geboden tot
rooming in en
daarvan is ook gebruik gemaakt. Dit omdat de patiënt onrustig was en een delier
had en zijn familie
hem zo kon geruststellen.
Het college heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de door klagers
ervaren angst
voor veiligheid van de patiënt veroorzaakt zou kunnen zijn door nalatige zorg. Dat
geldt ook voor
de gestelde noodzaak tot rooming in. Er is wel sprake geweest van rooming in maar
dat dit nodig was
in verband met tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de verpleegkundige blijkt
nergens uit. Ook
deze klacht is ongegrond.
De specifiek tegen de verpleegkundige (verweerster) gerichte klachten
4.19 Klagers verwijten de verpleegkundige dat zij:
I. op 1 december 2022 heeft nagelaten de patiënt hulp te bieden terwijl hij in
levensgevaar
verkeerde; zij hoogde de noradrenaline niet nogmaals op toen de patiënt opnieuw
een bloeddrukdaling
liet zien;
II. op 1 december 2022 ruw, onvoorzichtig en onzorgvuldig met de patiënt omging,
waardoor hij
pijn leed, zij liet hem op zijn rug liet liggen; zij deed het bronchiaal toilet
niet goed.
4.20 Ad I.
De verpleegkundige heeft toegelicht dat bij de derde opname van de patiënt op 30
november 2022 met
de familie het beleid is besproken dat de enige mogelijke behandeling nog was om
antibiotica te
geven met daarbij als ondersteuning beademing en bloeddrukregulering. Als dit niet
binnen 48 uur
verbetering zou geven, was er geen curatieve behandeling meer mogelijk en zou de
patiënt naar de
afdeling worden ontslagen. Toen de bloeddruk van de patiënt daalde, heeft de verpleegkundige
een
arts geconsulteerd waarna de verpleegkundige met het geven van noradrenaline mocht
starten. Toen de
familie kort daarna weer kwam, hadden zij veel vragen aan de verpleegkundige en
volgde een gesprek
met een arts. Er is toen onder meer afgesproken dat de noradrenaline niet opgehoogd
zou worden. Op
geleide van de bloedrukstijgingen die zich daarna voordeden, heeft de verpleegkundige
de
noradrenalinepompstand niet opnieuw verhoogd omdat de 48-uurs behandeling eindig
was. Dit beleid is
een medische beslissing geweest om medisch zinloos handelen niet voort te zetten.
De
verpleegkundige heeft de instructies van de arts opgevolgd.
Het college is van oordeel dat de verpleegkundige inzichtelijk heeft gemaakt dat het
starten met
noradrenaline, het verlagen en niet opnieuw ophogen van de dosering op voorschrift
en op
instructies van de arts heeft plaatsgevonden. De arts heeft dit, overigens gebruikelijke,
48-uurs
beleid vooraf en tijdens het uitvoeren van dit beleid tweemaal met de familie besproken.
Het
ernstige en kwetsende verwijt dat de verpleegkundige zou hebben geweigerd de patiënt
te helpen,
wetende dat hij zonder dit medicijn zou overlijden en wetende dat de patiënt maar
48 uur op de IC
mag blijven mist elke grond. De klacht is dan ook ongegrond.
4.21 Ad II.
De verpleegkundige kan zich niet vinden in het verwijt dat zij het bed van de patiënt
ruw zou
hebben verschoond, dat de arm van de patiënt door ruw gedrag in zijn gezicht viel
en dat de patiënt
pijn zou hebben geleden. De verpleegkundige zegt samen met een dochter het bed te
hebben verschoond
en dat de patiënt in een dusdanig slechte toestand was dat hij niet meegaf met draaien
en tillen waardoor dit zwaar en moeilijk was. Zij heeft wel oog voor pijnsignalen
gehad en heeft zo voorzichtig mogelijk gehandeld. De verpleegkundige heeft de patiënt
inderdaad op zijn rug laten liggen, ondanks de decubituswond, omdat veel familie afscheid
kwam
nemen en ze zo zijn hand konden vasthouden. Het bronchiaal toilet is goed gedaan,
aldus de verpleegkundige. Het diep vastzittend sputum is verwijderd, terwijl de saturatie
goed bleef.
Het college kan, omdat partijen verschillende versies hebben van het gebeurde niet
vaststellen dat
sprake is geweest van onvoorzichtig dan wel ruw handelen waardoor de patiënt pijn
zou hebben
geleden. Het is goed voorstelbaar dat de patiënt pijn heeft gevoeld tijdens het
bed verschonen,
maar dat betekent niet dat de verpleegkundige verwijtbaar heeft gehandeld. De verpleegkundige
heeft
ervoor gekozen om de patiënt op zijn rug te laten liggen, met het oog op het naderend
afscheid. Het
klopt dat het advies was om zo min mogelijk op de rug te liggen, maar de verpleegkundige
heeft er
een groter belang aan toegekend dat er op goede wijze van de patiënt afscheid kon
worden genomen.
Het college betreurt het dat klagers de verpleegkundige deze beslissing achteraf
kwalijk nemen,
maar het college ziet geen aanknopingspunt voor verwijtbaar handelen zodat dit klachtonderdeel
ongegrond is.
4.22 De verpleegkundige heeft bestreden dat zij het bronchiaal toilet niet goed heeft
gedaan.
Daarbij heeft zij toegelicht dat en op welke wijze zij dat heeft gedaan. In het
dossier vindt het
college geen onderbouwing voor de stelling van klagers dat het bronchiaal toilet
niet goed zou zijn
gedaan. Nu de stelling ook overigens niet is onderbouwd is ook dit onderdeel van
klacht II. daarom
ongegrond.
Slotsom
4.23 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk
ongegrond
is.
Afsluitende overweging
4.24 Afsluitend hecht het college eraan op te merken dat uit het dossier blijkt
dat de opnames van
de patiënt - in de eerste plaats voor de patiënt, maar ook voor de familie, de verpleegkundigen
en
medische zorgverleners - zeer inspannend en intensief zijn geweest. Het college
begrijpt dat het
ziekbed en het overlijden van de patiënt de familie veel zorg, spanning en verdriet
heeft gegeven.
Zij waren heel betrokken en waren vaak en met velen aanwezig. De patiënt was een
man op hoge
leeftijd en had een complexe gezondheidstoestand. Naast de oncologische problematiek
had hij ook
andere aandoeningen waardoor hij kwetsbaar was. De verpleegkundigen hebben in deze
complexe setting
intensieve zorg verleend aan de patiënt en zijn familie begeleiding geboden en hebben
daar veel
tijd, moeite en aandacht aan gegeven. Het college vindt het spijtig dat deze periode
is afgesloten
met een bij klagers levend gevoel van onbehagen, ontevredenheid en, zo maakt het
college uit hun
bewoordingen op, ook boosheid over de verleende zorg en begeleiding. Dit terwijl
de
verpleegkundigen, zo is het college uit de stukken afdoende duidelijk geworden,
in die voor iedereen moeilijke situatie enorm hun best hebben gedaan om de patiënt
goed te verplegen en te verzorgen.
5. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 1 november 2024 door A. van Maanen, voorzitter, E.
Pans, lid-jurist,
W.M.E. Bil, J.H. Hunink en I.M. Bonte, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
S. Verdaasdonk, secretaris.