ECLI:NL:TGZRAMS:2024:218 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6715
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:218 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-10-2024 |
Datum publicatie: | 29-10-2024 |
Zaaknummer(s): | A2023/6715 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen revalidatiearts, die door orthopedisch schoenmaker van klaagster in consult is geroepen en bij wijze van triage heeft geadviseerd waarna later op initiatief van klaagster nog een eenmalig gesprek heeft plaatsgevonden. Klaagster verwijt de revalidatiearts dat onduidelijk is waarom zij aanwezig was bij de afspraak met de orthopedisch schoenmaker, dat zij vier maanden op een vervolgafspraak moest wachten en dat zij niets heeft gedaan, maar wel een rekening heeft gestuurd. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
A2023/6715
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 29 oktober 2024 op de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
revalidatiearts,
destijds werkzaam te B,
verweerster, hierna de revalidatiearts
gemachtigde: mr. M.M. Collins, werkzaam te Leiden.
1. De zaak in het kort
1.1 De revalidatiearts is door de orthopedisch schoenmaker van klaagster op 1
juli 2020 in
consult geroepen en heeft hem bij wijze van triage geadviseerd. Zij zag geen indicatie
om klaagster
een vervolg – met verwijzing – te adviseren. Nadat klaagster het revalidatiecentrum
is gaan bellen,
heeft de revalidatiearts op 3 augustus 2020 nog een gesprek met haar gevoerd. Dat
gesprek heeft
geen verder vervolg gekregen, mede omdat klaagster inmiddels bleek te zijn verwezen
naar een
collega van de revalidatiearts. Klaagster beklaagt zich erover dat het haar onduidelijk
is waarom
de revalidatiearts op 1 juli 2020 aanwezig was bij haar afspraak met de orthopedisch
schoenmaker,
dat zij vier maanden op een vervolgafspraak heeft moeten wachten en dat de revalidatiearts
niets
voor haar heeft gedaan, maar wel een rekening heeft gestuurd.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure
is verlopen.
Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 30 november 2023;
- de aanvullende klaagschriften met de bijlagen, ontvangen op 19 december 2023
en 11 januari 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de op 14 mei 2024 van klaagster ontvangen aanvullende stukken;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 21 mei 2024;
- de brief van de gemachtigde van de revalidatiearts van 25 juni 2024 met reactie
op de
aanvullende stukken.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De klacht en de reactie van de revalidatiearts
4.1 Klaagster verwijt de revalidatiearts dat zij:
a) op 1 juli 2020 ongevraagd en om onduidelijke redenen aanwezig was bij een afspraak
van klaagster
bij de orthopedisch schoenmaker;
b) klaagster vier maanden op een vervolgafspraak heeft laten wachten;
c) niets heeft gedaan voor klaagster, maar wel een rekening heeft gestuurd.
4.2 De revalidatiearts heeft het college primair verzocht klaagster niet-ontvankelijk
te
verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen, omdat de klacht niet
duidelijk is
geformuleerd. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk beoordeelt, heeft
de
revalidatiearts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
4. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
4.1 Het college honoreert het beroep van de revalidatiearts op niet-ontvankelijkheid
niet. De
klacht is inderdaad niet heel duidelijk omschreven, maar uit de van klaagster ontvangen
stukken
valt wel op te maken dat de klacht gaat over de aanwezigheid van de revalidatiearts
bij de afspraak
van klaagster met de orthopedisch schoenmaker op 1 juli 2020 en de contacten tussen
klaagster en de
revalidatiearts daarna. De revalidatiearts heeft de klacht blijkens haar inhoudelijke
verweer ook
zo begrepen. Het college zal de klacht daarom inhoudelijk bespreken.
De criteria voor de beoordeling
4.2 De vraag is of de revalidatiearts heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die
van haar verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende revalidatiearts.
Dat
een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een
tuchtrechtelijk
verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk
verantwoordelijk
zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel a) aanwezigheid bij orthopedisch schoenmaker op 1 juli 2020
4.3 De revalidatiearts heeft het volgende aangevoerd. Zij is werkzaam bij een revalidatiecentrum.
Het revalidatiecentrum heeft met een ziekenhuis de afspraak dat de revalidatieartsen
van het
centrum voor hun spreekuren gebruik mogen maken van ruimten in het ziekenhuis. In
2020 waren de
spreekuurruimten in het ziekenhuis niet coronaproof en hield de revalidatiearts
spreekuur op de
locatie van de orthopedisch schoenmaker. Op 1 juli 2020 heeft de orthopedisch schoenmaker
de
revalidatiearts gevraagd om even mee te kijken bij klaagster, met wie hij een afspraak
had. Omdat
klaagster geen verwijzing naar een revalidatiearts had, is afgesproken dit consult
als triage te
zien. Dat betekent dat de revalidatiearts alleen zou kijken of een verwijzing nodig
was,
bijvoorbeeld om een indicatie voor orthopedische schoenen te stellen. De revalidatiearts
zag op dat
moment echter geen indicatie voor een intake bij een revalidatiearts, zodat het
bij het adviseren
van de schoenmaker is gebleven. Er was geen verwijzing, er heeft geen intake plaatsgevonden
en er
is dan ook geen behandelrelatie ontstaan, zo voert de revalidatiearts aan.
4.4 Het college oordeelt als volgt. Het is niet ongebruikelijk dat een revalidatiearts
door een
orthopedisch schoenmaker in consult wordt gevraagd zoals dat hier is gebeurd. Revalidatieartsen
hebben regelmatige contacten met orthopedisch schoenmakers en tijdens die contacten
wordt de
revalidatiearts wel vaker gevraagd om even mee te kijken en de schoenmaker te adviseren.
Niet
gebleken is dat dit consult zonder toestemming van klaagster heeft plaatsgevonden.
Ook blijkt uit
het dossier niet dat er bij dit contact iets mis is gegaan of dat de revalidatiearts
tijdens het
contact niet zorgvuldig heeft gehandeld. Het college is wel van oordeel dat zo’n
consult een vorm
van behandelcontact oplevert, maar
– mede gelet op het ontbreken van een verwijzing en een vervolg – levert zo’n behandelcontact
nog
geen behandelrelatie (en verplichting tot dossiervoering) op. De revalidatiearts
had er beter aan
gedaan om van het consult desondanks – ter voorkoming van problemen achteraf – dossieraantekeningen
te maken, maar dat zij dat niet gedaan heeft, acht het college gelet op alle omstandigheden
niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Klachtonderdeel a) is op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) vervolgafspraak vier maanden later
4.5 De revalidatiearts heeft aangevoerd dat zij klaagster na 1 juli 2020 alleen
nog op 3 augustus
2020 heeft gezien. Klaagster had meerdere malen gebeld naar het revalidatiecentrum.
De
revalidatiearts heeft daarom een telefonisch consult met haar ingepland op 27 juli
2020. Omdat
klaagster overstuur was en een lang en niet coherent
verhaal had, heeft de revalidatiearts voor haar een spoedafspraak ingepland op 3
augustus 2020 en
haar gevraagd een verwijzing te regelen. Op 3 augustus 2020 verscheen klaagster
zonder verwijzing,
zodat de revalidatiearts geen intake kon doen. Klaagster was overstuur en had veel
vragen aan de
balie. De revalidatiearts heeft haar meegenomen naar de spreekkamer om rust te creëren
en om
klaagster uit te leggen dat zij zonder verwijzing niets voor haar kon betekenen.
Wel heeft zij
klaagster desgevraagd uitgelegd wat revalidatie zou kunnen betekenen voor klaagster.
Daarna bleek
dat klaagster na verwijzing door de huisarts reeds een afspraak had met een collega
van de
revalidatiearts. Het gesprek is afgerond met de constatering dat klaagster voor
de intake naar deze
collega zou gaan en dat het contact tussen klaagster en de revalidatiearts geen
vervolg meer zou krijgen. Er is ook geen vervolg meer geweest. Wel is daarna een behandelrelatie
tussen klaagster en de collega van de revalidatiearts
ontstaan, aldus de revalidatiearts.
4.6 Het college kan niet vaststellen dat is afgesproken om een vervolgafspraak te
maken en ook
niet dat er (na vier maanden) een voorstel voor een vervolgafspraak is gedaan. Dat
wordt door de
revalidatiearts betwist en blijkt niet uit de overgelegde stukken. De revalidatiearts
heeft
blijkens haar verweer op 1 juli 2020 niet de bedoeling gehad een vervolgafspraak
met klaagster te
maken. Zij zag het advies, dat zij op verzoek van de orthopedisch schoenmaker aan
hem gaf, als
eenmalig. Wel is er op 3 augustus 2020 nog een contact geweest, maar dat heeft geen
vervolg meer
gekregen, omdat klaagster geen verwijzing naar de revalidatiearts had en zij bovendien
inmiddels
verwezen bleek te zijn naar een collega van de revalidatiearts, met wie wel een
behandelrelatie tot
stand is gekomen. Voor zover klaagster vier maanden heeft gewacht op een vervolgafspraak
met de
revalidatiearts, kan dat de revalidatiearts daarom niet worden verweten. Dit klachtonderdeel
is
eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel c) niets gedaan, maar wel een rekening gestuurd
4.7 Het college overweegt dat de revalidatiearts heeft erkend dat haar werkgever
– ten onrechte –
een DBC (diagnose-behandelcombinatie) voor haar heeft aangemaakt en dat klaagster
daarvoor een
rekening heeft ontvangen. De revalidatiearts heeft aangevoerd dat dit niet de bedoeling
was en dat
zij het in het administratieve systeem anders had ingevoerd. Onweersproken heeft
zij ook aangevoerd
dat deze declaratie inmiddels is gecrediteerd. Nu het college niet kan vaststellen
dat de
revalidatiearts verantwoordelijk was voor het verzenden van de declaratie aan klaagster
en de
declaratie inmiddels ook is gecrediteerd, valt het sturen van de declaratie de revalidatiearts
niet
tuchtrechtelijk aan te rekenen. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
5. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 29 oktober 2024 door N.B. Verkleij, voorzitter,
A.M.V. Dommisse en R. Dahmen, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.